70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
De heer Molenaar heeft niet veel lust zulks te doen.
Hij vindt het wel heel eigenaardig dat, wanneer iemand
een verklaring aflegt, om welke reden ook, hij daarvan
gebruik maakt om een andere partij te beschuldigen van
het misbruik maken van bijbelteksten. Hij wil gaarne
met den heer Praamsma hierover debatteeren, maar als
de Voorzitter wil, dat er niet meer over wordt gespro
ken, zal ook spr. zich daarbij neerleggen.
De Raad kan zich er mede vereenigen, dat niet nader
op deze kwestie wordt ingegaan.
De heer Terpstra, die gaarne nog over de door den
heer Molenaar genoemde beschuldiging zou spreken,
zal hiervan afzien. Voorts vraagt spr., of de kwestie
van den canon reeds is afgehandeld en wijst hij er op,
dat bij volgno. 11 het verschil tusschen de geraamde
bedragen van verleden jaar en dit jaar zoo groot is.
De Voorzitter zegt. dat deze kwesties afzonderlijk bij
de volgnos. aan de orde komen.
De heer Buiël komt terug op de verklaring van den
heer Praamsma en doet, ondanks dat de Voorzitter hem
verzoekt er niet meer over te spreken nu de heer Mole
naar zich ook daarbij heeft neergelegd, een voorstel tot
heropening van de algemeene beschouwingen, omdat hij
het van belang acht, dat de zaak recht wordt gezet.
Het voorstel van den heer Buiël wordt met 26 tegen
3 stemmen, die van de heeren Praamsma, Wiersma en
Buiël, verworpen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
Aan de orde zijn de Baten.
Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens huren, pachten,
enz.
Hierbij wordt tevens aan de orde gesteld het voorstel-
Posthuma sub p a, tot verlaging van de erfpachtsrente.
De heer Posthuma heeft in de eerste plaats principiëel
bezwaar tegen een rente van 6 omdat z.i. de tijd
voorbij is, dat een dergelijke hooge rente met recht kan
worden geheven. Spr. herinnert aan hetgeen hij hier
omtrent bij de algemeene beschouwingen heeft gezegd.
In de tweede plaats acht hij deze rente niet meer noodig,
omdat de leeningen van het Grondbedrijf, destijds tegen
6 gesloten, alle van lieverlede tot een lager percentage
zijn teruggebracht. Zelfs het percentage 5, dat spr. bij
de alg. beschouwingen noemde, is nog te hoog. Wan
neer weth. De Boer zegt, dat de grondprijs bij verlaging
van den canon wellicht hooger zal worden, spreekt uit
dit „wellicht" voor spr. een aarzeling. Met zekerheid
durft deze dus niet te zeggen, dat zulks het gevolg zal
zijn. Ware dit echter het geval, dan zou spr. de be
paling van den grondprijs foutief achten. Bovendien is
er een tendenz om de huren te verlagen, waardoor velen
de gelegenheid hebben gekregen minder huur te betalen
Voorts wijst spr. weth. De Boer er op, dat het toch
langen tijd het geval is geweest, dat men zoo goed als
geen bouwrijp terrein in Leeuwarden kon krijgen dan
op erfpacht, terwijl de nog vrije gronden, tengevolge
van den hoogen erfpachtscanon, zeer duur door de
particulieren werden verkocht. Had men intijds de erf
pacht verlaagd, dan was de kans groot geweest, dat
minder Leeuwarders in Leeuwarderadeel hadden ge
bouwd. Het is spr.'s bedoeling thans de bestaande ca
nons te verlagen en in het vervolg de gronden tegen
5 uit te geven.
Den heer Buiël, die naar de dekking vraagt, ant
woordt spr. dat het dezen bekend zal zijn, dat hij tevens
een voorstel heeft gedaan tot verhooging van de op
centen op de pers. belasting, waardoor het bedrag van
30.000. dat moet worden gedekt, terstond wordt
terugontvangen.
De Voorzitter: U hebt gezegd, dat U deze voorstellen
los van elkaar wenschte te beschouwen.
De heer Posthuma: Ik geef slechts een mogelijkheid
tot dekking aan.
De heer Terpstra heeft vanaf het eerste oogenblik.
dat hij zitting nam in den Raad, gestreden tegen den te
hoogen canon, dien hij als onrechtvaardig beschouwt.
Het verband met den grondprijs, dat wel zal bestaan,
moet men niet te ernstig aanvoelen. Want de groote
meerderheid van het publiek geeft liever van een iets
hoogeren grondprijs een behoorlijken, evenredigen ca
non dan een te hoogen canon van een iets lageren
grondprijs, omdat men dergelijke dingen, die jaarlijks
terugkomen, hoogst onaangenaam vindt. Dit had voor
komen kunnen worden en moet ook in het vervolg wor
den voorkomen door, zoo noodig, den grondprijs maar
iets hooger te nemen en daarvan een canon van 5
waarmee spr. zich best kan vereenigen te vragen.
Spr. wijst er echter op, dat de toestand voor de be
grooting 1936 ook iets anders is geworden, omdat het
indertijd door den heer Westra tegen spr. aangevoerde
argument, dat de canon verband hield met een 6
leening, nu is vervallen: uit het feit, dat het percentage
van die leening is gereduceerd, volgt dat er geen be
zwaar mag zijn om ook den canon te verlagen. Boven
dien is er in ons land thans eigenlijk geen gemeente,
die een zoo hoogen canon vraagt. Ook daarin ligt een
reden om het voorstel-Posthuma sterk te ondersteunen.
Is het verder juist, dat men hier niet overal een erf
pacht betaalt van 6 maar dat voor vroeger aange
kochte en bebouwde terreinen een lageren canon wordt
berekend Dan is het ook daarom, in verband met die
leening, nü de tijd, dat men den canon zal moeten ver
lagen.
De heer Turksma meent, dat de heer Posthuma, in
plaats van met dit voorstel te komen en aan den an
deren kant belastingverhooging te willen opleggen, be
ter de straatbelasting had kunnen bestrijden. Omdat in
elk geval het opleggen van méér belasting die al zeer
hoog is moet worden voorkomen en ook omdat de
Regeering, volgens opmerkingen in de secties, bij het
Vaste lasten-ontwerp iets aanhangig heeft gemaakt
over den erfpachtscanon, voelt spr. geen behoefte om
het voorstel-Posthuma te steunen.
De heer J. Koopal heeft geen financiëel maar wel een
min of meer principiëel bezwaar tegen het voorstel-
Posthuma. Diens vergelijking tusschen erfpacht en
pacht gaat z.i. niet op. Spr. ziet erfpacht als een annuï
teit, die men moet betalen, omdat men bij het overne
men van den grond de koopsom niet heeft betaald. Als
men nu die annuïteit verlaagt, geeft men dus eigenlijk
den kooper van den grond een verlaging van den koop
prijs, dien hij had moeten betalen. Op grond van dat
principiëele punt is spr. tegen het voorstel-Posthuma,
hoewel hij, los daarvan, met diens dekkingsmaatregelen
van harte instemt.
De heer Hooiring kan zich gedeeltelijk aansluiten bij
de redeneering van den heer Koopal, maar betreurt het.
dat de heer Posthuma de voorstellen van elkaar los
maakt. (De Voorzitter: Hij heeft ze ook weer vastge
maakt.) Spr. vraagt, waar de heer Posthuma de dek
king vandaan wil halen, als de verlaging van de erf
pachtsrente wordt aangenomen, maar de verhooging
van de opcenten op de Pers. bel. wordt verworpen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 71
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
Deze voorstellen dienen als één voorstel te worden be
handeld, omdat men ze niet kan scheiden.
De heer Buiël vraagt of het, naar hij meent bij de
vorige begrooting, toegezegde overwegen van het
vraagstuk van het afkoopen van het erfpachtsrecht j
reeds heeft plaats gehad, of dat zulks nog moet ge
beuren.
De heer Ritmeester (weth.) deelt voor het verkrijgen
van een goed inzicht mede, dat van de bestaande erf
pachten de canon en de getaxeerde verkoopwaarde zijn:
canon 4 waarde 46.000. canon Ax/2 waarde
305.000. canon 5 waarde 139.000. canon
6 waarde 3.120.000.Hieruit blijkt ook al, dat
het onjuist is, dat de canon van 6 indertijd afhanke-
lijk is gesteld van de 6 leening, omdat men in dien j
tijd dan nooit dat groote verschil zou hebben gemaakt.
Wanneer men den canon inderdaad gaat verlagen, j
geeft men ontegenzeggelijk een cadeau aan de erf
pachters en de eerste vraag is dan, wie dat cadeau be
taalt. Gebeurt dit door andere of door alle belasting
plichtigen of door degenen, die 50 opcenten meer moe
ten betalen, dan mag men dat haast niet doen
De heer Terpstra: Daar heb ik mij niet over uitge
laten: dat is voor rekening van den heer Posthuma!
De heer Ritmeester (weth.) is met diens voorstel be
zig en moet daarin dus het verband zoeken. Dat op j
zichzelf is dus al onjuist. Daarnaast betoogt spr., dat
van de 1800 personen, aan wie perceelen in erfpacht
zijn uitgegeven, in de laatste jaren ongerekend de
overdracht van bouwer op eersten bewoner reeds
door 723 personen, als gevolg van overdracht van het J
perceel, het „te dure" gedeelte van de erfpacht en
dat zal wel meerendeels zijn van die van 6 wel
licht is afgewenteld. Het is dus de vraag of verschil
lende personen wel ooit 6 erfpachtsrente hebben be
taald. Bovendien zou men bij een eenzijdige verlaging
van de erfpacht, die loopt tot 1990, ook het recht moeten
hebben om den canon b.v. tot 7 op te voeren. Men
heeft eenvoudig op erfpachtsgrond gebouwd, omdat
men dan minder kapitaal noodig had en nu is deze erf
pacht in een teruggaanden tijd wel buitengewoon on
aangenaam, maar spr. ontkent ten sterkste, dat het na
deel van die menschen door de gemeenschap moet wor
den opgevangen.
Met betrekking tot de kwestie van verkoop van erf
pachtsgrond vraagt spr.: waaróm geven wij grond uit
in erfpacht Hij wijst op de groote sociale beteekenis
daarvan de naleving van voorgeschreven aanleg van
parken, mogelijkheid tot stichting van arbeiders- en
middenstandswoningen, het op goedkoope wijze helpen
van menschen aan een eigen bezit. Daarbij kan de ge
meente voordeel hebben, als door stadsuitbreiding en
verfraaiing in den loop der jaren de waarde van den
grond stijgt, maar er kan ook verlies ontstaan, waarom
de reserve er moet blijven om dit eventueel op te van
gen. Het moet altijd mogelijk blijven op de groote com
plexen bebouwde gronden t.z.t. door het wegbreken
van huizen nieuwe orde te scheppen ten behoeve van
de stadsuitbreiding en -verbetering. Om uit een zeker
complex stukken te verkoopen is alzoo zeer gevaarlijk.
Spr. wijst er op, dat wij te veel huizen krijgen, niet al
leen door de uitgifte in erfpacht, maar in het algemeen
er worden nu aan het Engelscheplein weer 500 ge
bouwd zoodat wij met de uitgifte in erfpacht zeer
voorzichtig moeten zijn. Verkoop van erfpachtsgrond
moet spr. ernstig ontraden: voor enkele apart liggende
perceeltjes zou dat misschien zeer goed mogelijk zijn,
maar om er een stelsel van te maken, door uit blokken
stukken te verkoopen en het andere vast te houden, zou
niet in het belang der gemeente zijn.
Met den heer Koopal is spr. het eens, dat erfpachts
recht en pacht niet elkaar dekkende begrippen zijn; de
heer Posthuma zie er art. 767 e.v. van het Burgerlijk
Wetboek op na.
Het is zeer goed mogelijk, dat bij het Vaste lasten-
ontwerp de erfpachtscanon wordt gewijzigd, maar wij
weten niet hoe het er uit zal zien, omdat het nog zal
worden gewijzigd en de Regeering uitdrukkelijk heeft
gezegd, dat het zeer de vraag is, of de erfpachtscanon
op deze wijze daarin zal worden gehandhaafd.
Over de kwestie van dekking heeft spr. vanmiddag
het noodige gezegd. Hij vindt, dat die 50 opcenten op
de Pers. bel. er niet bij mogen worden gelegd. En wijst
de heer Posthuma daarmee zijn dekking aan, dan moet
daarover toch tegelijk worden gesproken en gestemd, óf
de Raadsleden moeten voor zichzelf nü reeds uitmaken,
hoe zij straks over de Pers. bel. zullen stemmen en dan
naar bevind van zaken handelen t.o.v. de erfpacht,
maar beide zaken zijn niet van elkaar te scheiden.
De heer Posthuma merkt op. dat niemand zijn prin
cipiëel bezwaar, het element van concurrentie tusschen
Leeuwarden en Leeuwarderadeel, dat spr. in het belang
van Leeuwarden nogal van eenige beteekenis acht.
heeft onderschreven.
Tegenover den heer Terpstra merkt spr. op dat, in
dien hij had geweten, dat de heer Terpstra zich als de
eerste beschouwt, die dit punt heeft aangesneden en dat
deze een zelfde voorstel tot verlaging had willen in
dienen, hij dat dan niet zou hebben gedaan. Het beroep
van den heer Terpstra op de uitspraak van den heer
Westra t.o.v. de 6 leening acht spr. juist; het feit,
dat wij zelf 6 moesten betalen en niets anders was
indertijd oorzaak, dat de canon op 6 is gesteld. Er
was geen andere reden voor en alles, wat wij thans
meer ontvangen, is extra winst.
De heer Turksma kon, als hij spr. goed beluisterd
had, weten, dat spr. ten sterkste tegen de straatbelas
ting is gekant en dat hij, als hij geen bevredigend ant
woord krijgt omtrent zijn opmerking over het Werk-
loosheidssubsidiefonds, er tegen zal stemmen.
Verlaging van de erfpachtsrente en verhooging van
de opcenten op de Pers. bel. wil spr. niet aan elkaar
verbinden, maar wél ziet hij het zóó, dat nü die
f 30.000.worden betaald door 1800 personen en dat
die straks zouden worden betaald door alle aangesla-
genen in de Pers. bel. (De heer Ritmeester: boven de
600.huurwaarde!) Spr. vindt het, met het oog op
de onbillijkheid van den hoogen canon, een veel minder
erge onbillijkheid, wanneer dat bedrag door meerderen
dan wanneer het door minderen wordt gedragen.
De kwestie van pacht en erfpacht heeft spr. niet als
een vergelijking gebruikt, maar hij meende daarin toch
een kleinen grond van bewijs te mogen vinden, dat alles
gaat in de richting van verlaging. T.a.v. de vergelijking
annuïteit en erfpacht merkt hij op, dat bij annuïteit al
tijd nog aflossing is, terwijl bij erfpacht nooit één stukje
grond eigendom van den erfpachter wordt.
De bewering van den heer Ritmeester, dat uitslui
tend op erfpachtsgrond wordt gebouwd om een lagere
koopsom te kunnen betalen, gaat in het algemeen niet
op, omdat spr. weet, dat tal van menschen met tegen
zin op erfpacht hebben gebouwd, maar dat alleen heb
ben gedaan, omdat ze niet anders konden.
De politiek, dat de gemeente haar grond in erfpacht
geeft om daar de beschikking over te houden, staat ook
spr. voor, maar daarbij dient dan niet een hooger per
centage te worden geheven dan noodig is, zóó hoog.
dat door een klein percentage van de inwoners wordt
bijgedragen tot een extra winst.
Spr. verheugt zich dat deze zaak is aangesneden, het
spijt hem dat zijn principieel bezwaar blijkbaar niet
wordt gedeeld en waar hij niet is overtuigd, moet hij
zijn voorstel handhaven.
De heer Terpstra is ook niet overtuigd door den heer