12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Den heer Koopal wijst spr. er op dat men, als men
spreekt over den kostprijs, toch voorzichtig moet zijn,
omdat men, als men ieder den kostprijs zou laten be
talen, den slechtst gesitueerden groote schade zou doen.
De productie moet over alle geledingen worden ver
groot, waardoor aan de kleine menschen beneden den
kostprijs kan worden geleverd.
De heer Ritmeester (weth.) zegt dat, hoewel men het
er allen zoo langzamerhand over eens is, dat er veran
dering in de tarieven moet komen niets zou B. en
W. aangenamer zijn men niet moet vergeten, dat
men rekening moet houden met de begrooting. Reeds
eenige jaren geleden heeft spr. er op gewezen, dat
de winstgevende bedrijven één van de kurken waren
waarop de begrooting van deze gemeente dreef, en
dat moet men niet uit het oog verliezen. Men kan
nu de gegeven oplossing niet mooi vinden, spr. zet
daar tegenover wijst gij aan, waar wij het geld
op een andere wijze vandaan moeten halen, want het
geld moet er komen. Iets anders zou het zijn in een
opgaanden tijd dan zou men de winst een jaar buiten
beschouwing kunnen laten om zoo tot een andere prij
zenpolitiek te komen, maar thans is zulks niet doenlijk.
Wel is echter op het oogenblik in overweging of het
mogelijk zal zijn om voor het volgend jaar het reserve
fonds voor eenmaal te gebruiken voor de gefixeerde
winst om zoo tot andere prijzen te komen, maar een
voudig is dat ook niet.
Wat het oordeel van den directeur betreft, deze ziet
de kwestie uit den aard der zaak iets anders dan B. en
W., die nog met andere dingen, dan alleen de productie,
rekening hebben te houden.
Op den duur zal een lagere prijs zeker de productie
vermeerderen, maar of de gemeentebegrooting dien lan
gen duur kan afwachten is de vraag, een vraag die
spr. ten stelligste ontkennend moet beantwoorden. Op
het oogenblik is het echter niet de tijd een verlaging
zonder meer aan de orde te stellen, omdat het geheel
niet is te overzien en het wel zeker is, dat de eerste
resultaten aanmerkelijk lager zullen zijn dan de tegen
woordige winst. Maar, waar het gasverbruik achteruit
loopt, hetgeen spr. met cijfers aantoont, is het noodig
het verbruik eenigszins te stimuleeren, vooral ook om
dat, waar er meer kan worden geleverd, de productie
kosten in verhouding thans hooger zijn dan vroeger.
Ook B. en W. zijn, evenals de Commissie voor de
Lichtfabrieken, niet enthousiast over het voorgestelde
stelsel, maar het is de eenige methode, waarbij men
geen risico loopt en risico mag en kan men op het oogen
blik niet loopen. De 60.000.die een eventueele
prijsverlaging van 1 cent zou kosten, kan de begrooting
niet missen. Het is waar, dat slechts sommige verbrui
kers eenig voordeel zullen hebben, maar de anderen
zullen er geen nadeel van ondervinden. Wanneer het
verbruik grooter wordt, zullen B. en W. de mogelijkheid
van een vastrechttarief overwegen en zij zijn van plan
deze kwestie binnen afzienbaren tijd in haar geheel aan
de orde te stellen. Thans kan spr. echter slechts advi-
seeren om dit voorstel, dat eenvoudig een proef is, aan
te nemen.
De Voorzitter stelt voor thans te stemmen over het
voorstel van B. en W. en straks bij de begrooting van
de Gasfabriek te stemmen over het voorstel-Wiersma.
De heer J. Koopal is het niet met den heer IJtsma eens
dat men tegenover de kleinere verbruikers beter de
kwestie van den kostprijs buiten beschouwing kan laten.
Deze is toch op de fabricagerekening voor alle ver
bruikers gelijk om den kostprijs op het moment van
afname dus met inbegrip van het verschil in distri-
butiekosten te berekenen, acht spr. onmogelijk, terwijl
hij het ook niet logisch acht dat verschil op de ver
bruikers te verhalen, zeer zeker niet bij een fabriek met
massaproductie.
Spr. noemt dit niet een „hoogst bescheiden maar
een onredelijk voorstel. De wethouder heeft nogmaals
duidelijk laten uitkomen, dat het is ingegeven om de
winst te behouden, dat de kurk, waarop de gemeente-
financiën drijven, wordt gevormd door de afnemers van
gas en dat aan deze belastingheffing de kleine man
evenveel bijdraagt als hij, die het goed kan betalen. Dat
is juist het onredelijke. Men zegt, dat de gemeente dit
geld noodig heeft, maar haalt het op een manier, die in
strijd is met alle normale manieren van belastingheffing
Redelijk is, dat de Raad besluit tot een algemeene ver-
laging van den gasprijs. Dat dit ƒ60.000.— zou kosten,
is alleen maar juist, als men daarbij uitgaat van de
stelling, dat daardoor de omzettoename nihil zou zijn.
Spr. bestrijdt die opvatting. Waar het voorstel van B.
en W. geen verlichting geeft aan degenen, die het 't
allerergst noodig hebben en het z.i. niet vast staat, dat
het belang van het bedrijf er mee is gediend, behoort
het te worden verworpen.
De heer Posthuma herhaalt zijn vraag hoe B. en W.
denken te handelen t.a.v. het vast te stellen verbruik
van de nieuwe verbruikers.
De heer Praamsma antwoordt den heer IJtsma, dat
óók zijn fractie haar afgevaardigden in de bedrijfscom-
missies volkomen vertrouwt, maar dat zijn fractie niet
bestaat uit marionetten.
Spr. heeft bedoeld, dat dit voorstel absoluut geen
zakelijke bedrijfspolitiek is en sluit zich aan bij wat
de heer Van der Schoot in dat verband heeft gezegd.
Herhalende de woorden van den heer Ritmeester,
vraagt spr., waarom deze het dit jaar niet heeft aan
gedurfd, het risico te nemen om de nu nog aanwezige
reserve voor een jaar aan te wenden tot dekking van
eventueele winstderving. Spreker is van oordeel dat
een zakelijke bedrijfspolitiek moet brengen de verlaging
over de geheele linie, en winstderving zeer waarschijn
lijk dan niet zal plaats vinden. Van een „doode musch"
heeft spr. gesproken, omdat z.i. het voorstel noch voor
de verbruikers noch voor de gemeente eenige waarde
heeft en alleen een reactie van de trouwe verbruikers
ten gevolge kan hebben. Daarom zei hij ook de kruik
gaat zoo lang te water tot zij breekt, waarmee hij
bedoelde, dat de burgerij zich niet langer laat plukken
ten behoeve van een dure gemeentehuishouding en
deze politiek niet langer wenscht te accepteeren. Door
deze onredelijke dingen zal daarom z.i. het gebruik
eerder achteruit gaan dan dat het zal toenemen.
De heer Wiersma herhaalt zijn erkenning, dat thans
helaas het budget van de gemeente zoodanig is, dat wij
een vrij groote winst niet kunnen missen dit stand
punt is ook den weth. van Fin. voldoende bekend.
Over den weg, waarlangs die winst te bereiken, ver
schilt spr. echter met den wethouder hij wenscht via
een andere, veel billijker, tariefregeling, gelijk in vele
andere gemeenten, de omzet van gas en stroom zoodanig
op te voeren, dat men daardoor ongeveer hetzelfde
winstcijfer kan veilig stellen.
Tegenover de opmerking van den heer IJtsma inzake
den kostprijs voor kleine verbruikers betoogt spr., dat
ook de groote bedrijven onder de afnemers tegen
woordig een zeer geringe winstmarge opleveren. Verder
sluit hij zich aan bij de vraag van den heer Praamsma,
waarom B. en W. de reserve niet nü, voor 1936, op
de door den heer Ritmeester genoemde wijze aan
wenden. En is het juist dat de wethouder heeft bedoeld
dat, indien het resultaat van dit voorstel, indien aan
genomen, mocht zijn dat de afname gaat stijgen. B.
en W. dan ernstig zullen overwegen om mettertijd met
een vastrechttarief te komen
De heer IJtsma meent dat de heer J. Koopal als ter
zake kundige, al is het dan t.a.v. andere artikelen, zelf
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
ook wel weet, dat zijn berekening van den kostprijs
niet opgaat en verwijst hem daartoe naar de stukken,
't Is jammer dat een zoo deskundig koopman geen lid
is van een dergelijke commissie om daar zijn licht te j
laten schijnen hij zou daartoe zelfs verplicht zijn.
Dat in deze „onbillijke belastingheffing'' voor de
kleinere menschen geen voorrang zit, is volkomen juist,
maar als men met deze menschen daarover spreekt,
moet men er óók bij vertellen dat, indien dit geld op
een andere wijze werd geheven, -wat noodig is om
een groote groep van kleine menschen, die in een nood
toestand verkeert, n.l. onze werkloozen, te kunnen
helpen ons helaas zou worden voorgeschreven om
ook die belasting te halen uit de beurzen van kleine
menschen, l
Met betrekking tot het voorstel van B. en W. sub Ib
(terugbetaling bij meerverbruik over een muntmeter)
dringt spr. bij B. en W. aan op een zoo spoedig moge
lijke terugbetaling er zal toch geen bezwaar zijn dat
tweemaandelijks te doen in plaats van na afloop van
het jaar.
De heer Ritmeester (weth.) critiseert den onjuisten
toon en volkomen onjuiste voorstelling van zaken van
den heer Praamsma en zal daar straks eventueel nog
wel nader op ingaan.
Spr. zegt dat bij een algemeene verlaging van den
gasprijs met 1 cent op een mindere ontvangst van
ƒ60.000.moet worden gerekend, omdat van een
meerder verbruik dan niets vaststaat. Bij de bedrijfs-
begrooting kan daarop wel nader worden ingegaan.
Men moet echter op 't oogenblik iets doen en dan is
dit voorstel 't eenigste, omdat men in de commissie,
waar men al bijna een jaar de kwestie van het vastrecht
heeft bekeken, nog niet uit die buitengewoon moeilijke
kwestie is kunnen komen.
Waarom B. en W. niet een jaar eerder komen met
hetgeen zij t.a.v. de reserve voor het volgend jaar in
overweging hebben genomen Omdat zij méér zorgen
hebben dan zelfs de Raadsleden, die voor de „geplukte"
burgerij moeten zorgen, en uiterst voorzichtig moeten
zijn, opdat men niet het odium op hen lade, dat zij niet
zoo flink mogelijk werken. Als er een fout wordt ge
maakt, is dat direct zoo verschrikkelijk mogelijk men
late B. en W. daarom rustig werken.
Spr. vraagt den heer Van der Schoot waarméé een
monopolistisch bedrijf, dat den laagsten gasprijs in ge
heel Nederland berekent, moet concurreeren en betoogt
dat men bij een vergelijking met petroleum, vooral als
de menschen zuinig willen en moeten zijn, toch altijd
vastloopt. Dit voorstel is een poging om het verbruik
te stimuleeren. Men zal daarmee in elk geval niet ach
teruit gaan en kan er alleen mee vóóruit gaan. En dan
heeft men een gemakkelijker basis voor een algemeene
verlaging dan op het oogenblik, want thans kan men
het geld voor verlaging niet missen. Laat men het met
dit voorstel spr. erkent dat het niet mooi is pro-
beeren en blijkt, zelfs reeds na een half jaar, dat het
niet helpt, dan trekken we het in.
Den heer Posthuma antwoordt spr., dat het normale
verbruik van de menschen, die hier voor het eerst
komen, zal moeten worden geschat, hetzij naar hun
verbruik in hun vorige woonplaats, hetzij naar een
verbruik in soortgelijke woningen.
De heer Hellema, die, na een opmerking van den
Voorzitter, dat het hier gewoonte is, dat na beantwoor
ding van B. en W. in eerste en tweede instantie, niet
het woord wordt verleend aan leden, die niet eerder
het woord hebben gevraagd, toch het woord verkrijgt
voor een zakelijke opmerking, geeft in overweging om
in deze afwijkingen ook te zetten, dat voor de nieuwe
verbruikers ook een regeling wordt getroffen, zooals
door B. en W. wordt goedgevonden. Spr. licht dit nog
eenigszins toe.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. daar geen bezwaar
tegen hebben en hun voorstel in dien geest wijzigen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
sub I. a. wordt met 15 tegen 14 stemmen, die van de
heeren Posthuma, Dresselhuijs, Muller, Terpstra,
Algera, Praamsma, Feitsma, Wiersma, Balk, J. Koopal,
Buiel, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Van der
Schoot en Westra, aangenomen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wet
houders sub I. b., II, III en IV, wat sub III betreft,
zooals dat na toevoeging van de door den heer Hellema
bedoelde bepaling is aangevuld.
Aan de orde is de motieWiersma.
De Voorzitter doet voorlezing daarvan en geeft in
overweging haar te behandelen bij de begrootingen.
B. en W. hebben er geen bezwaar tegen haar over te
nemen.
De heer Posthuma wenscht het voorstel te amen-
deeren door voor het woord „herziening" te lezen
„verlaging".
De Voorzitter zegt dat de heer Posthuma dan dat
amendement schriftelijk moet indienen. Dan nemen
B. en W. echter de motie niet over.
De heer IJtsma vraagt of de strekking van dit voor
stel met amendement is om de geheele lichtgeschiedenis-
politiek bij de begrooting aan de orde te stellen en
dan daarmee die zaak af te doen, óf eerst hier een
voorlooper daarvan te doen plaats hebben en dan straks
de algemeene politiek wéér bij de begrooting te bespre
ken. Spr. acht het verstandig de motie te behandelen
bij de betreffende begrooting en stelt dat voor.
De heer Wiersma verklaart zich daarmede te kunnen
vereenigen.
De motie—Wiersma wordt aangehouden tot bij de
behandeling der begrootingen voor de Lichtfabrieken.
Punt 13. De beraadslagingen worden geopend.
Den heer Van Kollem spijt het, dat hij ook nu niet
met dit voorstel zal kunnen meegaan. De geheele
manier, waarop de heeren rechtskundigen deze kwestie
hebben behandeld, heeft hem teleurgesteld. Spr. meent,
dat er ruimte open is voor de veronderstelling, dat
indien B. en W. zich rechtstreeks met de heeren advo
caten in Den Haag en Leiden in verbinding hadden
gesteld, er meer zou zijn bereikt. Dat men de decla
raties in handen van Mr. Beekhuis heeft gesteld en
dat die deze dus te behandelen had, heeft spr. teleur
gesteld.
De heeren rechtskundigen hadden uit de behandeling
van deze kwestie moeten begrijpen waar de schoen
wrong en zij hadden daarin aanleiding moeten vinden
aan B. en W. en den Raad duidelijk te maken, dat
hun declaraties niet te hoog waren. Zij hebben dit
hooghartig afgewezen, maar het argument dat de
heeren gebruiken, dat een verlaging van de declaraties
impliceert, dat deze te hoog zijn berekend, zegt spr.
niets, en wordt door hem ook niet onderschreven. Er
kunnen toch oorzaken zijn, dat een crediteur later op
zijn vordering terugkomt, maar dat behoeft geenszins
de erkenning in te houden, dat die eerst te hoog is
geweest.
Uit den brief, welken Mr. Westerouen van Mee-