160 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Juni 1936.
weet, hoe het met menig ingezetene is gesteld en hoe
zorgwekkend de toestand in handel en bedrijven is,
zoodat verscheidenen de grootste moeite hebben te
meer nog door de plaatsing in de 3e klasse van de gem.-
fondsbel. de belastingpenningen te betalen, dan
vraagt men zich af, waar dat eigenlijk heen gaat. In-
plaats van ontlasting der burgerij, steeds nieuwe belas
tingen; geen meevallers, maar steeds tegenvallers. Deze
196.000.is de eerste. Spr. c.s. hebben den toestand
niet te somber gezien; Leeuwarden staat er inderdaad
slechter voor dan zij in Februari j.l. meenden. De zwem
mer in de 3 maten te groote bontjas, waarmede spr. de
begrooting 1936 vergeleek, is verdronken. Men wil nu
trachten kunstmatige ademhaling toe te passen en is op
weg naar Den Haag om de noodige zuurstof op te doen.
Het college heeft steeds gezegd, dat de toestand wel
wat meeviel en nu inderdaad het tegengestelde is ge
bleken, verwachten spr. c.s. een ruiterlijke erkening van
het college, dat het den toestand in Leeuwarden te op
timistisch heeft gezien.
Op de waarschuwende stem van spr.'s fractie, heeft
zij niet anders ontvangen dan een hautain gebaar en
een hooghartig glimlachje. En op welke manier zijn haar
voorstellen, welke altijd met ernst zijn gedaan, hier be
handeld Spr. geeft den Raad in overweging de goede
bedoeling, welke bij spr. c.s. steeds heeft voorgezeten,
voortaan meer te waardeeren.
Spr. komt dan terug op zijn hoofdbezwaar, dat de
Raad niet tijdig en juist is ingelicht over het afgeloopen
jaar. Waar ieder groot-bedrijf telkens tusschentijdsche
balansen opmaakt, mag men dan ook niet van B. en W.
verwachten, dat zij van kwartaal tot kwartaal nauw
lettend bij ieder bedrijf op de uitgaven toezien, om deze
zoo mogelijk binnen het raam der begrooting te houden?
Naar spr.'s meening heeft de Raad recht op tijdige in
lichtingen en hij onderschrijft volkomen hetgeen de heer
Posthuma heeft gezegd. Op deze wijze heeft de Raad
in Februari monnikenwerk verricht, nu men straks weer
opnieuw kan beginnen
B. en W. willen „schoon schip" maken voor 1935.
Spr. kan zich dat indenken, doch hij had liever gezien,
dat B. en W. „schoon schip" begonnen te maken t.a.v.
verschillende handelingen en methoden bij de bedrijven,
welke blijkbaar dit college boven het hoofd zijn ge
groeid. Hoe spr. c.s. er over denken, dat in een jaar
ongeveer een half millioen is opgeteerd, behoeft geen
nader betoog.
Voorts gaat spr. met de bewering van B. en W„ dat
het tekort in hoofdzaak is te wijten aan de vermeerde
ring der lasten van M. H., niet geheel accoord, omdat
1935 een belangrijk aantal meevallers heeft gehad,
welke spr. becijfert op ongeveer hetzelfde bedrag als
het tekort op Sociale Zaken (Gew. Dienst 85.216.04,
te veel geraamd op Gem.werken 79.080.22). En tóch
vertoont de begrooting nog een tekort van 196.000.
waaruit dus spr. de conclusie trekt, dat ook op andere
posten een belangrijke overschrijding heeft plaats ge
vonden.
Spr. hoopt thans, dat de weth. van Fin., die bij de
behandeling der begrooting voor 1936 heeft getoond
als raadslid een open oog te hebben voor bezuiniging
en de personeelsformatie, ook als wethouder daaraan
groote aandacht zal blijven schenken en tevens, dat de
Raad een juister en tijdiger voorlichting mag ontvangen.
De heer Terpstra heeft steeds aangenomen, dat het
de economische omstandigheden en in het bijzonder de
werkloosheid zijn geweest, die ons in het labyrint heb
ben gevoerd, doch dat de tweede oorzaak daarvan is,
dat, al is er wel bezuinigd, de bezuinigingen veel te laat
zijn gekomen en dat men er halverwege in is blijven
steken.
Sprekende over het beleid van B. en W. en daarbij
den heer Ritmeester uitschakelend, omdat deze thans
in de bomvrije kazematten van Den Helder zit, zegt spr.,
dat de reeds vele malen door hem c.s. gedane profetie,
dat men, door niet vroegtijdig genoeg en voldoende te
bezuinigen, in snelle vaart naar het eindstation van de
vrijheid liep, veel eerder is uitgekomen dan zijzelf had
den verwacht, want zij hebben, toen werd gezegd, dat
het wel wat mee zou vallen en dat alles werd gedaan
om Den Haag er buiten te houden, dat geloofd. Later
bleek echter, dat in December 1935 reeds een aanvraag
om een extra-bijdrage uit het Werkl.subs.fonds naar
Den Haag was gezonden, waaruit spr. de conclusie
trekt, dat óf B. en W. zich hebben vergist toen zij dat
antwoord gaven, óf dat de omstandigheden zoodanig
waren gewijzigd, dat zulks toen werkelijk noodig was.
Spr. wil dit laatste gaarne aannemen, maar waarom
hebben B. en W. dan nagelaten den Raad tijdig op de
hoogte van het een en ander te stellen Dit is een be
leid, dat spr. niet kan goedkeuren.
Voorts kan spr. de handelwijze van den heer Post
huma, die bij de behandeling der begrooting voor 1936
met het voorstel kwam om een verzoek om een extra
bijdrage naar Den Haag te richten en thans de Regee
ring voor den toestand aansprakelijk stelt, niet begrij
pen, omdat er geen Regeering is, die zooveel moeite
doet om de werkloosheid met kracht te bestrijden.
B. en W. gevoelden destijds niets voor het voorstel-
Posthuma en het is de heer Botke geweest, die, naar
spr.'s oordeel, toen een zeer eigenaardige houding heeft
aangenomen, omdat hij, terwijl hij den heer Posthuma
wees op de gevolgen van diens voorstel, zelf in Decem
ber reeds ertoe had medegewerkt een dergelijk adres
aan de Regeering te richten. Dat is er weer een bewijs
van, dat de Raad in raadselen wandelt en spr. heeft
gaarne eenige toelichting hieromtrent.
Het geheele college is in gebreke geweest, want met
een beetje goeden wil konden zij toch in Februari wel
ongeveer weten hoe de rekening over 1935 zou loopen.
Spr. weet grooter gemeenten dan Leeuwarden, waar
men wel maandstaten van de verschillende bedrijven
krijgt. Hij heeft gaarne dat er zoodanige wijzigingen
tot stand komen, dat de Raad vroegtijdiger kan worden
ingelicht, hetgeen de samenwerking, voor zoover nog
mogelijk, veel gemakkelijker zal maken.
De heer Van Kollem zegt, dat deze zaak niet alleen
de belangstelling van de Raadsleden, maar ook die van
de burgerij heeft en die belangstelling wordt grooter
naar mate haar bijdrage aan de gemeente ook grooter
wordt. De verrassing van de 196.000.is voor de
burgerij aanleiding geweest haar meening niet onder
stoelen en banken te schuiven en zoo hoort men opvat
tingen, welke er wel eens naast zijn, omdat alleen inge
wijden, die bekend zijn met de merites van de kwestie
deze kunnen beoordeelen.
Men heeft van middag allerlei bezwaren kunnen aan-
hooren tegen het beleid van B. en W. en tegen de wijze,
waarop zij deze kwestie willen oplossen. Daartoe heeft
een Raadslid het recht, ofschoon z.i. de bezwaren om
trent dit laatste punt niet op bijzondere wijze naar voren
zijn gekomen. Spr. had verwacht een meer principiëeL
bespreking te krijgen over de oplossing van deze kwes
tie. Wij moeten, aldus spr., nu niet gaan praten over
het tekort, dat er is en uitpluizen hoe de zaak zit en men
moet zich er niet op beroemen, dat men alles vooru't
heeft gezien, maar wij moeten nu eerst ons oordeel
geven op de vraag van B. en W. zijt gij bereid mede
te werken, om 1937 met een schoone lei te beginnen of
wilt gij de zaak zoo laten loopen. Z.i. is het ook de
plicht van een raadslid niet alleen plaatselijk te oor-
deelen, maar daarnaast na te gaan, of er ook andere
oorzaken zijn aan te wijzen, waaruit zou blijken, dat
het groote tekort niet heelemaal de schuld van het be
leid van B. en W. en den Raad is. Spr. wijst op de
werken, welke de laatste jaren zijn uitgevoerd, waaruit
ook blijkt, dat het niet waar is, dat Leeuwarden er maar
op los heeft geleefd, een gedachte, welke door hetgeen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Juni 1936.
161
hier van middag is gezegd, onwillekeurig naar buiten
zou post vatten.
Als de heer Buiël interrumpeert, dat niemand dat
heeft gezegd, zegt spr., niet met woorden misschien,
maar met deze bedoeling zeker.
Wat is de oorzaak, dat niet alleen Leeuwarden, maar
zoovele andere gemeenten op het oogenblik met tekor
ten hebben te kampen De algemeene toestand niet
slechts van de wereld, maar meer van Nederland, door
de wijze waarop de tegenwoordige Regeering meent de
crisis te moeten bestrijden. Spr. betoogt, dat de Regee
ring er niet in geslaagd is met het door haar, met de
beste bedoelingen, gevolgde systeem de werkloosheid
op te heffen en zij zal daarin ook niet slagen. Wanneer
die aanpassingspolitiek deflatie zal doorgaan,
kunnen wij wel spreken over een schoone lei, maar dan
hebben wij over drie jaar, indien de algemeene toestand
niet verandert, hier weer dezelfde ellende. Dit is een
feit, waaraan niet is te ontkomen en wat ook buiten
den Raad zal moeten worden begrepen. Iedere loons
verlaging, hoe noodzakelijk misschien ook, leidt onher
roepelijk tot mindere koopkracht en leidt uiteindelijk
weer tot vermeerdering van het tekort van M. H. De
Regeering verplicht de gemeenten voor verschillende
zaken te zorgen, welke vroeger des Rijks waren.
Spr. wijst er op, dat de laatste 7 a 8 jaren
f 700.000.is uitgegeven aan verbetering van straten
en nieuwe wegen. Noodzakelijke dingen, waarin ook
de Raad heeft toegestemd, en waarvan ongeveer de
helft is opgebracht door den gewonen dienst. Nu kan
men achteraf zeggen, dat dit niet had moeten gebeuren,
maar de stad moet toch bewoonbaar blijven.
De door den heer Praamsma genoemde meevallers
zijn, naar spr. vermoedt, de in bijl. 80 genoemde zoo
genaamde meevallers, welke eenvoudig correspondeeren
met de uitgaven. Zoo b.v. volgno. 39 (rente en aflossing
van voorschotten betr. de volkshuisvesting). Deze meer
dere opbrengst, welke in verband staat met een ver
schuiving van den datum van de annuïteiten, vindt men
in de uitgaven op verschillende posten terug. (De heer
Praamsma: deze komen op mijn lijst niet voor). Dan
is dit daarop niet van toepassing.
Het komt er op neer, dat het tekort in de eerste plaats
is ontstaan op M. H. en in de tweede plaats door den
specialen tegenvaller van 30.000. teweeggebracht
door den aanval op den gulden en het omhoog vliegen
van de rente van kasgeld. Dat is voor Leeuwarden een
geweldige strop geworden, waaraan voortaan alleen
door consolideering van de schulden is te ontkomen.
Er is hier de nadruk op gelegd, dat men verstandiger
had gedaan de voorstellen van de rechtsche fractie te
volgen. Het is z.i. duidelijk aangetoond, dat de inge
diende voorstellen geen bezuinigingen waren. Bezui
niging v/as alleen de salariskorting, in 1935 en 1936
toegepast.
Naast de reeds door spr. genoemde stroppen, wijst
hij op de aanmerkelijke verminderde winsten bij de
Lichtbedrijven en als men dan nagaat, dat aan den
anderen kant ingrijpende bezuinigingen zijn ingevoerd,
wat er de laatste jaren aan groote werken is gepres
teerd en wat op het gebied van de cultureele zaken
behouden is gebleven, dan kan men nogal tevreden zijn
en gelooft spr., dat het goed is, critiek na te laten. Men
heeft zich nu te beraden over het voorstel van B. en W.
Zal de begrooting 1937 geen monnikenwerk zijn en
uiteindelijk weer van Ged. Staten terugkomen, dan zal
deze niet met een groot tekort moeten beginnen, met
als gevolg, dat het geld er in 1937 toch zal moeten
komen. Ook spr. c.s. houden niet graag de hand op als
zelfstandige gemeente, maar er is nu eenmaal niet aan
te ontkomen, hoe men zich wendt of keert. Dit is echter
niet de schuld van het college of van den Raad al zijn
er aanmerkingen op het beleid van het college te maken
maar een gevolg van de maatregelen, welke geno
men moesten worden.
In dit verband herinnert spr. er aan, dat ook de heer
Terpstra bij de begrooting 1936 heeft gezegd, dat de
toestand hier een gevolg is van de algemeene crisis.
Indien men doorgaat met de tegenwoordige methode
van aanpassing en bezuiniging, zal dit zooveel mogelijk
moeten geschieden daar, waar het zonder schade kan
en zonder dat daardoor de werkloosheid en als ge
volg daarvan de kosten van M. H. worden ver
meerderd.
Te 5.45 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 8 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des middags
De heer Hellema (weth.) herinnert er aan, dat door
het instellen van het Werkl.subs.fonds, het belasting
gebied der gemeente belangrijk werd ingekrompen,
waartegenover stond een verhoogde bijdrage van het
Rijk. Hierdoor was het zeer moeilijk den toen ontstanen
toestand te overzien. Van de personeele belasting bleef
slechts 115 van de hoofdsom en van de grondbelasting
slechts de helft (40 voor de gemeente bestaan, ter
wijl de opcenten op de gem.fondsbelasting met 25. en
die op de vermogensbelasting met 10 moesten worden
verlaagd. Deze factoren maakten eene begrooting moei
lijk en het bleek, dat een tekort van 260.000.
moest worden overbrugd, voor welker overbrugging de
belastingen en de schoolgelden moesten worden ver
hoogd en een deel der O. W.-belasting op den Gew.
dienst moest worden gebracht. Nu weet spr. wel, dat
er diverse andere voorstellen zijn gedaan om de touwtjes
aan elkaar te knoopen, doch hij heeft thans maar weinig
aanmerkingen kunnen vinden op de ramingen op zich
zelf. Zijn er toentertijd al aanmerkingen gemaakt, dan
toch zeker niet tot de bedragen, welke nu bekend zijn
geworden, want wie zou ook maar bij benadering heb
ben kunnen vermoeden, hoe de cijfers na afloop van
het jaar door elkaar zouden zijn gegooid. Thans is de
Raad nog bezig met diezelfde begrooting, doch met dit
verschil dat het 1 /2 jaar later is. waardoor er omtrent
het jaar 1935 veel meer bekend is. Spr. wijst er met
nadruk op. dat alle moeite is gedaan alle cijfers te geven,
die per 18 Juni 1936 gegeven konden worden en dat
B. en W. zich beijverd hebben den Raad zonder eenige
reserve in te lichten.
Het resultaat 1935 is nu teleurstellend geweest en
de nadeelige uitkomsten overtreffen de voordeelige in
belangrijke mate en al zijn er meevallers geweest, men
komt per saldo toch op een tekort van 196.000.-.
Spr. noemt enkele frappante verschillen, o.a. volgno.
612 26.700.hooger). 637 (hoogere uitkeering aan
het Woningbedrijf 10.658.673 (rente van kas
geld f 30.000.hooger) en dan ten slotte het groote
verschil van de Armenkamer/Maatsch. Hulpbet. Van
de ontvangsten waren de vergoeding van het Rijk t.a.v.
het openb. onderw. lager 9500. de schoolgelden
f 16.000.de opcenten pers. bel. 14.250. de uit
keering van het Gem. Electricteitbedrijf 12.378.en
die van de Gasfabriek f 29.748.
T.a.v. de geuite grief, dat er een zeker optimisme
bij B. en W. heeft bestaan, zegt spr., dat hij zulks niet
wil ontkennen. B. en W. en ook de Raad met hen mee
hebben inderdaad er op gerekend, dat het jaar 1935
zonder groote ongelukken zou verstrijken en B. en W.
hebben de verwachting gekoesterd, dat een aanmer
kelijk deel van het tekort, bestaande op 1 Januari 1935,
zou kunnen worden ingehaald. Men zou dit optimisme
kunnen noemen, doch daarom nog geen verkeerd opti
misme. Het doet spr., als nieuwen wethouder, oprecht
leed, dat hij geen betere boodschap kan brengen en het
zou ook hem liever zijn geweest, wanneer het resultaat
1935 eerder aan den Raad was medegedeeld, maar men
moet niet vergeten, dat het een gewoonte was het finan-