48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
gevorderd van z.g. losse menschen, die zeker niet tot
de hoogstbezoldigden behooren. En voelt men niet dat
ook een verlaging met 1000.van den post voor
baggeren de werkloosheid weer bevordert Bedoelt
men met een verlaging van 2000.van den post voor
vervanging bij ziekte en verlof om het corps onvolledig
te laten of vervanging gratis of door het maken van
overuren te laten geschieden En wie van de leden hier
kan beoordeelen dat er van het bedrag voor schoon
houden van het Politiebureau, zonder de zaak te ver-
waarloozen, zoo n stuk af kan
Spr. concludeert, dat zijn fractie stemt voor deze
begrooting al is ook zij hier niet blij mee zij doet
mee aan het sluitend maken daarvan, omdat bij haar
en spr. vertrouwt en hoopt bij den geheelen Raad
in de allereerste plaats voorop staat, dat men den men
schen, die het diepst getroffen zijn, den werkloozen, op
geen enkele wijze tekort zal mogen doen, dat men zal
doen wat men kan en ook niet zal schromen, als dat
noodzakelijk is, om die menschen, die meer belasting
kunnen betalen, deze ook te laten betalen. Want dit is
en blijft het gelukkige deelmen denke maar aan het
Bijbelwoord Het is zaliger te geven dan te ontvangen.
Laat men, ook indien men door de omstandigheden nog
meer en meer gedwongen zou zijn te bezuinigen, zich
niet tot taak stellen elkaar hier over en weer af te
kammen, maar wèl om zijn best te doen en niet over
te gaan tot afbraak van alles, wat hier in Leeuwarden
is. Want wanneer Leeuwarden in dat opzicht een van
de slechtst gestelde gemeenten zou worden, maar met
veel geld in kas, heeft spr. liever, dat de gemeente niet
zoo rijk is maar dat zij in het bezit blijft van dergelijke
zaken.
Te 11 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Op Donderdag 6 Februari te 10 uur voorm. wordt de
vergadering voortgezet. Alsdan zijn aanwezig 28 leden.
Afwezig de heer J. Koopal.
Aan de orde wordt gesteld het aan de agenda toe
gevoegde
Punt 16. De Voorzitter legt aan de hand van de kaart
de situatie uit. Van het perceel Sectie D no.
663, dat gedeeltelijk wordt onteigend en dat recht van
reed heeft over voor het vliegterrein bestemde perceelen,
zal het kleine stukje, dat er van overblijft, practisch van
die reed nooit gebruik maken, omdat het een veel kor-
teren uitweg heeft naar den openbaren weg. Een ander
perceel, Sectie D no. 29, dat van oudsher ook recht
van reed heeft over zekere, voor het vliegterrein be
stemde, perceelen, ligt zelf aan een verharden weg en
heeft die reed ook niet noodig. Voor het Koninklijk
besluit tot onteigening van enkele perceelen is het, naar
men in Den Haag meent, niet noodig dat deze reden
daarin worden opgenomen, maar waar B. en W. de
mogelijkheid aanwezig achten, dat straks de rechter er
aan te pas komt, meenen zij, dat het formeel beter is,
dat ook daaromtrent een Raadsbesluit wordt genomen.
Op verzoek van den Voorzitter doet de Secretaris
voorlezing van het concept-Raadsbesluit.
Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig
besloten.
De algemeene beschouwingen over de ontwerp-
gemeentebegrooting worden voortgezet.
De Voorzitter wil beginnen namens het college dank
te betuigen aan diegenen, die in deze tijden met de
begrooting mee kunnen gaan en aan diegenen, die ge
zegd hebben, dat B. en W. de M. v. A. in zoo korten
tijd hebben klaar gekregen.
Spr. heeft in den loop der discussies enkele uitdruk
kingen opgeschreven, welke alle op dezelfde zaak be
trekking hadden, n.l. op de ongelukkige fout, welke
gemaakt is bij het opmaken der begrooting. Er is hier
op verschillende manieren over gesproken een pijnlijke
verrassing, een vergissing waardoor camouflage zou zijn
ontstaan en er is ook gesproken van onvoldoende con
trole op de secretarie. De eerste uitdrukking is voor
spr. de meest onaangename geweest, vooral, omdat
daarbij is gezegd, dat men ,,mag aannemen" dat het
voor B. en W. een pijnlijke verrassing is geweest. Spr.
hoopt niet dat deze zin aansluit bij de veronderstelling,
welke in de secties naar voren is gekomen, dat de ver
rassing voor B. en W. niet zoo heel groot was geweest,
omdat zij het vooruit geweten hadden. Spr. wil uitdruk
kelijk verklaren, dat deze fout ook voor B. en W. een
pijnlijke verrassing is geweest, waarvan noch zij noch
de ambtenaar eerder iets hebben geweten, dan op het
oogenblik, toen zij ontdekt werd. Toen zijn ook oogen-
blikkelijk maatregelen genomen om de fout te herstellen.
De praatjes, dat deze fout expresselijk zou zijn gemaakt
om een grootere salarisverlaging te ontgaan, wil spr.
hierbij den kop indrukken.
Spr. wil verklaren hoe de fout gemaakt is. Hij geeft
toe, dat het niet goed is, dat deze fout gemaakt is. Het
is een heel eenvoudige berekening. Èenige getallen
worden opgeteld en nog eenige andere getallen worden
ook opgeteld. Die twee uitkomsten worden op elkaar
gedeeld. Toen de ambtenaar aan de tweede berekening
bezig was en er nog enkele getallen onder moest zetten,
werd hij weggeroepen en toen hij terugkwam, heeft hij
er een streep onder gezet, de zaak opgeteld en de deeling
gemaakt. Het is een zeer verklaarbare vergissing en het
is voor het eerst dat een dergelijke ernstige fout hier
gemaakt is. Voortaan zullen dergelijke berekeningen
door twee, geheel onafhankelijk van elkaar werkende,
personen gedaan worden, om iets dergelijks te voor
komen. Spr. hoopt hiermede alle fantastische verhalen,
welke de ronde deden, tot de naakte werkelijkheid te
ruggebracht te hebben.
Toen spr. en de weth. van Fin. met de fout in kennis
gesteld werden, vonden zij het zoo onaangenaam, dat
hun eerste gedachte was: zouden wij eigenlijk maar niet
beter doen niets te zeggen dan eindigt het jaar 1936
met een grooter tekort en zijn we nu van het gezeur af.
Maar toen kwam de eerlijke mensch boven en hebben
zij de andere wethouders met de fout in kennis gesteld.
Het is voor spr. een verrassing, dat er hier leden zijn,
die heel eenvoudig verklaren tegen de begrooting te
zullen stemmen, zonder dat zij eenige poging doen om
veranderingen in die begrooting aan te brengen. Der
gelijke leden durven tegen de begrooting te stemmen,
omdat zij zeker zijn, dat deze toch wordt aangenomen.
En wanneer hier wordt gezegd, dat er gebroken moet
worden met het systeem van verhooging van de belas
tingen, zonder dat men daarnaast aangeeft, wat men
daarvoor in de plaats wil hebben, vindt spr. dat een
zeer goedkoope critiek, waar men niets mee opschiet.
Wat een eventueele grenswijziging tusschen Leeu
warden en Leeuwarderadeel betreft, heeft spr. reeds bij
interruptie aan den heer Praamsma gezegd, dat B. en W
niet in verbinding waren getreden met Leeuwarderadeel.
Ten overvloede wil hij dit nogmaals bevestigen daar
mede vervalt dus de tirade van den heer Praamsma
over den moed en den overmoed van B. en W. De heer
Praamsma heeft deze woorden niet teruggenomen, zoo
als het eigenlijk behoort.
Wat spr. wel van het hart moet is, dat hij nu niet
den moed, maar den euvelen moed bij den heer Praam
sma moet constateeren in de manier waarop deze over
de zaak heeft gesproken. Spr. meende, dat de heer
Praamsma iemand was, die nog wel aan een eed hechtte
en hij zou hem willen vragen lees den eed, welken Gij
bij de aanvaarding van Uw lidmaatschap hebt afgelegd,
eens na en denk ook nog eens ernstig na over wat Gij
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 49
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
hebt gezegd. Spr. heeft den indruk gekregen, dat de
heer Praamsma van veel verstand meent te hebben,
maar de juiste plaats, die hij als Raadslid dezer ge
meente moet innemen, zal hij nog moeten en naar
spr. hoopt kunnen leeren. Men heeft wel eens ge
sproken van bouwers en brekersop dat oogenblik
behoorde de heer Praamsma tot de laatste groep. Ook
een uitdrukking aan het adres van den wethouder
Ritmeester was zóó, dat deze als redactie misschien
wel, als bedoeling zeer zeker niet door den beugel kon.
Spr. vraagt zich wel eens af, hoe zijn de menschen,
bij wie een ander nooit iets goeds kan doen, toch
eigenlijk zelf
Inderdaad worden er allerlei tendentieuze berichten
over deze zaak gelanceerd ook aan de overzijde van
de streep heeft de geheele mise en scène niets anders
beoogd dan bangmakerij van de eigen burgerij. Groote
lijnen waren er in het betoog niet te ontdekken het
was uitsluitend gebaseerd op cijfers, welke op dit
oogenblik gelden. Deze zijn ook wel eens anders
geweest en kunnen wel anders worden. Dat men zich
stil houdt, als men geworden is wat men is, doordat
men door alle tijden heen geprofiteerd heeft van wat
er in de buurt was niet omdat men er zelf was,
maar omdat zijn groote buurman er was -, dat men
steeds geprofiteerd heeft van alle middelen, welke een
groote stad met de wereld verbindtdat men baat
heeft gehad van de nabijheid van ziekenhuizen, onder
wijsinrichtingen, openbare werken in den ruimeren zin
genomen, sociale en cultureele instellingen en wat al
niet meer en niet in het minst van de werkgelegenheid,
welke bij den buurman was te vinden (eenige jaren
geleden waren er 1000 forensen), terwijl, indien dit
alles er niet was geweest, nu dat deel zou zijn een
boerendorp, zooals er zoovele zijn en waar men zich
allerlei uitgaven moet getroosten om dat deelachtig te
worden, wat nu de Huizumers niets kostdat men zich
dan stil houdt, aldus spr., kan ik begrijpen, maar dat
men uitsluitend zegt het kost ons op dit oogenblik een
tikje minder (hoe lang nog?) en laten wij maar fijn
blijven profiteeren ik zal geen ander woord gebrui
ken vind ik geen breed standpunt. Spr. kan zich
dat nog begrijpen van een man, die uitsluitend zijn
eigen belang ziet of het eventueel geschaad zou
worden, zou nog moeten blijken en misschien van
iemand, die financieel of politiek belang heeft bij de
bestaande toestanden, maar niet van een gemeente
bestuur, vooral niet, als het reeds gaat piepen, terwijl
het weet. dat het nog geenszins vaststaat, dat het
geslagen zal worden.
Komende tot de kwestie van de Zondagsrust, zegt
spr., dat B. en W. zich op het standpunt hebben
gesteld dat, ten behoeve van het betrokken personeel,
de lokalen van de gemeente zoo weinig mogelijk op
Zondag moeten worden verhuurd. Voor een enkele
Zondagsschool kan het natuurlijk niet anders, maar
voor andere doeleinden gebeurt het alleen, als het
beslist niet anders gaat. In de tweede plaats betreft
de opmerking van den heer Algera de sportbeoefening
op Zondag. B. en W. zouden de toezegging kunnen
doen, dat zij zullen trachten, iets in de door de tegen
standers aangegeven richting te doen, maar royaler
lijkt het spr. direct maar te zeggen, dat B. en W. in
een dergelijke poging geen heil zien en haar ook niet
noodig achten. Zij beschouwen deze kwestie als een
zuiver religieuze aangelegenheid, waarover ieder kan
denken, zooals hij wil. Persoonlijk heeft spr. de over
tuiging, dat er zoo n groote groep van de bevolking
is, die meent, dat op Zondag wel iets mag worden
gedaan, in den ruimsten zin van het woord, dat elke
poging om in den bestaanden toestand verandering te
brengen, hem verloren moeite lijkt.
Aangaande de opmerking van den heer Algera i.z.
het redigeeren der Raadsbesluiten, zegt spr. dat het
altijd het gebruik is geweest en hij gelooft dat het
ook juist is dat de motieven, welke in de prae-
adviezen van B. en W. staan, en waar de Raad zich
mee vereenigt, al of niet na stemming, woordelijk in
het Raadsbesluit worden overgenomen. Het zal toch
niet de bedoeling zijn, om van alle besluiten eerst den
Raad een concept over te leggen, ten einde over de
overwegingen te kunnen discussieeren. Dat zou naar
spr.'s meening niet wenschelijk zijn. Bovendien weet
men toch hoe moeilijk het is een redactie samen te
stellen, welke ieder bevredigt.
Komende tot de vragen van den heer Algera met
betrekking tot de Meisjes H.B.S., zegt spr. dat, hoewel
het oogenschijnlijk heel gemakkelijk lijkt om aan het
Departement telefonisch informaties in te winnen, B. en
W. de ervaring hebben opgedaan, dat een dergelijke
wijze van handelen niet aanbevelenswaardig is, omdat
het meermalen is voorgekomen, dat het besluit later
anders luidde, dan de door de telefoon door den een
of anderen commies of adj.-commies men kan moei
lijk den Minister zelf vragen gedane toezegging.
Wat het Stads-Ziekenhuis betreft, oogenschijnlijk
lijkt het eenvoudig dit ziekenhuis op te ruimen, maar
zoo gemakkelijk zal het in de practijk niet gaan. B.
en W. zijn tot de conclusie gekomen, dat de verpleeg-
prijs waarschijnlijk in de beide bestaande inrichtingen
hooger zal zijn. In de eerste plaats zal men bij verdee
ling van de patiënten over deze twee inrichtingen èn
in de Katholieke- èn in de Protestantsche inrichting
altijd een reserve moeten hebben, terwijl thans met één
reserve kan worden volstaan, die zoowel voor Katho
lieke als Protestantsche patiënten kan worden gebruikt.
Spr. wil niet een pleit houden voor het behoud van
het Stads Ziekenhuis als zoodanig de verpleging is
in de beide andere ziekenhuizen ook uitstekend maar
door de concentratie kan economischer worden gewerkt.
In de tweede plaats moet men in de particuliere inrich
tingen de kosten van verbandmiddelen, operaties, ge
neeskundige hulp, enz. apart betalen. B. en W. zullen
echter op dit punt diligent blijven.
Wat de bijbetaling door de gemeente voor ver
schillende patiënten betreft, deelt spr. mede, dat over
deze kwestie reeds in de Comm. van Beheer is gespro
ken. Men zal trachten in overleg met de stadsdoktoren
en den dir. van M. H. op dit punt een betere regeling
te krijgen. Iets anders is, dat de gemeente iemand, die
wel in staat geacht kan worden zich te verzekeren,
maar zulks niet gedaan heeft, niet daartoe kan dwin
gen. En moet men dan iemand, die niet verzekerd is.
niet helpen en thuis laten liggen De oplossing van
deze kwestie is niet zoo gemakkelijk.
Spr. wil nog een enkele algemeene opmerking van
hem in herinnering brengen. Deze zeer moeilijke be
grooting, die in tal van vergaderingen van B. en W.
uit en ter na is besproken, is ten slotte door B. en W.
homogeen vastgesteld en ingediend. Nu zijn er vele
verwijten tot B. en W. gericht, maar spr. kan eerlijk
gezegd niet inzien, dat de begrooting, rekening hou
dende met de geuite wenschen, héél veel anders zou
zijn geweest. Wèl zou men allerlei zaken kunnen
afschaffen welke afschaffing echter op het oogen
blik misschien niet eens financieel voordeel, maar zuiver
financieel nadeel zou opleverenalleen wanneer het
eerder was gebeurd, zou men er mogelijk eenig voor
deel van hebben doch spr. is er van overtuigd, dat
men daarmee niet de belastingverhooging zou hebben
voorkomen. Bovendien slaan de steeds tot de tafel van
B. en W. gerichte verwijten eigenlijk zuiver op den
Raad terug en niet op B. en W. Aan een van de leden,
die „neen" knikt, vraagt spr. of hij zich dan niet
verantwoordelijk stelt voor de daden, welke de collec
tiviteit doet. Laat hij dan liever bedanken en de ver
antwoording laten voor degenen, die dat wèl voelen.
Spr. betoogt, dat men tegen B. en W. alleen kan
zeggen wat zijt gij vreemde menschen geweest om mer
dergelijke voorstellen bij ons te komen, maar dat op