72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936. Ritmeester. Hij acht wèl juist diens redeneering, dat een verlaging van 6 tot 5 een cadeautje aan de te genwoordige bezitters zal zijn, maar minder juist, dat de belastingbetalers dan het minder betaalde moeten bijbetalen. Spr. zou juist andersom kunnen redeneeren tengevolge van de hooge erfpacht was de opbrengst een reeks van jaren voldoende om de belastingbetalers minder te laten betalen. Bovendien komt het spr. altijd vreemd voor, dat, wat in andere gemeenten wèl kan, in Leeuwarden niet kan. (De heer Ritmeester: Waar dan wèl?)In de residentie b.v. past men dat systeem toe. Spr. onderschrijft ver der de opmerking van den heer Posthuma dat de men- schen, niet in de eerste plaats omdat zij te weinig geld hadden, maar omdat ze bijna nergens anders terecht konden, verplicht waren bij de gemeente aan te klop pen en een hoogen canon te betalen. In andere gemeen ten is men, na eerst krampachtig aan het systeem van erfpacht te hebben vastgehouden, daarvan ook terug gekomen; in Leeuwarderadeel bevalt het systeem van keuze tusschen koop en erfpacht goed en de daar be staande gelegenheid om de erfpacht af te koopen over- wege men ook hier eens. Het bezwaar om uit een be paald complex enkele stukken te verkoopen voelt spr. ook, maar daarom geeft hij het college in overweging om straks, bij uitgifte van gemeentewege van bouwter rein aan een nieuwe straat, eens een proef te nemen met voor al de huizen aan die straat den grond te ver koopen. De heer Wiersma meent, dat het er hier om gaat dat de heer Posthuma tegenover het bedrag ad 30.000.-— een verhooging van de opcenten op de pers. bel. die thans van 150198 bedragen voorstelt van 150250. Waar het bedrag ad 30.000.er ten slotte moet komen en hierdoor gedekt moet worden, is het voor spr. de vraag of de groep, welke op het oogen- blik zit in de opcenten-regeling van 150—175, bij het nieuwe opcentenstelsel gelijk zal blijven. Te dien op zichte heeft hij geen zekerheid. Spr. zal dan ook niet direct voor dit voorstel stemmen. Het gevolg van dit voorstel zou kunnen zijn, dat men een verhooging op legt aan een groep, welke het veel moeilijker kan mis sen dan de groep erfpachters, welke men met verlaging van den canon wil helpen. Z.i. moet men t.o.v. dit voor stel eenige voorzichtigheid betrachten. De heer Buiël zegt, dat hij geen antwoord heeft ge kregen op zijn vraag. Bij de vorige begrooting hebben B. en W. t.o.v. deze zaak een onderzoek toegezegd, maar naar hij meent, is daarvan niets gebeurd. Zouden B. en W. de toezegging willen doen, dat de Raad er dit jaar werkelijk rapport over krijgt? Wanneer spr. ziet, dat op een bedrag van 205.000.— aan ontvangst van erfpacht en een winst van 56.000.— wordt ge maakt, vindt hij een dergelijke winst niet gerechtvaar digd. Nu de weth. van Fin. gezegd heeft, dat er ook canons zijn van 4, 4Y2 en 5 is het voor spr. van nog meer beteekenis, dat deze vraag nader onder de oogen wordt gezien en bovendien de vraag, of verkoop van sommige erfpachtsterreinen niet voordeeliger zou zijn. De heer IJtsma wenscht de bezwaren, welke tegen dit voorstel zijn ingebracht, niet meer aan te dikken. Spr. heeft tegen dit voorstel bezwaar met het oog op het tweede deel daarvan, n.l. dat tegenover verlaging van den canon wordt gesteld de verhooging van de opcenten op de pers. bel. Waar ook de heer Posthuma hier in beginsel tegen is, zal het voor hem moeilijk worden zijn voorstel betreffende de verlaging van den erfpachtscanon te handhaven. Door de mogelijkheid van verkoop van de erfpachts terreinen, wordt het beginsel van erfpacht, waarbij de gemeente de gronden in handen houdt, aangetast, het geen z.i. met het oog op stadsuitbreiding gevaar kan opleveren. De heer Ritmeester (weth.) zegt, dat de heeren met een zekere blijmoedigheid langs zijn bezwaren heen loopen. Wanneer hij zegt, dat van de 1800 erfpachters reeds 723 practisch gesproken den erfpachtscanon heb ben afgewenteld, dan spreken zij daar niet over. Er is naar voren gebracht, dat weth. Westra heeft gezegd, dat de canon 6 was, omdat deze afhankelijk was van een 6 leening. De erfpachtscanon is inder tijd door den Raad op 6 vastgesteld. Het geld was in dien tijd zeer moeilijk te verkrijgen, maar dat de 6 canon direct verband houdt met een 6 leening, wil spr. niet toestemmen. Een feit is, dat de Raad de men- schen in de gelegenheid heeft gesteld op deze manier bouwgrond te krijgen. Wanneer men overging tot verkoop van den grond, is het geenszins uitgesloten, ja, zeer waarschijnlijk zelfs, dat gronden, die voor 8.per M2. in erfpacht zijn uitgegeven, in werkelijkheid 10.per M2. waard zijn. Wanneer spr. berekent 6 naar 8.per M2. of 5 naar 10.per M2., dan is dit laatste zelfs nog 0.20 per M2. duurder. Indien men komt met herzie ning van den canon, moet men ook komen met herzie ning van de waarde van den grond en dan weet spr. niet, of men wel zoo voordeelig uit is. Spr. vindt het buitengewoon onbillijk om, door ver laging van den canon, feitelijk andere menschen te laten deelen in het risico, dat zekere personen vroeger hebben willen loopen. Het gaat hier in den Raad niet alleen om de erfpachters, maar men moet spreken voor de ge- heele gemeenschap. Wat de kwestie verkoop van grond of erfpacht be treft, dit moet men geheel afgescheiden van de verla ging bekijken. Het laatste is een kwestie van het goede hart, het eerste van principe. De heer Terpstra beroept zich op Den Haag. Een jaar of 4 geleden is deze kwestie daar aan de orde ge weest. De Raad had toen, maar dit was bij het uitge ven van nieuwe bouwterreinen, te beslissen of de ge meente deze in erfpacht dan wel in koop zou uitgeven, maar niet heeft de Raad daarbij uitgesproken, dat de menschen de keuze hadden tusschen erfpacht of koop van de bouwterreinen. Waarschijnlijk in een der eerstvolgende vergaderin gen zal het rapport van de 5-jaarlijksche schatting der gronden in den Raad aan de orde worden gesteld, waar bij wordt bepaald welke nieuwe terreinen als bouwter rein zullen worden uitgegeven. Dan kan de Raad pra ten over de principiëele kwestie, welk gedeelte in koop en welk gedeelte in erfpacht zal worden uitgegeven. Spr. gelooft niet, dat het in het belang van de erf pachters zal zijn, nu tot koop over te gaan. De heer Buiël vraagt nog antwoord op zijn vraag. De heer Ritmeester (weth.) zegt, dat hij feitelijk al het eenige juiste antwoord heeft gegeven. Verleden jaar hebben B. en W, een verkeerd antwoord gegeven omdat zij er toen niet aan dachten, dat de zaak van de erfpachtsterreinen door de 5-jaarlijksche schatting op 1 Januari 1936 in behandeling zou komen. Dit rapporf komt binnenkort in den Raad en dan kan de Raad over de geheele kwestie een beslissing nemen. Er wordt dus wel degelijk aan gewerkt. De Voorzitter wil de discussie sluiten. De heer Terpstra kan zich wel met het voorstel van den heer Posthuma vereenigen, maar niet met de wijze van dekking daarvan. De Voorzitter is van meening, dat het voorstel tot verlaging der erfpachtsrente niet in stemming kan wor Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 73 Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936. den gebracht, zonder dat de heer Posthuma daar tegen over dekking heeft gesteld. De heer Posthuma zegt, dat als zijn beide andere voorstellen worden aangenomen (verhooging opc. pers. bel. en aanvraag van 200.000.— uit het Werkl.- subs.fonds), men een bedrag van 230.000.en dus voldoende dekking krijgt. Na nog eenige discussie met den Voorzitter zegt spr. dat, ook als zijn eerste voorstel niet wordt aangenomen, hij zijn voorstel tot verhooging der opc. pers. bel. dat de Voorzitter het eerst in stemming zou willen brengen om althans dekking te hebben voor een even- tueele verlaging der erfpachtsrente handhaaft. De Voorzitter ziet in dat geval in het geheel geen bezwaar om het voorstel tot verhooging der opcenten het eerst in stemming te brengen. De heer Ritmeester (weth.) vindt dat best, maar ver zoekt dan eerst een toelichting omtrent de verdeeling der opcenten, omdat het bij een stelsel van 150—250 opcenten best kan zijn, dat ook lagere huurwaarden van 150.tot 600.— met 10 of 15 opcenten meer. dus aanmerkelijk hooger, zullen worden belast. Het voorstel-Posthuma sub p b om de opcenten op de pers. bel. te verhoogen tot 150.250, wordt met 28 te gen 1 stem, die van den heer Posthuma, verworpen. De heer Posthuma trekt zijn voorstel sub p a tot ver laging der erfpachtsrente in, om er bij welzijn het vol gend jaar op terug te komen. De verschillende volgnos. van Baten en Lasten van den Gewonen Dienst en van den Kapitaaldienst wor den achtereenvolgens onveranderd vastgesteld, waarna de geheele begrooting met algemeene stemmen onver anderd wordt vastgesteld. Aan de orde is de ontwerp-begrooting van het Woningbedrijf. De beraadslagingen worden geopend. Den heer Muller is uit het door B. en W. overgelegde overzicht van de woningmarkt gebleken, dat er in Leeuwarden 287 huizen te huur staan, 160 te koop en 550 in aanbouw zijn. De heer Terpstra, die gezegd heeft, dat er wel een 1000 woningen beschikbaar zijn, heeft dus weer eens overdreven, want beschikbaar zijn er op het oogenblik slechts een kleine 500 woningen. Bij den gedachtengang van B. en W., om thans, in ver band met de huurverlaging, die er zeer waarschijnlijk spoedig zal moeten komen, een afwachtende houding aan te nemen t.o.v. nieuwbouw, kan spr. zich op het oogenblik aansluiten. Wel zal men, bij verdere onbe woonbaarverklaring, naar spr.'s meening voor die menschen moeten zorgen, maar waar er wellicht door een huurverlaging opschuiving zal ontstaan, zal spr. thans geen voorstel tot den bouw van nieuwe woningen doen, al behoudt hij zich de vrijheid voor om, als de huurverlaging heeft plaats gevonden en is uitgewerkt op deze aangelegenheid terug te komen. Dat B. en W. naar aanleiding van de in de sectie gemaakte opmerking, of het geen aanbeveling zou ver dienen de woningen bij een particulier woningbureau voor verhuur te doen inschrijven, zeggen deze kwestie in overweging te zullen nemen, daartegen heeft spr. geen bezwaar. Het moet z. i. echter bij de overweging blijven en hij wil ernstig waarschuwen tegen eventu- eele stappen in die richting. Men vergete niet, dat de gemeente niet in de eerste plaats er op heeft te letten of zij de woningen verhuurd krijgt, maar goed moet toe zien welke bewoners in de woningen komen, terwijl de woningbureaux meestal naar de kwaliteit der huurders niet vragen. Het ware naar spr.'s meening daarom beter geweest, dat B. en W. dit verzoek hadden afgewimpeld. De heer Van der Schoot vindt de wijze, waarop de heer Muller over de particuliere woningbureaux spreekt, niet sympathiek. Daarin toch ligt opgesloten, dat de woningbureaux niet goed voor de belangen van hen, die hun zaken daaraan toevertrouwen, zouden op komen. De heer Terpstra vraagt, of er reeds een contact commissie tusschen de gemeente en de woningvereeni- gingen bestaat en, zoo ja, op welke wijze deze werkt. De heer Praamsma is van meening, dat de moeilijk heden, welke het Woningbedrijf thans ondervindt, ook door de andere woningstichtingen worden ondervon den. Door met behulp van de contact-commissie pogin gen aan te wenden om tot huurverlaging te komen, be wandelt men volgens spr. den juisten weg. Voorts vindt spr. het een mooie oplossing dat de werkzaam heden, welke voorheen met eigen personeel in de werk plaats van het Woningbedrijf geschiedden, naar den dienst van G.W. zijn overgebracht en er dus eenige samenvoeging heeft plaats gevonden. Spr. heeft vernomen, dat men, toen het onderhoud der woningen nog berustte bij het Woningbedrijf zelf, de goede gewoonte had om het schilderwerk onders hands aan te besteden. Gaarne heeft hij thans de ver klaring, dat dergelijke werkzaamheden ook in de toe komst, nu ze onder G.W. ressorteeren, aan particulie ren zullen worden opgedragen. De heer IJtsma komt terug op zijn vraag in de sectie naar de behoefte aan een plaatselijke gezondheidscom missie. Hij is van oordeel, dat men bij de krotopruiming van de adviezen van een dergelijk lichaam zal kunnen profiteeren. Zou een aantal personen zich vrijwillig be schikbaar willen stellen om een dergelijke commissie te vormen, dan moeten B. en W. z.i. niet direct zeggen, dat de noodzakelijkheid van zoo n commissie niet is gebleken. Voorts is spr. zeer belangstellend te vernemen, hoe ver het door B. en W. genoemde overleg met de wo- ningvereenigingen i.z. het instellen van een commissie van toewijzing van woningen, is gevorderd. Den heer Posthuma is uit het staatje van de huren ge bleken, dat ieder huis gemiddeld één maand per jaar leeg staat. Waar hij dit nogal belangrijk vond, heeft hij in de sectie de vraag gesteld of niet iets gedaan kan worden om de woningen gemakkelijker verhuurd te krij gen en of het niet wenschelijk zou zijn de particuliere woningbureaux in te schakelen. Het spijt spr. dat de heer Muller van meening is, dat de woningbureaux geen rekening houden met de kwaliteit van den huur der. Hij zou echter niet graag willen beweren, dat de menschen, die via het Woningbedrijf een huis huren, allemaal safe en netjes zijn. Bovendien is hem door bij zondere omstandigheden bekend, dat men, wat betreft de woningbureaux, met solide zakenmenschen heeft te doen en waar tenslotte toch het Woningbedrijf met de aangebrachte huurders niet accoord behoeft te gaan lijkt spr. het bezwaar van den heer Muller niet groot. De heer Balk vraagt of men, door de bezuiniging op het schilderwerk, bij den dienst van G.W. geen over compleet aan schilders krijgt. Spr. vreest, dat, wanneer men op het verzoek van den heer Praamsma ingaat, het gevolg zal zijn, dat aan den eenen kant de schilders bij G.W. met de ziel onder den arm loopen, terwijl men aan den anderen kant het werk particulier aanbesteedt. Spr. wil goed laten betalen, maar er ook voor laten werken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 33