148 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1936. dat zij niet alle stukken er bij hebben gedaan. Spr. kan zich echter niet voorstellen, dat men thans, nu B. en W. hebben aangekondigd dat er sterk moet worden bezui nigd, voorstelt de stukken te laten cyclostyleeren, want het zal toch ook wel de bedoeling zijn dezen maatregel eenigen tijd geldig te doen zijn. Naar spr.'s meening is het daarom veel beter dit punt uit te stellen. Natuurlijk is het gemakkelijk alles thuis te krijgen, doch spr. wil wel erkennen, dat men op de Secretarie alles toch nog beter bij elkaar heeft. Zou het, zoo vraagt spr., niet verstandiger zijn, dat men tegenwoordig zichzelf een beetje meer moeite getroostte om tot bezuinigingen te komen Het cyclostyleeren kost tenslotte geld, waar door het misschien zal gaan ten koste van belangrijker dingen. Spr. raadt den heer Algera daarom zijn voor stel in te trekken. De heer Algera zegt, dat het zijn bedoeling niet is in het algemeen alle stukken thuis te krijgen. Het gaat hem alleen om de stukken, welke betrekking hebben op punt 8 der agenda, (De heer IJtsma: Dus alleen voor dezen keer?) en om begrootingswijzigingen van eenigen om- van zooals deze. Het gaat om de wijzigingen, welke op de gedrukte begrooting staan. Hetgeen spr. vraagt, ge beurt dus slechts eens in het jaar, voor de Juni-vergade- ring, waarin de eindwijzigingen aan de orde worden gesteld. De Voorzitter zegt, dat, als men zich streng aan het voorstel van den heer Algera houdt, het alleen slaat op den Kapitaaldienst. De heer Algera zegt, principiëel beschouwd, ook den Gewonen Dienst er bij te bedoelen. Den heer Buiël lijkt de wijze, waarop bij de begrooting voor 1936 later verschillende wijzigingen zijn gecyclo- styleerd, zeer eenvoudig en zóó zou hij het thans ook willen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Algera wordt met 20 tegen 7 stemmen, die van de heeren Wiersma, Feitsma, Praam- sma, Algera, Buiël, De Bruin en J. Koopal, verworpen. Met algemeene stemmen wordt besloten het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot de volgende ver gadering aan te houden. De Voorzitter deelt mede, dat de desbetreffende stuk ken ter Secretarie ter inzage liggen. Punt 9. De Voorzitter deelt mede, dat een bedrag van 2.15 alsnog is betaald en dus van deze aan slagen moet worden afgevoerd. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller zou gaarne zien, dat in voorkomende gevallen de redenen, waarom dergelijke aanslagen on- invorderbaar worden verklaard, in leesbare teekens op de betreffende stukken worden vermeld. De heer Hellema (weth.) zegt, dat over het algemeen dergelijke oninvorderbaar verklaringen berusten op een verklaring van onvermogen verder valt er weinig uit de aanteekeningen op de stukken te lezen. De deur waarder heeft bevonden, dat er geen voldoende goe deren zijn om het verschuldigde te verhalen. Waar niet is, is een verdere toelichting ook niet noodig. De heer Muller gelooft toch, dat het de bedoeling van den deurwaarder is te motiveeren, waarom de aanslagen niet kunnen worden betaald. Er zijn echter verschillende aanteekeningen bij, waaruit men zulks absoluut niet kan lezen. De Voorzitter: Dat zijn aanteekeningen, welke de deurwaarder voor zich zelf maakt, op het moment, dat hij bij den persoon in kwestie staat en constateert, dat die persoon onvermogend is. De heer Muller betoogt, dat vroeger altijd in het kistje een rapport lag, waarin de reden van de oninvor- derbaarverklaring van de betreffende aanslagen werd omschreven. Een dergelijk rapport was er dezen keer niet bij. Nu waren er alleen maar de dwangbevelen, waarop de deurwaarder enkele krabbeltjes heeft gezet, welke men grootendeels niet kan ontcijferen, dus ook niet beoordeelen. En als dit ook de bedoeling is, dan behoeft men, naar spr. meent, de aanslagen ook niet meer te zien, want dan is het alleen maar een formeele kwestie. De heer Terpstra heeft geconstateerd, dat in het bedrag van de hondenbelasting ergens een fout moet schuilen. Het bedrag weet hij niet meer. Spr. vraagt of hij het juist gezien heeft en of er een verandering ten opzichte hiervan is aangebracht. De Voorzitter antwoordt, dat de ontvanger heeft geschreven dat het bedrag ƒ235.was en dat later bleek, dat dit in werkelijkheid 310.was, welk bedrag ook aan den Raad is voorgesteld. De heer Hellema (weth.) zegt, dat de aanteekeningen. welke gemakshalve op de dwangbevelen zijn gemaakt, eigenlijk zijn aanteekeningen, welke de deurwaarder voor zich zelf maakt om te onthouden hoe de situatie was, toen hij bevond dat er geen roerende of onroerende goederen voorhanden waren en daaruit concludeerde tot een verklaring van onvermogen omtrent den betrokken persoon. Het zijn dus geen toelichtingen. Het is niet gebruikelijk, dat deze redenen in extenso worden omschreven. Het kan zijn, dat iemand, die deze stukken ziet, weet dat een van deze aangeslagenen wèl kan betalen, of andere inkomsten heeftzoolang dit echter niet blijkt, doet dit niet af aan de conclusie van den deurwaarder, dat de belasting niet te verhalen is. De heer Buiël zegt, dat de verklaring van onvermogen lang niet bij alle aanwezige stukken, zooals het feitelijk behoort, aanwezig is. Men maakt verschil tusschen een verklaring van on vermogen en een proces-verbaal van onvermogen, het geen spr. nader uiteenzet. Inderdaad valt uit deze stukken niets te vinden. Wan neer de Raad in deze een beslissing heeft te nemen, dient de Raad toch een behoorlijke verklaring van onver mogen te hebben. De aanteekeningen op de dwang bevelen, waar men soms niet eens uit kan komen, zijn z.i. toch geen behoorlijke verklaring van onvermogen. De heer Hellema (weth.) begrijpt niet, dat de heer Buiël deze stukken heeft gezien. Zonder eenigen twijfel komen op alle stukken verklaringen van onvermogen voor. De beraadslagingen worden gesloten. Op voorstel van den heer Wiersma, die over be paalde aanslagen nog gaarne in besloten vergadering, waartoe aan het einde dezer vergadering nog wel aan leiding zal zijn, wil spreken, wordt besloten dit punt voorloopig aan te houden tot na de behandeling van punt 12 der agenda. Punt 10 (bijl. no. 68). De beraadslagingen worden geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1936. 149 De heer Molenaar sluit zich aan bij de woorden van waardeering, welke B. en W. in hun praeadvies aan V.V.V., het „Torenfonds" en aan hen, die hebben bij gedragen het mogelijk te maken hier een stadstoren te krijgen, hebben gericht, maar z.i. geeft de slotconclusie in het praeadvies niet blijk, dat deze waardeering wel ten volle gemeend is. Spr. weet wel, dat deze kwestie niet zoo gemakkelijk is en dat, als men zich precies houdt aan hetgeen de vereenigingen in haar adres vragen, men kan volstaan met het verzoek af te wijzen, maar z.i. had dit sympa thieke streven ook heel anders aangevoeld kunnen worden. Spr. betoogt, dat meermalen in den Raad de ver wachting is uitgesproken, dat er niet zoo zeer een toren moet komen om een toren te hebben spr. wil niet debatteeren over de vraag of zulks op historische gron den verdedigbaar zou zijn maar dat zeer zeker de betreffende vereenigingen wel bereid zouden zijn om in samenwerking met B. en W. te trachten een toren als een onderdeel van een geheel complex van gebouwen te krijgen. Het verheugt spr. thans in dezen Raadsbrief te lezen, dat de grond op den hoek van de St. Jacobstraat voor de gemeenschap groote waarde heeft: hieromtrent zijn bij de behandeling van de stadhuisplannen ook wel eens andere klanken gehoord. Hij meent, dat het streven van deze vereenigingen, hetwelk inderdaad een blijk van grooten burgerzin is, beter beloond moet worden dan met een afwijzing, omdat door die afwijzing de moge lijkheid bestaat, dat hetgeen men beoogt in de naaste toekomst heelemaal verloren zal gaan. Het komt spr. voor, dat de Raad zich momenteel in principe bereid moet verklaren een plaats voor den toren aan te wijzen, waardoor, wanneer t.z.t. B. en W. met de genoemde organisaties over het bouwen van den toren in overleg zouden treden, de Raad zich niet heeft gebonden aan een bepaalde plaats, noch met betrekking tot de vraag of een toren alleen moet worden gebouwd of anders zins, maar zich enkel uitspreekt zijn voorloopige mede werking in dezen te willen geven. Spr. stelt de volgende motie voor „De Raad, van oordeel dat het sympathieke stre ven van de V.V.V. en het Torenfonds steun ver dient, besluit zich in principe bereid te verklaren te zijner tijd en in nader overleg met genoemde veree nigingen en het gemeentebestuur, een plaats aan te wijzen voor den toren.". Spr. beveelt deze motie aan en hij hoopt, dat de moge lijkheid bestaat, dat t.z.t. door samenwerking tusschen het gemeentebestuur en de genoemde vereenigingen, de pogingen tot torenbouw met succes bekroond zullen worden. De heer Praamsma kan zich in groote lijnen bij den heer Molenaar aansluiten, doch zou nog iets verder willen gaan. Spr. wijst op twee bladzijden in de historie van Leeuwarden, een donkere bladzijde, toen in 1884 een historisch ongevoelig gemeentebestuur besloot den stadstoren voor afbraak te verkoopen, en één, welke daarmede in scherpe tegenstelling was, toen in 1927 een aantal oud-Leeuwarders spr. had toen het ge noegen als lid van V.V.V. op die vergadering aan wezig te zijn -spontaan en enthousiast een plan maakte tot wederopbouw van dien toren. Dat was een daad van waren burgerzin, welke niet alleen spr s volle sympathie had, doch welke hij van harte toejuichte. Met alle waardeering voor het praeadvies van B. en W„ dat naar spr.'s meening zakelijk en volledig is opgebouwd, vraagt spr. zich toch af of het wel goed is dit verzoek zoo materialistisch en koud-zakelijk te bezien. Het praeadvies van B. en W. en den brief van V.V.V. en het Torenfonds vergelijkende, Komt spr. tot de conclusie, dat vele van de daarin opgesloten liggende gedachten parallel loopen, zoodat hij met vrijmoedigheid vraagt of het niet mogelijk is de beide partijen bij el kaar te brengen. In het verzoekschrift staat o.a., dat het Torenfonds in overleg en afhankelijk van het ge meentebestuur wil handelen. Voorts staan in het praeadvies twee zinsneden, welke spr. niet goed met elkaar kan rijmen. Terwijl onderaan bladzijde twee wordt gesproken over de noodzakelijke stichting van een brandvrij archief, zegt men even later „Iets anders ware het, wanneer de bouw van een toren met dien van, bijvoorbeeld, een archief- en bibliotheek gebouw gepaard kon gaan". Ook het bestuur van V.V.V. spreekt over die mogelijkheid in een niet te verre toekomst en in een niet te verre toekomst zal er toch een archiefgebouw moeten komen en al acht dat bestuur thans de tijd rijp de plannen nader uit te werken, dat beteekent nog niet, dat binnen vier weken met den bouw zal worden begonnen. Wat betreft de practische bezwaren, n.l. dat men het nageslacht niet met een toren mag opschepen en dat men het karakter van het toekomstige gebouw niet kan bepalen, deze willen er bij spr. niet in. Vroeger toch bouwde men ook wel een tiental jaren over één gebouw, zonder dat het karakter eenige verandering onderging. Het bestuur van V.V.V. wil het plan nader uitwerken, meer staat niet in het adres, en verzoekt daartoe den Raad zich in principe uit te spreken om het daarin tegemoet te komen. Waar er nu vele argu menten van weerskanten zijn genoemd welke elkaar dekken, doet spr. met volle vrijmoedigheid het volgende voorstel „De Raad, gehoord het praeadvies van B. en W. op het adres van de Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer in Leeuwarden en Omstreken en van „Het Torenfonds", alhier, in zake den bouw van een toren, en gelet op deze mooie daad van wa ren burgerzin, besluit in principe om een terrein aan het Gouverneursplein beschikbaar te stellen voor ge noemden torenbouw, met dien verstande, dat tijd en wijze van den bouw nader door den Raad zal worden bepaald, zulks in overleg met het Bestuur van V.V.V. en het Bestuur van „Het Torenfonds", en in verband met één ter plaatse te stichten gebouw der Gemeente. Het is spr.'s bedoeling de beide standpunten zooveel mogelijk bij elkaar te brengen en om, zoo mogelijk, het bestuur van V.V.V. een ander antwoord te geven dan in het praeadvies tot uiting komt. De heer Imhof, van meening zijnde, dat uit hetgeen de beide vorige sprekers hebben gezegd, voldoende blijkt de waardeering, welke er bestaat voor het plan van V.V.V. en het Torenfonds, en het niet noodig ach tende te spreken over de in het praeadvies genoemde onderhoudskosten en over het plan als werkobject, vol staat met te verklaren, dat de V. D.-fractie de motie van den heer Molenaar volkomen ondersteunt. De Voorzitter is van oordeel, dat de bedoeling van B. en W. en de motie van den heer Molenaar niet zoo ver uiteen loopen, terwijl de heer Praamsma's voorstel verder gaat. B. en W. moesten echter, waar door V.V.V. een bepaalde plaats voor den toren wordt ge vraagd. den Raad voorstellen afwijzend op het verzoek te beschikken, omdat B. en W. op het oogenblik niet willen, dat de Raad zich vastlegt t.a.v. de plaats, waar de toren zal worden gebouwd. Iets anders ware het, wanneer er een groot gebouw, wat geen archiefgebouw, maar ook een ander groot openbaar gebouw kan zijn in het praeadvies staat duidelijk bijvoorbeeld een archief- en bibliotheekgebouw zou worden gesticht. Dan zouden B. en W., en on getwijfeld ook de Raad, samenwerking met bovenge noemde vereenigingen zeer op prijs stellen en het ten zeerste apprecieeren, wanneer een groep burgers een fonds beschikbaar stelde om, door een toren op dat gebouw te plaatsen, het stadsbeeld te verfraaien. Spr.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 4