170
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1936.
Punt 3 (bijl. no. 88).
De heer Turksma brengt, niet zoozeer om de hoe
grootheid van de huur, nogmaals naar voren, dat hij
het onjuist vindt, de huur te baseeren op den omzet,
zooals de Adm. van het Woningbedrijf doet.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat B. en W. niet
dezen maatstaf aanleggen. Spr. zal den Administrateur
er op wijzen, dat hij beter doet een anderen maatstaf
aan te leggen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punt 4 (bijl. no. 89).
De heer Praamsma zegt, dat dit perceel reeds 12 Mei
is ontruimd (de huurder heeft het niet opgezegd), dan
laat men het een paar maanden leeg staan en eindelijk
komt dit voorstel. Geschiedt de verandering, waarmede
de afbraak verband houdt, binnenkort Hebben de
Erven Koning de bezwarende bepalingen, welke de
Raad aan den straataanleg ter plaatse verbonden heeft,
aanvaard
De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat deze af
braak verband houdt met dien straataanleg. Sinds het
besluit omtrent het stratenplan-Koning hier is genomen,
hebben B. en W. er niets meer van gehoord, zoodat
men niet weet, wanneer het wordt uitgevoerd. Het is
van belang, dat dit pand, dat zeer in verval is en de
omgeving ontsiert, nu wordt afgebroken.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punten 5—6 (bijl. nos. 87 en 85). Met alg. stemmen
wordt besloten overeenkomstig de voor
stellen van B. en W.
Punt 7 (bijl. no. 90).
De heer Buiël zegt, dat het gevolg van het tot dusver
gevolgde systeem is, dat er op diverse objecten in 10
jaren geen enkele aflossing is gedaan.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat, omdat de lee
ningen niet geconsolideerd waren, op de objecten niet
werd afgeschreven. Daarom laat men nu de leeningen
in plaats van over 40, over 30 jaar, loopen.
De heer BuiëlDe volgende begrootingen zullen dus
extra zwaar worden gedrukt. Het tot nu toe gevolgde
systeem moet zoo spoedig mogelijk worden verlaten.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punt 8 (bijl. no. 84).
De heer Feitsma gelooft niet, dat dit voorstel tot ver
meerdering van inkomsten zal leiden. Billijke tarieven
zijn z.i. een groote stimulans voor een markt. Bovendien
acht hij het onbillijk dezen middenstanders, die reeds
zwaar worden getroffen (export- en teeltbeperking),
een extra belasting op te leggen.
De heer Turksma toont aan, dat de aanvoer dit jaar
grooter zal zijn dan het vorige. Volgens art. 287 Gem.-
wet echter mogen de marktgelden niet hooger zijn dan
tot een matige winst en deswege is verhooging niet
noodig. Een hooger marktgeld elders behoeft ook geen
reden voor verhooging te zijn, omdat dit in het algemeen
in het Noorden lager dan in andere deelen van het land
is. Voor de aanvoerders uit Leeuwarden is het een in
directe belasting, maar dat de markt door deze ver
hooging terug zal loopen, zooals de heer Feitsma meent,
gelooft spr. niet. Z.i. moet echter den handelaren een
compensatie worden gegeven in den vorm van reclame.
Spr. wijst op de resultaten hiervan voor verschillende
markten.
Indien de volgende vragen in gunstigen zin worden
beantwoord, zal spr., zij het met een bezwaard hart,
zijn stem aan de verhooging der marktgelden geven.
Zijn B. en W. bereid jaarlijks een minimum bedrag
van 10 der verhoogde inkomsten uit dezen hoofde
dienstbaar te maken aan reclame
Kan deze verhooging als een tijdelijke worden be
schouwd totdat de algemeene conjunctuur beter wordt
en Leeuwarden het geld in dezen vorm niet meer noodiq
heeft
T.a.v. de weeggelden gaat spr. in geen geval met het
voorstel mede.
De heer Muller zegt, dat, ook volgens den Markt
meester, door deze verhooging geen stuk vee minder op
de markt zal komen en dat daardoor een tamelijke bate
in de gemeentekas vloeit.
Spr. gelooft niet, dat door de 5-cents-verhooging van
het weeggeld één koe minder gewogen wordt, en voelt
niet voor het maken van meer reclame.
De heer Botke (weth.) zegt, dat de Leeuwarder markt
een der best ingerichte markten is en reeds daarom deze
verhooging gemotiveerd is. Waar andere gemeenten
ook hoogere bedragen heffen, gelooft spr. niet, dat hier
door minder vee ter markt zal komen. De gemeente kan
hierdoor haar inkomsten op redelijke gronden verhoogen.
Ook zonder reclame belooft de aanvoer dit jaar grooter
te worden dan in 1935. Iedere uitgave moet doelmatig
zijn en dit geldt niet geheel voor deze reclame. B. en W.
willen echter de vragen van den heer Turksma in over
weging nemen.
Door de verhooging van het weeggeld zal wel nie
mand het wegen nalaten, alhoewel het niet verplicht is
Bovendien stemt het weeggeld dan met dat op alle
groote markten overeen.
De heer Turksma blijft bij zijn meening ter zake van
het weeggeld en de reclame.
Na de toezegging van den wethouder gaat hij met
de verhooging van de marktgelden mee; met die der
weeggelden niet.
De heer Feitsma herhaalt zijn meening, dat men, om
de markt in bloei te brengen, deze, naast goede inrich
ting, door lage tarieven aanlokkelijk moet maken.
De heer Botke (weth.), zegt nog, dat, wanneer een
Friesche boer mooi vee te verkoopen heeft, hij het hier
ter markt stuurt. Men wil de verhooging graag betalen
voor een markt, zooals hier, waar veel koopers zijn.
Art. I wordt met 19 tegen 7 stemmen, die van de
heeren Algera, Buiël, Wiersma, Terpstra, Feitsma,
Posthuma en Praamsma, onveranderd vastgesteld.
Art. II wordt met 16 tegen 10 stemmen, die van den
heer Wiersma, mevr. BuismanBlok Wijbrandi, en de
heeren Turksma, Terpstra, Feitsma, Posthuma, Imhof,
Praamsma, Algera en Buiël, onveranderd vastgesteld.
Art. III wordt onveranderd vastgesteld, waarna de
geheele verordening met alg. stemmen onveranderd
wordt vastgesteld.
Punt 9 (bijl. no. 86). Op voorstel van den Voorzitter
worden de begrootingen van Gem.werken en
de Gemeente tegelijk aan de orde gesteld.
ALGEMEENE BESCHOUWINGEN.
De heer Algera zegt, dat zijn fractie B. en W. in
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1936.
171
groote lijnen zal steunen, omdat deze thans in de door
haar aangegeven richting gaan, al gaan zij haar nog
niet ver genoeg. Spr. dankt voor de uitvoerige inlich
tingen.
Voorts zegt spr., dat thans blijkt, dat er een meerder
en minderheid bestaat in dit college, dat zich aandiende
als homogeen, met een politieke richting, die juist an
dersom was als die van de rechtsche oppositie. Het ver
schil is er niet een in democratie de V.D.- en R.K.-
wethouders voelen ook niet minder voor bijv. t.b.c.- of
drankbestrijding dan de S.D.-wethouders doch ligt
in de vraag in hoeverre moet worden voldaan aan de
eischen, die nü de Ged. Staten en straks het Rijk stellen
t.a.v. het financiëele beleid der gemeente. Die vraag
wordt verschillend beantwoord. De landspolitiek zal
dus een belangrijke rol gaan spelen en het verschil tus-
schen meerder- en minderheid in het college zal grooter
blijken te zijn dan dat tusschen de meerderheid en de
Prot. Chr. fractie, zoodat er waarschijnlijk in de toe
komst een nieuwe oppositie in den Raad zal komen, die
der S.D.A.P. Het gevolg is, dat B. en W. niet worden
gesteund door een rechtstreeksche, doch door een toe
vallige meerderheid in den Raad, hetgeen spr. een on
gezonden toestand acht. Spr. hoopt op ernstige over
weging hiervan door het college en op vernieuwde
homogeniteit, omdat anders aan het college zijn grond
slag ontvalt.
De heer Terpstra is het met den heer Algera eens en
betreurt het, dat B. en W. ook thans nog niet aan alle
eischen, welke algemeene eischen zijn, hebben voldaan.
Omtrent de extra bijdrage heerscht eenig misver
stand. Spr. constateert, dat het met de toekenning daar
van nog niet zoo glad zal zitten, omdat 1° het Rijk niet
meer in het Werkl.subs.fonds zal storten dan reeds is
vastgesteld, 2° in de gemeenten, welke een bijdrage
aanvragen, zooveel mogelijk versoberingen moeten zijn
aangebracht en 3° het Rijk de kosten van de werk-
loozenzorg overal ongeveer gelijk wil maken, waaruit
volgt dat, wanneer een gemeente veel vraagt, zulks ten
koste van een andere zal gaan. De Raad kan weigeren
de eischen in te willigen, maar dan zal Leeuwarden niet
worden geholpen.
De heer Van Kollem zegt, dat een college niet iets
mechanisch is en dit college nooit een werkprogram
heeft vastgesteld (het heeft alleen als richtlijn aange
nomen de gemeente in democratischen zin te besturen):
het is dus begrijpelijk, dat men het niet in alles eens is.
Voorts wijst spr. op een mogelijkheid tot bezuiniging,
n.l. de jaarlijksche extra-uitkeering aan het P.E.B. Spr.
raadt aan eens met dé provincie te gaan praten, of de
slechte fin. toestand der gemeente geen aanleiding is dit
bedrag ad 50.000.voor 1937 te verminderen.
De heer Praamsma heeft den indruk, dat alles is ge
daan, om de aanvrage der extra-bijdrage zoo hoog mo
gelijk op te voeren. De begrootingsbehandeling 1936 is
intusschen monnikenwerk geweest. Er zijn niet alleen
belangrijke verschillen in cijfers gebleken, maar ook in
het inzicht van het college; een vast doel ontbrak trou
wens steeds. Dit alles heeft het vertrouwen in het col
lege ernstig geschokt.
Gelet op het feit. dat B. en W. slechts aarzelend en
zeer ten deele aan de lange lijst van bezuinigingen tege
moetkomen, vraagt spr. concreet antwoord op de vraag,
of B. en W. de overtuiging hebben, dat deze begroo
ting. bij aanneming van de voorgestelde bezuinigingen,
de goedkeuring kan erlangen.
De heer Posthuma wijst er op, dat Ged. Staten den
indruk wekken, dat er hier maar wordt heengeleefd,
doch z.i. vertegenwoordigen de door dezen gewenschte
bezuinigingen slechts kleine bedragen, welke Leeuwar
den ook niet uit het slop zullen halen. Door omstandig
heden buiten zijn wil moet men nu eenmaal een bijdrage
vragen.
Spr. ontkent, dat men slechts zeer ten deele aan de
door Ged. Staten gewenschte maatregelen is tegemoet
gekomen.
Wat hem echter het meeste leed doet, is, dat door
deze maatregelen de minst gesitueerden het zwaarst
worden getroffen.
De heer Wiersma is het met den heer Van Kollem
eens t.a.v. de homogeniteit van het college en meent
dat dit ook in de toekomst niet homogeen zal zijn. Mevr.
Buisman, die indertijd geen vruchtbare samenwerking
met Rechts mogelijk achtte, wijst spr. er op, dat zij thans
voor de verwezenlijking van bepaalde dingen den steun
van spr. c.s. noodig zal hebben.
Tot zijn spijt eischen Ged. St. geen verlaging der
wethouderssalarissen, terwijl het presentiegeld der
Raadsleden wèl moet worden verminderd. Kan de be
staande loonregeling ook een beletsel zijn voor het ver
krijgen van een bijdrage, in aanmerking genomen het
geen Ged. St. t.a.v. de loonen zeggen Spr. vraagt
verder het standpunt van B. en W. in zake een kinder
toeslag. Met den heer Posthuma is spr. het niet geheel
eens, dat de minst gesitueerden het meest worden ge
troffen. doch wel heeft het hem verwonderd, dat Ged-
St. geen rekening hebben gehouden met het advies van
den Raad van 23 Dec. t.a.v. de 5.225 mindere sala
riskorting van 4 hoogere ambtenaren. Spr. vraagt of
het mogelijk is voorstellen te doen, welke geen betrek
king op een in de bijlage genoemden post hebben
zoo ja, dan zal hij een voorstel tot verlaging der wet-
1 houderssalarissen doen.
De heer J. Koopal vindt, dat door de voorgestelde
begrootingswijzigingen de politieke richtlijn in dezen
Raad afbraak na afbraak ongewijzigd, nu ten
j volle, wordt doorgetrokken. Deze voorstellen hebben de
j bedoeling de positie van de bezittende klasse te bevei
ligen. Als de heer Praamsma deze maatregelen schoor
voetende bezuinigingen noemt, wat zal er dan gebeu
ren, als de zijnen full speed aan den gang gaan
Men komt met of zonder steun van Den Haag niet
uit het slop, indien de machtsverhoudingen niet veran
deren; daarop zal de politieke strijd van spr.'s partij
altijd zijn gericht.
Mevr. Van Dijk—Smit vraagt of de Rijksbijdrage
bij gedeeltelijke aanneming van de eischen van Ged. St.
wel geqeven zal worden en acht het wenschelijk, dat
B. en W. zich vergewissen, of de zaak afdoende in
orde komt.
De heer Buiël betreurt het, dat B. en W. den Raad
steeds hebben voorgehouden, dat de toestand veel beter
was, dan nu is gebleken, en dat men nog jaren van
saneering af was. Z.i. moeten B. en W. meer aandacht
besteden aan hetgeen in den Raad naar voren komt;
zoo heeft spr. gewezen op het verkeerde systeem, om
met belangrijke wijzigingen in de begrootingscijfers pas
bij de eindwijziging te komen en om in den loop van
het jaar belangrijke voorstellen te doen. waarop bij de
begrooting niet is gerekend, waarvan z.i. de ongedekte
schuld van 3 millioen o.m. het gevolg is.
De Kath. fractie heeft absoluut geen programma, met
welke fractie ook, opgemaakt. De heer Balk heeft alleen
de wenschelijkheid van kindertoeslag besproken.
Ten slotte vraagt spr. aandacht voor een actie voor
meerdere werkverruiming, welke ook in andere plaatsen
wordt gevoerd.
De heer Balk vraagt in verband met de desbetreffende
circulaire van de Regeering, of B. en W. genegen zijn
met een voorstel i.z. kindertoeslag te komen.