82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
zonder bewaarschoolonderwijs te maken. De commissie
kan indertijd over het subsidie advies hebben gegeven,
maar zij had er z.i. niets mee te maken.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi merkt op, dat in
de voorwaarden staat, dat de commissie van toezicht
toegang heeft tot die school.
De Voorzitter zegt, dat, waar de Raad indertijd tot
dit subsidie heeft besloten, B. en W. dezen post, als uit
vloeisel daarvan, op de begrooting zetten. De commissie
heeft hiermede dus niets te maken.
In de betreffende verordening staat ook, dat er een
commissie is, ten einde B. en W. bij te staan in het be
heer van de gemeentelijke bewaarscholen en dat zij den
naam draagt van commissie voor de gemeentelijke be
waarscholen. De commissie heeft dus met de katholieke
bewaarschool niets te maken.
Volgnos. 476480 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 481. Kosten der commissie tot wering van
schoolverzuimf 635.
Het voorstel-Terpstra-Feitsma, sub ia, om van dezen
post het presentiegeld ad 220.te schrappen, wordt
met 19 tegen 10 stemmen, die van den heer Buiël, mevr.
Van DijkSmit, de heeren Van der Schoot, Posthuma,
Dresselhuijs, Terpstra, Algera, Praamsma, Feitsma en
Wiersma, verworpen.
Volgno. 481 wordt onveranderd vastgesteld.
De heer Terpstra deelt namens zijn fractie mede, dat
zij de resteerende voorstellen intrekken, met uitzonde
ring van dat betreffende de gehuwde ambtenares (sub
a).
De voorstellen-Terpstra-Feitsma sub b, f, g d. ib en
c en je zijn ingetrokken.
Volgnos. 482580 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 581. Kosten van steunverleening aan werk-
loozenf 320.000.
De heer P. A. Koopal meent, dat de vakorganisaties
gevraagd hebben een lokaal beschikbaar te stellen voor
het uitbetalen van den crisissteun en dat hierop geen
antwoord is gekomen. Hij vraagt den weth. van Soc.
Zaken hoever dit onderzoek is gevorderd. Of is er geen
lokaal beschikbaar
De heer Westra (weth.) antwoordt, dat die zaak.
naar hij meent, indertijd met het bestuur van den Be-
stuurdersbond is besproken, maar er was geen lokaal
beschikbaar. Laten zij zich nog eens met spr. in verbin
ding stellen, dan kan men er nog eens over praten.
Volgno. 581 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 582. Kosten van ontwikkeling en ontspan
ning van jeugdige werkloozenf 4.800.
Den heer J. Koopal is het dezer dagen ter oore ge
komen, dat de oude brandweerloods in de Posthoorn-
steeg tot werkplaats voor de jeugdige werkloozen is
ingericht. Is het juist, dat deze hun eigen gereedschap
moeten gebruiken en dat zij geen vergoeding ontvan
gen
De heer Botke (weth.) antwoordt, dat inderdaad de
brandweerloods op 1 Januari j.l. in gebruik is genomen.
De oude loods is in een behoorlijke werkplaats veran
derd, waar een 15 a 16 jeugdige timmerlieden en 13 a
14 metaalbewerkers staan te werken.
De comm. voor de jeugdige werkloozen besloot den
jongens 1.'per week zakgeld te verstrekken voor
slijtage aan hun kleeren. De Inspecteur voor het werk
van de jeugdige werkloozen heeft de zaak hier bekeken
en verklaard, dat het goed in orde was. Hij heeft goed
gekeurd, dat aan de jongelui 1.per week wordt
betaald, mits zij 30 uur per week werken.
Volgnos. 582679 worden onveranderd vastgesteld
Volgno. 680. Onvoorziene uitgaven
wordt aangehouden tot na de vaststelling van de In
komsten.
Het voorstel-Terpstra-Feitsma, sub a, betreffende
ontslag aan de gehuwde ambtenares, niet kostwinster.
thans in stemming gebracht, wordt met 18 tegen 11
stemmen, die van de heeren Terpstra, Algera, Praamsma
Feitsma, Wiersma, Balk, Buiël, Van der Schoot, Wes
tra, Posthuma en Dresselhuijs, verworpen.
Aan de orde zijn de Inkomsten.
De Voorzitter stelt hierbij aan de orde het voorstel-
Posthuma, sub p c, om aan de Regeering een extra-
uitkeering uit het Werkloosheidssubsidiefonds te ver
zoeken.
De heer Posthuma heeft deze zaak met grooten ernst
bezien. De begrooting heeft ook op spr. den indruk
gemaakt, dat wij er voor 1937 slechter voorstaan dan
ooit. Wat de extra uitkeering betreft, herinnert spr. aan
de vraag, welke hij hieromtrent bij de algemeene be
schouwingen heeft gesteld.
De heer Botke heeft in zijn antwoord gesproken over
aantasting van de cultureele belangen als gevolg van
deze aanvrage. Het resultaat van deze aanvrage kan
naar spr.'s meening, niet zijn, dat de gemeente nood
lijdend wordt en de Rijksaccountant op bezoek komt.
Een gemeente is eerst dan noodlijdend, als zij de extra-
bijdrage, welke spr. nu voorstelt, tot het volle percen
tage heeft ontvangen en daarnaast nog andere bijdragen
uit de Rijkskas vraagt. Het eenige gevolg zou kunnen
zijn, dat het Rijk Ged. Staten opdraagt, onze begrooting
nader te bekijken. Bij de alg. besch. is echter ook reeds
gezegd, dat Ged. Staten deze begrooting wel voldoende
onder de loupe zullen nemen. Een 8-tal sprekers heeft
betoogd, dat wij voor 1937 met de begrooting vastloopen
en dat wij de begrooting dan niet zonder extra-uitkee-
ring sluitend zullen kunnen maken. Als dat zoo is, stelt
spr. zich de vraag zullen wij dan de mogelijkheid, die
er nu is, niet benutten, door een extra-bijdrage te ver
zoeken Wat wordt daarvoor geëischt In de eerste
plaats, dat de reserves zijn uitgeputbedrijfsreserves
behoeven niet te worden aangetast. In de tweede plaats
wordt gevraagd, hoe het met de belastingen staat. Daar
mede staan wij aan den top. Er is dus geen enkele
reden, waarom die aanvrage zou worden geweigerd.
Daarom zou spr. gaarne van B, en W. op de door hem
bij de alg. besch. gestelde vraag een volledig antwoord
hebben. Wat is de oorzaak, dat B. en W., die, om te
komen tot dekking van het begrootingstekort, natuurlijk
ook de mogelijkheid van een extra-bijdrage onder de
oogen hebben gezien, hieraan geen gevolg hebben
gegeven
Van het antwoord, dat hierop wordt gegeven spr.
hoopt dat het uitvoeriger en degelijker is dan het ant
woord van den heer Botke zal afhangen, of spr. dit
voorstel intrekt. Hij vindt deze zaak van zeer groot
belang.
De heer Terpstra is van meening, hoewel hij gaarne
wil medewerken om geld in 't laatje te krijgen, dat, waar
deze aanvraag eenvoudig een verklaring van onver
mogen is, hij daaraan niet kan meewerken, omdat hij
nog altijd hoop heeft, dat de Raad straks pogingen zal
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 83
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
aanwenden om Den Haag er zooveel mogelijk buiten te
houden. Wanneer men deze aanvraag tot den Minister
richt, dan zal deze onmiddellijk een onderzoek doen in
stellen en tot de conclusie komen, dat Leeuwarden niet
in een toestand verkeert, dat zij moet worden geholpen.
De belastingen zijn wel heel hoog, maar er kan nog
meer worden geheven en spr. kan daarom thans niet
medewerken aan het afleggen van een verklaring van
onvermogen.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. dit voorstel reeds
hadden voorzien. Waar nu de in het voorstel genoemde
aanvrage vóór 1 Januari 1936 aan het Rijk moest ge
schieden, hebben zij, ter bewaring van de rechten van
den Raad, een schrijven aan de Regeering gericht om
een verhoogde uitkeering uit het Werkloosheidssubsi
diefonds, met bepaling, dat dit schrijven zal worden
ingetrokken, zoodra vaststaat dat de Raad deze dekking
voor de begrooting niet begeert.
Den heer Posthuma spijt het, nóch bij de algemeene
beschouwingen, nóch thans van de tafel van B. en W.
te hebben vernomen, welke eigenlijk de bezwaren tegen
zijn voorstel zijn. Bij de beoordeeling van zijn voorstel
is z.i. daaraan veel gelegen.
De heer Ritmeester (weth.) zegt, dat de aanvraag
practisch er op neerkomt, dat men moet voldoen aan
de eischen, welke het Rijk hierbij heeft gesteld. In de
eerste plaats moeten alle belastingen tot een redelijke
hoogte worden opgevoerd en in elk geval zal een straat
belasting van waarschijnlijk minstens 5 moeten wor
den geheven. In de „Beknopte Handleiding", waaruit
ook de heer Terpstra heeft geciteerd, staan de voor
waarden, waarvan spr. er verschillende noemt, uitvoerig
beschreven. Zij betreffen o.a. eischen t.a.v. presentie
gelden, wachtgeldregeling, kosten ijsvermaken, vervolg
onderwijs, vakonderwijs, kosten leermiddelen, bewaar
schoolonderwijs, enz. Zou men nu inderdaad aan het
verzoek van den heer Posthuma gevolg geven, dan had
men even goed meteen alle door rechts voorgestelde
maatregelen kunnen nemen, hetgeen geheele saneering
zou beteekenen. Bovendien acht spr. het niet onmogelijk,
dat de Regeering eerst nog zou eischen de reserve ge-
héel op te gebruiken en dus de aanvrage toch nog zou
afwijzen. Dan ware men naar spr.'s meening nog verder
achteruit. Hij ontraadt dit voorstel daarom ten sterkste.
De heer Posthuma neemt natuurlijk aan hetgeen de
heer Ritmeester heeft gezegd, maar wil toch de vraag
stellen of deze bepalingen slaan op algeheele saneering
of ook op een aanvraag zooals hij bedoelt. Spr. stelt
geen wantrouwen in hetgeen de wethouder heeft ge
zegd, doch hij is eenigszins anders ingelicht.
De heer Ritmeester (weth.) zegt, dat hetgeen hij heeft
gezegd, in de voorwaarden staat voor het verkrijgen
van een extra-bijdrage uit het Werkloosheidssubsidie
fonds. Duidelijker kan het al niet.
De heer Posthuma zegt dank voor de verkregen in
lichtingen en trekt zijn voorstel in.
Volgnos. 1 48 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 48a. Belasting wegens gebouwde eigen
dommen en daarbij behoorende erven, die aan openbare
land- of waterwegen in de gemeente bèlenden of in de
onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen zijn en wegens
ongebouwde eigendommen, die aan deze wegen belen
den, of op deze wegen uitgang hebben f 204.000.
Hierbij is tevens aan de orde een voorstel van den
heer Turksma, luidende als volgt
„Ondergeteekende stelt voor volgnummer 48a
(straatbelasting) van de begrooting af te voeren en
dekking voor het benoodigde te vinden uit de reserves
van de Lichtbedrijven en het Grondbedrijf."
De heer Turksma merkt op, dat de heer Ritmeester,
die, eerst tegen de heffing van een straatbelasting zijnde,
tenslotte voor de naar zijn meening bestaande noodza
kelijkheid ervan is gezwicht, een voorstelling van zaken
geeft, welke met de waarheid niet op goeden voet staat,
als hij zegt, dat de verordening op de bedrijven voor
schrijft, dat, wil men de reserves benutten, zulks alléén
kan geschieden in het belang van het bedrijf. Waar in
art. 27 der verordening niet alleen staat, dat het reserve
fonds dient voor allerlei verliezen, maar ook dat daaruit
de winstuitkeering aan de gemeente mag worden ver
hoogd, waarom zal het dan, zoo vraagt spr., onmogelijk
zijn om daaruit iets meer te nemen tot dekking van
het tekort Z.i. maakt de verordening daartegen abso
luut geen bezwaar.
Spr. wijst voorts nogmaals op de grove onbillijkheden
van de straatbelasting tegenover de winkelbedrijven
waarom hij zich tegen dezen post blijft verzetten.
De heer Ritmeester (weth.) betoogt uitvoerig op
grond van de desbetreffende bepalingen in de verorde
ning op het Electriciteitbedrijf, dat uit de reserve niet
mag worden geput voor doeleinden, als in het voorstel-
Turksma is aangegeven en dat een eventueele ver
hoogde winstuitkeering uit de reserve aan de gemeente
natuurlijk alleen mag plaats hebben, wanneer de te
nemen maatregelen strekken in het belang van het be
drijf, zoodat dus een zoodanige winstuitkeering niet bij
wijze van sport mag plaats hebben. De verordening op
de Gasfabriek geeft dat nog sterker aan en in verband
daarmee geeft de heer Turksma aan die voor het Elec
triciteitbedrijf een uitleg, welke nergens naar lijkt. Een
herhaling van de motieven, waarom aantasting van de
reserve van het Grondbedrijf ongewenscht is, acht spr.
tegenover een handelsman als de heer Turksma niet
noodig. Hij vindt diens voorstel een zeer schamele po
ging om invoering van de straatbelasting nog één jaar
te voorkomen de toestand zou daardoor eer slechter
dan beter worden.
De heer Turksma is van meening, dat de verorde
ningen duidelijk aangeven wat wél en wat niet mag en
is het met de door den wethouder gegeven interpretatie
niet eens. Formeel mag het z.i. wél. Als de wethouder
van spr. als koopman niet had verwacht, dat hij uit
commercieel oogpunt zoo had gesproken, schijnt de
wethouder niet goed het commercieele standpunt te
begrijpen, want elke koopman teert bij verliezen het
eerst zijn reserves op.
De heer Buiël acht het voorstel-Turksma om het ge
heele bedrag van de straatbelasting te willen betalen
uit de reserves niet doorvoerbaar, maar zou het zeer
redelijk vinden, wanneer daar een deel van het voor
gestelde percentage van de straatbelasting b.v. a
2 uit werd gehaald. Hij zou met een dergelijk
voorstel, als de heer Turksma dat wenscht te doen.
volkomen accoord kunnen gaan.
De heer Turksma zegt, dat van hem geen voorstel
is te wachten tot het vaststellen van een lager percen
tage. Hij is en blijft tegen een straatbelasting.
De heer Posthuma stelt voor het te heffen bedrag
voor de straatbelasting te verminderen met de restee
rende reserve van pl.m. 50.000.en in verband daar
mee het percentage terug te brengen tot 5. Spr. dient
het volgende voorstel in
„Post 48a te brengen op 5 pl.m. 148.000.