24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
daarom mag alsnog worden verwacht, dat de genoemde
poging zal worden gedaan
Sprekende over de gemeentelijke autonomie, zegt spr.,
dat vooral twee partijen zich als kampioenen daarvoor
opwerpen, de S. D. en de A. R., terwijl hun inzichten
in de te volgen koers op dit moment geheel verschillend
zijn. Spr. verklaart dit hieruit, dat de A. R. voorstanders
zijn van de gemeentelijke autonomie uit principe en de
S. D. uit utiliteitsoverwegingen en hij tracht dit laatste
nader aan te toonen uit „Uw recht, uw plicht een
brochure van Dr. W. Banning, lid van het partijbestuur
der S. D. A. P. Spr. concludeert daaruit, dat volgens die
brochure niet de autonomie op zichzelf zoo n begeerlijk
goed is, maar de autonomie met een bepaalden inhoud,
dat de S. D. A. P. alleen voorstandster is der autonomie
ter wille van de cultureele en sociale voorzieningen en
dat, wanneer die niet meer plaats vinden, de S. D. A. P.
geen belang meer heeft bij de autonomie. Een eventu-
eele socialistische Regeering in Den Haag zou hier een
conservatief gemeentebestuur, dat anti-sociale besluiten
nam, gauw te pakken hebben
Daarom is bij de S. D. A. P. de autonomie niet in
veilige handen. Dit standpunt der S. D. A. P. kennende,
wordt de houding harer fractie t.o.v. deze begrooting
duidelijk. Die houding is van haar standpunt juist, doch
naar spr.'s meening geheel verkeerd. Want deze be
grooting beteekent in groote lijn, dat zij is sluitend
gemaakt met hoogere belastingen, met het behoud van
zooveel mogelijk sociale en cultureele dingen. Vervallen
deze dingen, dan verliest de autonomie haar waarde
voor de S. D. A. P. en is het wellicht een uitkomst, dat
de Regeering ingrijpt en de verantwoordelijkheid voor
impopulaire maatregelen zal dragen. Het standpunt der
S. D. A. P. is dus sociale en cultureele voorzieningen
en daarom autonomie. Spr. c.s. staan hier anders tegen
over. Het najagen van deze dingen zien ook zij als een
roeping, om mogelijk te maken, dat iedereen zooveel
mogelijk de hem geschonken talenten zal kunnen ont
plooien. Maar bij deze begrooting moet men twee dingen
tegenover elkaar afwegenhet bevorderen van het
sociale en cultureele aan den eenen kant en de belas-
tingverhooging aan de andere zijde. En waar bij deze
twee dingen tegenover elkaar staan het bestaan zelve
van een groote groep van menschen, vooral zakenmen-
schen, en het cultureele, daar aarzelen spr. c.s. niet om
aan het eerste, dat ten slotte de voorwaarde is voor de
mogelijkheid van het tweede, den voorrang toe te ken
nen. Vandaar dat getracht moet worden, althans her
percentage der straatbelasting door bezuiniging te ver
lagen.
Wij strijden voor de autonomie, aldus spr., om de
autonomie zelve in het zichzelf regeeren, hoe dan ook.
ligt een belangrijke factor tot het aankweeken van ver
antwoordelijkheidsgevoel en een bron van kracht. Mac-
kay zeide eens, dat, wanneer het gemeentelijk leven
gevoeld werd en niet onderdrukt en men daardoor het
bewustzijn had van zelfstandige vrijheid en rechten,
dat dan de gemeenten waren de grondzuilen van den
Staat. Wij moeten geen Staatseenheid hebben, die alles
administreert, alles organiseert en reglementeert, want
dan worden wij, naar het kernachtig woord van Groen
van Prinsterer, geen autonomen, maar auto maten. Daar
om vechten wij voor de handhaving van de gemeente
lijke autonomie en wij zullen alles doen om die te
behouden.
De autonomie kan worden aangetast le door de Re
geering en Ged. Staten 2e door den Raad zelve. Velen
hier zullen het optreden van Min. De Wilde rang
schikken onder het eerste. Maar behoudens de fouten,
die ieder mensch nu eenmaal maakt, is het karakter
van zijn ingrijpen in den regel van anderen aard, n.l.
de gemeente te beveiligen tegen aantasting der autonomie
door den Raad zelve. In de laatste jaren hebben de
Raadsleden dikwijls de eischen. die uit het beginsel der
autonomie voortvloeien, niet begrepen en zij hebben
niet verstaan, wat de tijd vroeg. In voorspoedige tijden
kan men de gemeentelijke bemoeiing zonder groot
gevaar boven het normale uitzetten, in tijden als deze
moet men de kracht hebben om de tering naar de
nering te zetten om juist daardoor bij te dragen tot de
financieele zelfstandigheid der gemeente. Spr. zou niet
graag beweren, dat men dat in Leeuwarden heeft ver
zuimd. Maar z.i. is het tempo te langzaam geweest en
had men door sneller in te grijpen het tekort op deze
begrooting wel wat kunnen verkleinen. Leeuwarden
bevond zich bovendien in een gunstige positie, want
het had relatief weinig werkloozen. Het percentage
werkloosheidsdagen bedroeg gedurende 1934 in Neder
land 28, in de gemeenten boven 20.000 inwoners ge
middeld 28.4, maar in Leeuwarden slechts 19.1.
Leeuwarden was van alle steden boven 20.000 inwoners
op drie na het laagst. En nu waren wel door deze ge
lukkige omstandigheid de bijdragen uit verschillende
fondsen minder hoog, maar men kan toch beter minder
werkloosheid hebben dan meer. Derhalve zou spr. het
karakter van het, z.i. onjuiste, beleid van B. en W. in
de laatste jaren zóó willen formuleeren men heeft
getracht iedere begrooting op zichzelf genomen sluitend
te maken, maar men heeft te weinig pogingen gedaan
om ook het beeld voor volgende jaren gunstig te be
ïnvloeden, door perspectiefbezuinigingen.
Indien er eens voldaan was aan alle verlangens der
S. D. A. P. in de verschillende gemeenten, dan was de
gemeentelijke autonomie radicaal opgeheven, omdat dan
alle gemeenten door het Rijk moesten worden gefinan
cierd. En daarom zijn zij, die bezuinigingsmaatregelen
wenschen te nemen, dè strijders voor de handhaving
der autonomie, ook van die van Leeuwarden.
Met betrekking tot de toekomst der Leeuwarder ge-
meentefinanciën vraagt spr., waarop de overtuiging van
het college, dat de financiëele toestand der gemeente
voldoende gezond zal blijven, steunt (punt 2l Sectie-
verslag en M. v. A.). Eigenaardig is in dit verband
de opmerking van B. en W. onder punt 6, dat het col
lege zich van voorspellingen op dit gebied moet ont
houden.
Met het college is spr. het eens, dat een z.g. saneering
door het Rijk in de eerstkomende jaren overbodig zal
blijken. Inderdaad zal deze volgens de technische be-
teekenis van het woord nog wel eenigen tijd uitblijven
en hopelijk nimmer plaats vinden. Listiglijk dit woord
in de gunstige beteekenis van „handig", zooals spr. na
een interruptie van den heer Ritmeester toelicht
heeft men zich aan het in de vraag voorkomende woord
saneering gehouden. Formeel hebben B. en W. dus
gelijk maar materiëel niet. Onder saneering in formeelen
zin verstaat men hetgeen geschiedt wanneer de z.g.
noodlijdendheid is ingetreden en de Rijksaccountant zijn
intrede in de gemeentelijke bureaux doet. Maar in
materiëelen zin verstaat spr. onder saneeringstoestand
deze situatie dat de gemeente haar financiëele onaf
hankelijkheid heeft verloren en wanneer hooger gezag
heer en meester wordt in de gemeente, wat véél eerder
gebeurt dan wanneer formeel de noodlijdenheid in
treedt, n.l. zoo gauw de gemeente een extra bijdrage
uit het Werkloosheidssubsidiefonds noodig heeft om de
begrooting sluitend te krijgen. Reeds dan treedt er een
toestand in, die èn principiëel én practisch weinig ver
schilt van de noodlijdendheid, van saneering in haar
technische beteekenis. Deze extra bijdrage immers
wordt slechts verleend, indien de gemeentebegrooting
volledig voldoet aan de voorwaarden, welke door den
Min. van Binn. Zaken., Fin. en Soc. Zaken, na overleg
met Ged. St., vóór of zoo spoedig mogelijk na den aan
vang van het betrokken dienstjaar worden gesteld. Spr.
meent dat wij met rassche schreden voortijlen naar deze
situatie en voelt zich verplicht, omdat hij in de sect'e
heeft gezegd, dat het binnenkort zoover is, dit ook te
bewijzen met cijfers. Van den wethouder kan dan straks
met recht het bewijs worden verlangd van het tegen
deel, al zegt men in de M. v. A. ook het niet te kunnen.
Worden de voorstellen, bij de begrooting 1936 ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
daan omtrent de belastingheffing, aangenomen, dan
kunnen alleen de opcenten op de Pers. bel. nog worden
verhoogd tot gemiddeld 200. De meerdere opbrengst
berekent spr. op 31.000.(volledige hoofdsom
ƒ220.000.— 14.500.— ƒ234.500. 200 opc. dus
469.000.thans geraamd voor 150198 opc.
ƒ438.000.verschil dus ƒ31.000.De Regeering
stelt voor toekenning extra bijdragen den eisch 200
opcenten bij wettelijk tarief, hetgeen spr. hier heeft
aangenomen. Met den werkelijken toestand verschilt
dit niet veel.
De belastingheffing kan nu niet meer worden ver
scherpt bovendien is het tarief voor de straatbelasting
al buitengewoon hoog. Echter becijfert spr. dat door
de verhooging van de opcenten op de Gemeentefondsbel.
en de plaatsing in de 3e klas, op grond van de geraamde
meerdere opbrengst over 1936, welke 2/3 is van die van
een geheel jaar, 1937 nog een bate geeft van rond
44.000. te zamen met genoemde 31.000.dus een
bate van 75.000.
Aannemende dat de begrooting voor 1937 er precies
uitziet als die voor 1936, dus dat speciaal de belasting
opbrengsten niet verder achteruitgaan hetwelk wel
een fata morgana zal zijn meent spr. met de volgende
berekening, wellicht met tienduizenden guldens, wel aan
den veiligen kant te zijn.
Tekort begr. 1936 uit reserve gedekt globaal 253,000.- j
In 1936 hierin begrepen nad. saldo Hdst. I 148.000.-
Tekort 1936 en ook verondersteld tekort 1937 105.000.-
Lagere uitk. Gem.fonds in 1937 pl.m. 50.000.—
Geraamd tekort voor 1937 dus155.000.-
waar tegenover vermeerderde bel. opbr. 75.000.-
zoodat resteert een tekort van80.000.-
Verwaarloosd zijn nu nog het vermoedelijk tekort op j
den dienst 1935 en de nog aanwezige reserve van
ƒ48.000.Naar het eerste moet men gissen, het noe-
men van een bepaald bedrag zou een slag in de lucht
zijn, maar gelet op de verminderde belastingopbrengst,
ook in 1935, mindere bedrijfswinsten en toeneming
steunbedragen, meent spr. dit bedrag veilig wel wat
hooger te mogen schatten dan ƒ48.000. op grond
waarvan hij, met inachtneming van de reserve, aan
neemt, dat het geraamde tekort van 80.000.— voor
1937 aangroeit tot een niet onbelangrijk bedrag boven
f 100.000.-.
Ten slotte nog één factor, het Werkloosheidssubsidie- I
fonds. In 1937 zal daaruit, wanneer deze wet onver
anderd voor de volgende jaren wordt gecontinueerd,
een grooter bedrag worden ontvangen dan in 1936 (be
lastingcapaciteit 1934/35 kleiner dan 1933/34). Indien
de wethouder spr. kan zeggen, hoe groot precies de
belastingcapaciteit was over 1934/35, wat te berekenen
is, zal spr. dat bedrag kunnen noemen. Verder kan men
nog speculeeren op een wijziging in de wet op het
Werkloosheidssubsidiefonds, maar spr. betwijfelt, of in
verband met de dalende belastingopbrengsten Leeu
warden daar profijt van zal hebben. Bovendien is er
nog de kans, dat het vaste-lasten-ontwerp wet wordt,
en dat zal dan niet alleen een ongunstiger beeld geven
voor 1937, maar wellicht ook voor den dienst van 1936
het nadeelig saldo vergrooten. In ieder geval meent spr.
het tekort voor 1937 te mogen schatten op meer dan
100.000. waarvoor geen dekking is. Men is dan
verplicht de bekende extra bijdrage van het Rijk te
vragen en dan is de toestand ingetreden, die spr. als
saneering heeft betiteld. Hetgeen te bewijzen was.
Hoe staat spr. nu in concreto tegenover deze begroo
ting Hij erkent de noodzakelijkheid dat, om deze be
grooting sluitend te krijgen, de belastingen moeten
worden verhoogd en ook dat er een straatbelasting
wordt geheven, maar hij erkent niet de noodzakelijkheid
om dat te doen met een percentage van 6)^. Want
van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 25
hij meent dat het mogelijk is en met het oog op de
toekomst noodig dat er wordt bezuinigd boven het
geen B. en W. hebben gedaan. Vandaar de voorstellen
van spr.'s fractie. Wil de Raad daarin niet meegaan,
althans niet voor een groot deel, dan treedt voor spr.
de situatie in, dat hij, speciaal wat de straatbelasting
betreft, moet zeggen non possum. Meegaan met de
straatbelasting en met de begrooting in haar geheel zou
dan beteekenen het beleid van B. en W. goedkeuren.
Spr. heeft een enkele maal verwezen naar het ver
leden. Maar hij vraagt zich af schieten wij daar op het
oogenblik wel veel mee op? Wij zitten nu in de moeilijke
positie en wij moeten met elkaar trachten daaruit te
komen. En daarom doet spr. een beroep op het college
en op den Raad, om niet afzijdig te staan tegenover de
voorstellen van spr. c.s., die ook zij niet prettig vinden,
maar om die te steunen. Dat zou zijn een daad in het
waarachtig belang van de stad en de burgerij in haar
geheel.
De heer Turksma wijst den heer Algera, die over
het beeld der verkiezingen en den teruggang van het
stemmenaantal van het Regeeringsblok heeft gesproken,
er op, dat dit niet geldt voor de Vrijz. Dem., die 500
stemmen meer behaalden.
Wat betreft de opmerking van den heer Algera in
zake de sportbeoefening op Zondag, zegt spr. dat dit
een beginselkwestie is, waarover hij niet wil twisten,
maar deze vraag wil hij stellen kan de heer Algera er
dan wel mee accoord gaan, dat vereenigingen van sterk
geprononceerde Christelijke beginselen niet van hunne
scholen, maar wel van de openbare scholen in Leeu
warden op Zondag gebruik maken en onze gemeente-
functionnarissen aan het werk zetten
Voorts heeft naar spr.'s meening de heer Terpstra,
toen hij sprak over Leeuwarderadeel, vergeten te zeg
gen, dat de ingezetenen van die gemeente veel profijt
trekken van de aangrenzende stad en hare instellingen
en dat men ook groote sommen trekt uit de hier geboden
werkgelegenheid. Een vergelijking moet zich uitstrekken
over het geheele terrein.
Komende tot de begrooting zegt spr. dat, hoewel deze
een minder opgewekten aanblik geeft dan de vorige,
hij niet den indruk heeft dat B. en W. met royale hand
hebben uitgegeven. Trouwens, wanneer men ziet dat
deze begrooting culmineert in zwaardere belastingen
eenerzijds en noodzakelijke bezuinigingen anderzijds
de tijdsomstandigheden hebben hieraan zeker
schuld wordt men wel aangemaand tot beraad en
voorzichtigheid. De uitgaven zullen tot de meest nood
zakelijke moeten worden beperkt, maar wil men het
gaan zoeken in opheffing van instellingen, die het vitale
belang der burgerij raken, dan kan spr.'s fractie niet
meegaan. Ook zoeke men het niet te veel in het onder
wijs. Dat toch verhoogt de volkskracht en het bescha
vingspeil. Wel vraagt spr. echter zooveel mogelijk par
ticuliere ondernemers in te schakelen bij door de ge
meente uit te voeren werken, gezien toch het feit, dat
de inkomsten voor de overheidshuishouding moeten
komen uit den arbeid van het particuliere bedrijfsleven,
een waarheid die z.i. te weinig door de ambtenaren
wordt beseft. Een te groote overdracht van werkzaam
heden aan de gemeente werkt verlammend op het par
ticuliere initiatief en den ondernemingslust. Waar het
college t.a.v. de lichttarieven eventuëele voordeden
voor den winkelstand in uitzicht heeft gesteld, wil spr.
deze afwachten alvorens zelf thans met voorstellen te
komen. Hij vraagt echter ook het Café- en Hotelbedrijf
daarbij te betrekken, omdat de lasten van die groepen
bovenmatig zwaar zijn.
Wijzende op de automatenuitwassen zegt spr. dat dit
stelsel, dat bedoelt uniformiteit te brengen in de con
currentievoorwaarden en het personeel te sparen, door
misbruik van niet controleerbare mogelijkheden, je
reinste overtreding en een aanfluiting van de Winkel-