Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
gesteld, dat afwijzend staat tegenover samenwerking
en dat geen beeld geeft van de stroomingen, welke
in den Raad aanwezig zijn.
Het is voorwaar geen gemakkelijke taak, welke dit
college, dat steunt op drie fracties, op zich heeft geno
men. In het kort de omstandigheden besprekende,
begrijpt spr. dat B. en W. voor moeilijke problemen
zijn geplaatst. Ook zijn club was voorbereid op een
weerspiegeling in de begrooting van de crisis-verschijn
selen en op meer tegenvallers. Bovendien ziet zij als
resultaat van het gevoerde financieele beleid, dat wij
binnen korten tijd tot de gesaneerde gemeenten zullen
gaan behooren. Toch achtte ook zij een tekort van
390.000.— 150.000.— of 540.000. gezien
in het raam van dezen tijd, voor Leeuwarden een
ontstellend groot bedrag. Alleen door drastische bezui-
n'9'n9 zeer diep het mes er in zou misschien
eenig uitstel van executie nog mogelijk zijn, doch de
het vorig jaar aangenomen houding van de meerder
heid en ook het geluid in den aanbiedingsbrief van
thans gaf in dat opzicht niet veel moed. Bovendien
bleek kort na het verschijnen van de begrooting, dat
door een gemaakte fout nóg ruim 166.000.— ongedekt
was. Hoe die fout is gemaakt en ontdekt, behoort tot
de interne aangelegenheden van het college, maar dat
de mogelijkheid bestaat om een zoo groot bedrag te
kunnen verwaarloozen is voor sommige Raadsleden
onbegrijpelijk.
Spr. gaat na hoe B. en W. dekking hebben gezocht
voor het uiteindelijk tekort van 700.000. Er bleven
na het nemen van enkele andere maatregelen twee
wegen open verhooging van de belastingen en bezui
niging. Nu zegt spr.'s club vóórdat men tot belasting-
verhooging overgaat moet alles van de begrooting
worden afgevoerd wat kan worden gemist en zij heeft
daarvoor in de sectie verschillende objecten aange
geven. Het antwoord, onder punt 6 der Mem. van
Antw. daarop door B. en W. gegeven spr. citeert
dat doet wel eigenaardig aan. Hoewel B. en W.
genoodzaakt waren vele der vroeger door spr. c.s.
ingediende voorstellen over te nemen en zij spr.
c.s. dus door de feiten telkens in 't gelijk werden
gesteld, werden zij beschuldigd van afbraak of zooals
het thans in punt 6 der Mem. van Antw. staat.
Is het, aldus spr., zoo onverantwoordelijk dat wij
en dan ook nog als buitenstaanders geplaatst
voor de moeilijkheid, dekking te zoeken voor een
tekort van 700.000. met allen ernst en klem
aandringen op sterke bezuinigingen
Is het inderdaad verdorren van een levend, leiding
gevend lichaam, wanneer wij vragen ter wille van den
noodtoestand schaf toch het bewaarschoolonderwijs
af. Moet hiervoor, om Leeuwarden Leeuwarden te
laten blijven, nog jaarlijks ruim 60.000.— worden
uitgetrokken
Is het zoo verschrikkelijk, dat de post vakonderwijzers
wordt geschrapt? Wanneer men hierbij in aanmerking
neemt, dat het geheele onderwijzend personeel de
bevoegdheid tot het geven van dit onderwijs bezit
doch niet gebruikt en de gemeente deze lessen nog
eens extra moet betalen
Is het L. O. door het afschaffen van boventallige
onderwijzers zooveel slechter geworden en is de Midd.
Meisjesschool geen luxe inrichting
Wij zijn van meening dat, gezien het tekort, dat
deze begrooting aanwijst en dat er maar een klein
bedrag der leening over zal blijven, in verband met
de huidige tijdsomstandigheden al het mogelijke moet
worden beproefd de uitgaven naar beneden te krijgen.
B. en W. hebben geantwoord, dat zij zich van voor
spellingen t.a.v. den toestand over 1937 onthouden,
maar spr. meent, dat wij snel bergafwaarts glijden. De
financieele toestand der gemeente vertoont, ondanks
de plaats gehad hebbende belastingverhooging en
bezuinigingen, een somber beeld. Slechts door het
gebruik maken van bijna de geheele leening plus
nieuwe lasten en bezuinigingen zal het gat gestopt
kunnen worden. En voor het volgend jaar zullen wij
het moeten doen zoo goed als zonder de leening, terwijl
de draagkracht der gemeente vermindert en de bedrijfs
winsten een dalende lijn vertoonen.
Met het oog hierop, aldus spr., meenen wij dat wij
niet boven onze middelen kunnen blijven leven en
nemen wij de vrijheid U voor te stellen
1. opheffing van het bewaarschoolonderwijs zonder
subsidieverleening aan het bijzonder onderwijs
2. opheffing van den cursus tot opleiding voor
bewaarschoolonderwijzeressen
3. opheffing van het vakonderwijs aan de laqere
scholen
4. opheffing van de Muziekschool
5- het vervolgonderwijs
6. geen gratis verstrekken van leermiddelen aan leer
lingen, waarvan de ouders een inkomen qenieten
boven 1800.
7. 5000.— bezuiniging op de plantsoenen;
8. een zeker bedrag, te vinden uit verschillende
posten van de begrooting
een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van
opheffing der Midd. Meisjesschool en welke de finan
cieele gevolgen hiervan zullen zijn.
Dit zal een bezuiniging geven van onqeveer
100.000.-.
Nu weet spr. zeer goed dat aanneming van deze
voorstellen niet direct dit effect zal sorteeren, waar
door B. en W. dit bedrag beschikbaar krijgen, doch
in de toekomst zullen de uitgaven verminderen en
niemand zal kunnen ontkennen, dat wanneer wij geen
direct ingaande bezuinigingen kunnen verkrijgen, de
gemeente in de toekomst daarmee toch ten zeerste
gebaat zal zijn. Het zal ook voor de burgerij een vol
doening wezen te bemerken, dat. hoewel B. en W.
genoodzaakt zijn zware belastingen te heffen, zij hun
uiterste best hebben gedaan de gemeentelijke uitgaven
zooveel mogelijk te beperken. De hieruit voortkomende
besparing voor direct en in de toekomst zal B. en W.
niet onwelkom zijnnaar een bestemming van deze
gelden zal niet gezocht behoeven te worden.
Te 12.23 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 2 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Aanwezig alle leden.
De heer Terpstra, sprekende namens de tweedeelige
fractie, waarvan hij lid is, over de wethoudersverkie
zing, zegt dat in 't bijzonder de S. D. zich na de
Raadsverkiezing hebben schuldig gemaakt aan machts
misbruik. Hij beweert niet dat dit alléén uitging van
de S. D. fractie, hoewel deze, naar hij meent te weten,
voeling heeft gehouden met haar eigen kiesvereeniging,
en deze behoort te volgen, in tegenstelling met spr
c. s., die niet geboudeg zijn het door hun kiesver
eeniging voorgeschreven gedrag te volgen. Spr.
vraagt hieromtrent een positief antwoord, omdat het
toch minder juist is geweest dat de S. D. fractie,
zooals zij elders heeft beweerd, tot deze samenstelling
van het college aanleiding mocht vinden op grond van
de verkiezing. Een nadere bespreking van dit punt laat
spr. over aan een ander lid zijner fractie.
Gezien in het licht van haar wenschen en daden,
kan spr. zich best voorstellen dat de S. D. fractie tot
de samenstelling heeft meegewerkt en er misschien de
allereerste aanleiding toe heeft gegeven, maar de mede
werking daartoe van de V. D. partij is hem deerlijk
tegengevallen. Van de R. K. partij behoeft hij niet veel
te zeggen, omdat haar fractie hier, naar zijn gevoel,
heel vaak staat tegenover haar eigen lid in het college.
In elk geval was het van die partijen een minder nobele
daad. Immers, deze samenstelling van het college heeft
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
17
niet alleen niet meegewerkt tot de hier tot nu toe ge
huldigde saamhoorigheid, die moet samenbinden, maar
spr. c.s. voelen zich ook door allen, die daaraan hebben
meegewerkt, als niet gelijkwaardigen behandeld.
Spr. vraagt of de samenwerkende partijen z.i.
dus eigenlijk maar twee een beginselprogram
hebben, waaruit hun practische politiek blijkt, of
wat hij sterk betwijfelt het college homogeen is en
of de heeren, bij het ontbreken van een program, de te
volgen richtlijnen bij hun politiek en voorstellen willen
duidelijk maken. Spr. betwijfelt n.l. of zij dat kunnen.
Z.i. behoorde men vooral thans schouder aan schouder
te staan en zouden de groote financieele moeilijkheden
gemakkelijker uit den weg kunnen worden geruimd,
wanneer men een college had, dat in elk geval de
groote meerderheid achter zich had. Maar zelfs ook
buiten dat was het niet meer dan een eisch van burger
lijke beleefdheid geweest, dat men niet spr.'s fractie èn
die van den V. B. èn de beide leden, die hier de C. D. U.
en de R. S. A. P. vertegenwoordigen had trachten weg
te cijferen. Spr. betreurt het, dat de menschen, die altijd
spreken van cultus en cultureele belangen enz., hun
mooie woorden hier niet in daden hebben omgezet.
Omdat spr.'s fractie toch van plan is zooveel mogelijk
met dit college samen te werken, is het voor haar bui
tengewoon onaangenaam om in een zoo moeilijke positie
thans niet meer op het dak maar op de mat in de
vestibule te worden geplaatst. Het standpuntzonder
U, over U, is den heeren onwaardig. Spr. betoogt, dat
een eventueele vrees van de S. D., dat men hen van
hun plaats zou verdrijven, ongegrond wasgeen der
leden van spr.'s club heeft daaraan gedacht. Maar zelfs
al was daarvoor eenige grond, dan nóg had men spr.
c.s. als gelijkwaardigen moeten behandelen.
Naar aanleiding van een beschouwing over een strooi
biljet van de S. D. bij de verkiezingen concludeert spr.,
dat de „bouwers" van toen, na hun verklaring, dat zij
met deze begrooting accoord zullen gaan, nu ook „bre
kers" zijn geworden en wel in dezen zin en zoo heb
ben ook spr. c.s. het vorig jaar het bedoeld dat,
wanneer men iets goeds wil bereiken, men vaak moet
afbreken, juist om de rest, de kern, te behouden.
Spr. oefent vervolgens in verband met art. 238 der
Gemeentewet bij herhaling critiek op den tijd van in
diening der begrooting door B. en W. Al waren daar
gewichtige redenen voor, als verklaring voor de late
indiening zijn die spr. niet voldoende en bovendien is
er van Regeeringswege op gewezen, dat genoemd artikel
niet in die mate behoort te worden overtreden als den
laatsten tijd is gebeurd. Uit de Voorschriften enz. ten
dienste van de samenstelling der gemeentebegrooting en
gemeenterekening dienst 1936 citeert spr. dat de door
den Raad vastgestelde begrooting in elk geval vóór 1
November bij Ged. Staten moet worden ingezonden.
Daarbij is dus al eenige meerdere ruimte gelaten. Een
paar jaar geleden, toen spr. de behandeling van een
begrootingswijziging wilde uitstellen, heeft de weth. van
Fin. zich op dezelfde voorschriften beroepen, waarom
spr. ook het recht meent te hebben dat te doen.
Komende tot de eigenlijke begrooting, stelt spr. op
den voorgrond, dat de toestand, waarin op dit oogen-
blik de financiën verkeeren, voor een groot deel de
schuld is van de crisis. Leeuwarden is daardoor ook in
zóó groote moeilijkheden geraakt, dat het niet zoo lang
meer zal duren, niet dat wij gesaneerd worden zooals
ook B. en W. beweren, maar dat is slechts een woorden
spel doch dat wij hier van Regeeringszijde een
accountant krijgen om de zaken na te kijken, omdat wij
voor de begrooting 1937 een extra bijdrage in de werk-
loozensteun zullen moeten aanvragen. De weth. van
Fin., die „neen" schudt, wijze maar eens een anderen
weg of overtuige mij van mijne dwaling. Maar al moge
de schuld van den precairen toestand niet in de eerste
plaats worden gezocht bij het college en nog veel minder
bij den Raad, het college gaat toch niet geheel vrijuit.
Spr. kan het beleid van het college niet bewonderen en
wenscht daarvoor eenige bewijzen bij te brengen. Ten
eerste is hij in zijn onlangs uitgesproken meening, dat
de laatste behandeling van de kwestie t.a.v. het vlieg
veld in de conferenties met de K. v. K. niet voldoende
tot haar recht is gekomen, versterkt door het jaarverslag
over 1934 van die instelling, waarin over het nut van
samenwerking over dat vraagstuk wordt gesproken. Hij
blijft het een omissie van B. en W. achten, dat t.a.v.
de belangrijke wijzigingen in het vliegveldplan die con
ferenties niet verder zijn uitgebreid en vreest, dat dit
ons op den duur geld kan kosten. Vervolgens herinnert
spr. aan de wijze, waarop de begrootingswijziging voor
1935 is behandeld, een wijze, die, zooals hij toen heeft
betoogd, zijn goedkeuring niet kan wegdragen. In de
derde plaats dit betreft een moeilijke zaak wordt
er z.i. door B. en W. en den weth. van Fin. op de
secretarie onvoldoende controle uitgeoefend wanneer
t.a.v. de gewichtige kwestie, waarop spr. hier doelt, de
eene ambtenaar den andere had gecontroleerd of gecol
lationeerd, was die vergissing niet gebeurd.
Nu iets in algemeene termen over de begrooting,
waarbij spr. nogmaals herinnert aan de woorden op het
gebouw van den Raad van Arbeid Voorzorg voorkomt
zorg.
Spr. is altijd van meening geweest, dat, wanneer men
voor eenige jaren reeds begonnen was te bezuinigen,
men den misère-toestand misschien niet heelemaal had
kunnen ontloopen, maar deze toch in ieder geval niet
zoo groot was geweest als nu. Zuinigheid toepassen als
de bodem van de schatkist bloot komt, is z.i. te laat.
Wanneer in een particulier bedrijf aldus zou worden
gehandeld, was dit reeds lang van het tooneel ver
dwenen. Z.i. heeft men hier steeds het verkeerde stand
punt ingenomen, door te trachten de inkomsten te ver-
hoogen men moet beginnen met de uitgaven te drukken
en dit zal ten gevolge hebben, dat hier geen enkel vitaal
belang zal behoeven te verdwijnen. De bezuinigingen,
welke zijn aangebracht en die, welke spr. c.s. nog
zullen trachten aan te brengen, tasten niet de vitale
belangen van Leeuwarden aan. Men moet ook in den
tegenwoordigen tijd de taak van de Overheid niet
uitbreiden, maar deze belangrijk inkrimpen. Wat men
tot nu toe hier heeft gedaan, zijn niet anders dan nietige
bezuinigingen, bezuinigingen van de smalle lijn, maar
daarmede komt men er niet. De belastingen in den
tegenwoordigen tijd, nu ieder onder de crisis lijdt, te
verhoogen, lijkt spr. verkeerd.
De geweldige aantasting van de reserves verleden
jaar zou het ook gebeurd zijn, als Ged. St. er niet
een stokje voor hadden gestoken zal ten gevolge
hebben, dat er aan algemeene reserve slechts 40.000.—
8.500.overblijft. Spr. voelt het zoo aan, dat
men straks ook nog de bijzondere reserves wil aan
tasten, maar hoe critiek de toestand ook moge zijn,
die reserves moeten bewaard worden tot nog critieker
dagen. Spr. ziet maar één weg en dat isvoor het
j eerste aantal jaren de uitgaven voldoende verlagen om
te voorkomen, dat de belastingen verhoogd moeten
worden. Wat beteekent een bezuiniging van 40.000.
op diverse posten en 60.000.— op de salarissen tegen
over een verhooging van 300.000.— op de belastingen7
Uit het feit, dat B. en W. de opcenten op de gemeen
tefondsbelasting van 55 tot 75 hebben verhoogd, het
geen als uiterste, n.l. wanneer alle andere mogelijke
heffingen tot redelijke bedragen (deze redelijkheid te
beoordeelen door de Regeering) is toegestaan (zie
aanbiedingsbrief begrooting 1935, blz. 442), kan men
vaststellen, dat in diepsten zin van het woord de
gemeente hare vrijheid reeds heeft verloren en wij
onder de Regeering zitten.
In dit verband wijst spr. nog op de reeds eerder
genoemde handleiding, waarin ook staat, dat wanneer
de gemeente 75 opcenten op de gem. fondsbelasting
heft, zij hare vrijheid heeft verloren. Wat wij op dit