56 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936. nuen heeft, tot pl.m. 45.000.zal oploopen b. het terugbrengen van de uitkeering van 75 hoofdsom grondbel. tot 35 en hoofdsom eerste drie grondslagen pers. bel. tot 20 en vermindering van heffing van ten hoogste 50 opc. vermogensbel. tot 40 en 80 (bij uitzondering 100) opc. gemeentefondsbel. tot 55 (bij uitzondering 75), welke regeling een gevolg was van de Werkloosheidssubsidiewet van 4 Maart 1935. Deze maatregel bracht in 1935 een nadeelig verschil aan belastingontvangst, vergeleken met 1934, van 355.000.of na aftrek van een bijdrage uit het Werkloosheidssubsidiefonds van pl.m. 174.000.— een nadeel voor de gemeente van 180.000. met als ge volg voor 1935 de noodzakelijkheid van opvoering van opc. pers. bel. van 75123 tot 150198, overgang naar de 2e klasse voor de gemeentefondsbel. en herziening schoolgeldregelingen met een geraamde meerdere op brengst van 50.000.Door het aanspreken van het reservefonds en bezuinigingen werd een sluitende be grooting verkregen. Voor 1936 staan wij thans weer voor andere vraag stukken. Vergeleken met andere gemeenten was de toestand op belastinggebied te Leeuwarden nog zeer gunstig te noemen, thans worden ook wij gedwongen om maatregelen te treffen, die een zeer zwaren druk op onze belastingplichtigen leggen. Hoewel B. en W. dit uitermate betreuren, drijven de economische toe stand en de wettelijke maatregelen in die richting. Een meer nadeelig slot van80.898.72 een mindere uitk. uit het gemeentefonds van 47.818.05 een geraamde mindere opbr. pers. bel. in hoofdsom en opc. van57.500. een mindere opbr. door vermindering opc. gemeentefondsbel. van74.834. een mindere opbr. gasfabriek van31.933.06 een minder beschikbaar zijn van reserve van 53.000. een mindere ontvangst uit het Werkl.subs.- fonds van17.330.— geven in totaal reeds een tekort van 363.313.83 De eerste eisch, in gevallen als deze te stellen, is bezuinigen". De vraag dient te worden beantwoord Is dit gedaan, tijdig gedaan en voldoende gedaan Met de beantwoording daarvan komt spr. dan direct tot de opmerkingen terzake door de heeren der Chr. Prot. Raadsfractie speciaal gemaakt. Zonder te ver in de geschiedenis te willen teruggaan, acht spr. het voor een juist inzicht toch gewenscht om een vergelijking te maken tusschen de uitkomsten van het jaar 1931, het eerste jaar, dat de gemeente- begrooting werkte onder vigueur van de Wet-De Geer en het tegenwoordige begrootingsjaar, waarbij hij voor 1931, als zijnde de geheel juiste, de cijfers der gemeen terekening over dat jaar zal nemen. De belastingontvangsten bedroegen over 1931 1.757.197.61 en over 1936 1.411.902. dus minder 345.295.61. De uitkeering krachtens de Wet-De Geer, die over 1931 maar voor wefd verstrekt, bedroeg toen 530.425.09, thans 548.162.47. dus meer 17.737.38. Het batig saldo beliep in 1931 261.971.69, het nadeelig saldo thans 153.079.88, een verschil dus van 415.051.57 ten nadeele van 1936. De bedrijven gaven toen een winst van 12.490.12, nu van 228.158.85, dus 215.668.73 meer. In totaal wordt in 1936 524.941.07 minder ontvangen dan in 1931. Wat de uitgaven betreft, moet men rekening hou den met de verplichte en de onverplichte. De wettelijk verplichte uitgaven (vergelijk art. 240 Gemeentewet) als voor jaarwedden Burgemeester, Wethouders en Secretaris, presentiegelden, personeel, politie, pen sioenkosten, ziekenhuis, keuringsdienst, enz., beliepen in 1931 932.018.04 en nu 845.677.60. dus 87.000.— minder. De contractueel verplichte uitgaven, rente en aflossing van geldleeningen, annuïteiten, uitkeering predikanten, bedroegen in 1931 1.047.707.10 en nu 970.832.24, dus 34.000.minder. De verplichte onderwijsuitgaven lager onderwijs, gymnasium, nijver heidsonderwijs, liepen van 767.920.15 in 1931 terug op 675.430.47 in 1936, dus met 92.000.De uit gaven voor onderhoud en instandhouding van eigen dommen, d.w.z. kosten van gemeentewerken, straten, pleinen, wandelplaatsen, bruggen, pompen, riolen, begraafplaatsen, grondlasten, enz. zijn van 427.847.12 in 1931 op 238.082.22 gedaald in 1936, dus met 190.000.-. De onverplichte onderwijsuitgaven, schoolarts, boven tallige onderwijzers, vakonderwijzers, bewaarschool- onderwijs, Gem. H.B.S. en H.H.S., Meisjes H.B.S. en Midd. Meisjesschool, M.A.H.S. en L.A.H.S., Muziek school, cursus voor bewaarschoolonderwijzeressen, cur sus aan de Ind. en Huish. school, subsidie R.K. be waarscholen, bedroegen in 1931 417.743.73, nu 284.476.47, dus 133.000.minder. Daartegenover zijn gestegen de uitgaven voor armen zorg en steunverleening van 546.549.25 in 1931 op 1.085.364.52 in 1936 dus met 539.000.— of bijna 100 Inderdaad, hij die onbevooroordeeld kennis neemt van deze cijfers, zal niet anders dan kunnen toestem men, dat in werkelijkheid in Leeuwarden op buiten gewone wijze is bezuinigd en dat in de eerste plaats de financieele nood van het Rijk, waardoor inkrimping van het gemeentelijk belastinggebied moest volgen, de noodzakelijkheid van belastingverhooging naast bezui niging medebrengt. Spr. ontkent ten sterkste dat, indien in 1935 de voorstellen van de oppositie waren gevolgd, de toe stand dan thans geheel anders althans in den zin van beter zou zijn. Integendeel, dan zaten we nu reeds veel en veel dieper in het moeras. Spr. memo reert, dat de heer Feitsma c.s. bij de begrooting voor 1935 absoluut afwijzend stonden tegenover het voor stel van B. en W. om ruim 500.000.weer aan het reservefonds toe te voegen (Handelingen 1935, pag. 8); voorgesteld werd een serie bezuinigingen, die 269.100.moesten opbrengen en waarbij ver schillende posten voorkwamen (o.a. rentebesparing 10.000. onvoorzien 30.000. terwijl 45.000. verhooging van schoolgeld al in de begrooting was verwerkt), die zonder meer al zonder waarde waren, maar waarvan spr. toen reeds het zijne heeft gezegd. Het is evenwel niet voor weerlegging vatbaar en daar om dan ook niet weerlegd, dat de begrooting op de wijze als toen door de oppositie aangegeven, nooit sluitende zou zijn gemaakt en derhalve waar geen reserves meer aanwezig waren reeds in 1935 belas tingverhooging noodzakelijk zou zijn geweest. Wel is toen door de heeren Wiersma en Feitsma gezegd, dat zij daarvoor niet zouden terugdeinzen, maar de zeer belangrijke belastingmaatregelen, die dan in 1935 reeds hadden moeten plaats hebben, zouden toen reeds de burgerij niet in mindere mate hebben getroffen dan nu het geval is. Wij hadden dan toen reeds dienen over te gaan tot plaatsing van de gemeente in de 3e klasse voor de gemeentefondsbel., alsmede tot het invoeren van een straatbelasting. En gesteld, dat de oppositie nu eens in alles haar zin zou hebben gekregen tot haar grooten schrik waarschijnlijk dan zou voor 1936 het gevolg zijn geweest: grootere tekorten door: le. geen beschikbare reserves meer welke men immers niet op deze wijze wilde vormen 253.000. 2e. wachtgelden personeel G.H.B.S. en H.H.S12.878.— 3e. wachtgelden personeel Midd. Meis jesschool 5.122. 4e. wachtgelden personeel Muzieksch. 1.014. alzoo meer tekort 272.014.- waartegenover stonden minder uitgaven Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 57 Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936. Ie. salarisvermindering personeel meer 12.000.— 2e. afschaffing bovent. onderwijzers 1.500. 3e. opheffing vervolgonderwijs937.— 4e. cursus Ind. school5.250.— totale besparing 19.687. waarvan spr. dan feitelijk nog moet uitschakelen af schaffing bovent. onderwijzers en opheffing cursus Ind. school, omdat men klaarblijkelijk op dat punt van de dwalingen zijns weegs schijnt te zijn teruggekomen, evenals dit voor de Gem. H.B.S. en H.H.S. het geval schijnt te zijn. Maar ware het doorgevoerd, dan was nu het tekort voor 1936 ruim 253.000.— grooter. En dan Wel dan maar weer praten over het ver keerde beleid van B. en W. Wonderlijk toch deze ge- heele gang van zaken. In 1935 ondersteunt de heer Terpstra een voorstel-Feitsma om Onvoorzien te ver minderen met 30.000.en te brengen op nul, thans acht hij den post van ruim ƒ21.000.te laag. Geen bezwaar van die zijde heeft spr. gehoord in 1933 en 1934, toen die post resp. 15.227.91 en 15.531.88 be droeg of 0.31 en 0.34 van het begrootingstotaal, maar 0.428 zooals thans, is te gering B. en W. hebben toegezegd te zullen zorg dragen voor een eerdere indiening der begrooting dat dit vóór 1 Sept. zal zijn, acht spr. uitgesloten en hij wijst er hierbij op, dat de vaststelling der bijdragen uit het Werkl.subs.fonds door den Minister voor de begrooting 1936 eerst werd aangekondigd bij missive van 1 Oct. 1935. De voorstanders van wijziging der pers. bel. zullen goed doen hun voorstellen in te dienen op zoodanig tijdstip, dat zij door den Raad vóór 1 Sept. ter goed keuring kunnen worden ingezonden wijziging der op centen kan thans nog plaats vinden, omdat het betreft een begrooting. die nog niet door Ged. Staten is goed gekeurd. Den heer Terpstra merkt spr. op, dat art. 20 van de rekeningsvoorschriften en het K. B. van 8 Sept. 1931 geen enkele wijziging brengt in den indieningstermijn der begrooting, zooals uit de artt. 238, le lid. en 242, 2e lid, der Gemeentewet aan hem moge blijken. Zelfs Homerus sliep wel eens De op deze begrooting aangebrachte bezuiniging van pl.m. 60.000.wordt te gering geacht, maar het zal niet gemakkelijk vallen in redelijkheid nog posten aan te wijzen. De begrooting 1931 had als totaal aan subsidies voor cultureele en sociale instellingen, alsmede lidmaatschappen een uitgaaf van 47.952.67, die van 1935 was reeds teruggeloopen tot 22.536.44. die voor 1936 vermeldt slechts 19.796.62, waarvan 7013.12 betreffende de volksgezondheid, 8000.voor de Openb. Leeszaal, ƒ3900.voor Pract. Hulp en dan nog pl.m. 800.kleinere posten en dat op een be grooting van 5 millioen. Thans zijn er weer de bekende voorstellen. Spr. ver heugt zich dat geen voorstel wordt gedaan tot opheffing van de G. H.B.S. en H.H.S., welke voor het eerste jaar volgens de laatste cijfers een nadeel voor de gemeente zou opleveren van 12.878.Spr. twijfelt niet of dit nalaten van het voorstel houdt de erkenning in, dat dit in 1935 ten onrechte was gedaan. Opheffing der Muziekschool zal dit jaar 1000. meer gaan kosten door de wachtgelden, de volgende 5 jaren 402.en dan is nog aangenomen, dat we het gebouw voor 800.kunnen verhuren of dus voor pl.m. 17.000.kunnen verkoopen. Als bezuinigings object komt dus deze school ook niet in aanmerking. Door aanmerkelijke bezuinigingen zijn de kosten per leerling bij het openb. vervolgonderwijs van 37.97 in 1934 teruggebracht tot 27.92 thans. De kosten zijn ook verlaagd doordat bij de wet een zekere druk is gelegd op het bijz. onderwijs. Het vakonderwijs aan de o. 1. scholen kost thans ƒ8937. de wachtgelden bedragen het eerste jaar ƒ5451..en de bezuiniging dus dat jaar 3486. de volgende 5 jaren pl.m. 4300.daarna 5 jaren pl.m. ƒ5100.en vervolgens pl.m. ƒ5900.. Het bewaarschoolonderwijs, de steen des aanstoots, kost inderdaad pl.m. ƒ60.000.— 's jaars, maar waar de rekening 1930 sloot met een nadeelig slot van 89.095.563^ (in 1931 kostte het totaal zelfs 126.000.kan de bezuiniging op reeds 1/3 worden gesteld. Opheffing levert echter niet 60.000.op, maar het eerste geheele jaar slechts een bezuiniging van ƒ25.212.-, welke na 1 jaar oploopt tot 28.612.en dan de volgende 4 jaren zoo blijft. Spr. sluit zich aan bij de sociale bezwaren van den heer Botke tegen op heffing. Practisch kan men in dit geval zeggen dat men 852 kinderen voor 32.000.— bewaart, d.i. pl.m. 40.— per kind. T.a.v. het voorstel omtrent de gratis leermiddelen bij het U. L. onderwijs merkt spr. op, dat het aantal ouders van leerlingen dier school met meer dan 1800.in komen, 129 bedraagt, zoodat de gemeente daardoor een mindere uitgaaf van 774.zou verkrijgen, doch dat daardoor ook vele kleine middenstanders, waarvoor men van de zijde der voorstellers de laatste dagen juist meende te moeten opkomen, zouden worden getroffen. Bovendien zal door de nadere toelichting dat, als er 2 kinderen op school zijn, slechts voor 1 zal behoeven te worden betaald, het aantal van 129 worden gereduceerd tot 101, terwijl men verder bereikt dat de ouders, wan neer zij zelfstandig de boeken moeten koopen, met meer dan 20.zullen worden belast. Spr. ontraadt opheffing der Midd. Meisjesschool. Deze telt thans 129 leerlingen, 96 op den 5-jarigen cur sus en 33 in de 4 H.B.S. klassen. Dat laatste is inder daad te weinig en B. en W. zouden dan ook voor op heffing, maar dan alleen van het H. B. S.-gedeelte, ge voelen, indien zich nu niet het door spr. in de secties en door Mr. Algera hier besproken geval voordeed. In art. 1 van par. 1 van het wetsontwerp tot verlaging van de openbare uitgaven wordt een regeling getroffen voor het verleenen van bijdragen door gemeenten aan het Rijk voor leerlingen, die een R. H. B. S. bezoeken. Doordat Leeuwarden in 1864 aan het Rijk een perceel grond met een nieuwe, voor 62.547.gestichte, school heeft beschikbaar gesteld voor H. B. S., is onze ge meente tot dusver vrijgesteld van het geven van eenige geldelijke bijdrage voor leerlingen uit Leeuwarden, die de R. H. B. S. bezochten. Alinea 6 van genoemd wets artikel maakt thans een eind aan die regeling door te bepalen: Indien de gemeente voor de inwerkingstelling dezer wet krachtens een rechtstreeks met het Rijk ge sloten overeenkomst een geldelijke tegemoetkoming voor eens in de kosten der Rijks Hoogere Burgerschool heeft 1 verleend, wordt de in het 5e lid bedoelde bijdrage ver minderd met het in het 3e lid bedoelde percentage voor 1 die tegemoetkoming" (d.i. een percentage overeen komende met hetgeen de 3 ten honderd rente gevende Nationale schuld op den eersten beursdag van dat ka lenderjaar voor den verkrijger afwierp, vermeerderd met een half ten honderd). Het 5e lid bepaalt echter, dat 5 geen bijdrage in de kosten behoeft te worden verleend, indien de gemeente een hoogere burgerschool met over- I eenkomstigen cursus in stand houdt. Nu is bij K. B. van 25 Oct. 1924 in een geschil tus schen de gemeenten Hilversum en Utrecht beslist, dat een H. B. S. met 5-jarigen cursus en een Meisjes-H. B. S. met 6-jarigen cursus scholen zijn met overeenkomstigen 1 cursus als bedoeld in art. 36 quater, le lid der M. O. wet, omdat zij beiden ten doel hebben opleiding bedoeld bij de artt. 55 en 57b der genoemde wet en dit doel het karakter van beide scholen aangeeft, waaraan zoo zegt het K. B. verder de omstandigheid, dat de duur van den cursus van beide scholen niet gelijk is, geen afbreuk kan doen. In deze omstandigheid en mede om de reden door den Voorzitter aangegeven achten B. en W. het dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 25