86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1937.
tische en practische lessen in één hand te houden. Prac-
tisch zullen dus slechts 16 leerlingen voor een betrek
king in aanmerking kunnen komen, maar zij zullen er
waarschijnlijk nooit een krijgen. Daarbij nog lettende
op de overgelegde begrooting, vraagt spr. nadere in
lichtingen. Deze bedraagt in totaal 6950. waarvan
aan salarissen en huur 6790.—. Hetgeen overblijft
voor boeken, materialen en inventaris is zoo klein, dat
deze begrooting niet juist kan zijn en veel hooger zal
moeten worden gesteld.
De heer Botke (weth.) zegt, dat er een tekort dreigde
aan bevoegde leerkrachten bij het Ambachtsonderwijs.
Ook het Bestuur van de Ver. voor Midd. Technisch-
en Ambachtsonderwijs schrijft, dat aanvulling van be
voegd personeel wel eens moeilijkheden oplevert. In
1934 is een commissie tot onderzoek opgericht, bestaande
uit personen van verschillende richting. De Inspecteur-
Generaal van het N.O. verleende zijne medewerking,
waarna de oprichting van het Instituut voor opleiding
van leerkrachten bij het Nijverheidsonderwijs volgde.
Ook hierin zijn alle mogelijke gezindten vertegenwoor
digd. De heer Algera vergete niet, dat in het door hem
bedoelde geval de adhaesie-betuigingen alleen waren
van menschen van eenzelfde richting.
Hoeveel leerlingen den cursus zullen volgen is niet
precies te zeggen, maar verschillende leerlingen van de
M.T.S., die, doordat zij als opzichter geen werk hebben
kunnen krijgen, in de practijk zijn gegaan, zullen zeker
wel examen kunnen doen.
Indien subsidie wordt verleend, moet ook de begroo
ting aan bepaalde eischen voldoen. Is deze dus niet
geheel juist, dan komt dat vanzelf in orde.
Als een dergelijke cursus in Deventer, Eindhoven en
Coevorden op zijn plaats is, is hij het zeker in Friesland.
In Deventer verleent zelfs de Kamer van Koophandel
subsidie. Komt in Friesland geen cursus, dan worden
de Friesche jongelui uitgeschakeld om leeraar te wor
den, terwijl als er wel een komt, zij in het geheele land
kunnen solliciteeren, en zij die geen leeraar worden,
zullen in de practijk een uitstekend figuur slaan. De
noodigverklaring dient, naar spr. meent, dus te worden
gegeven.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 93). Met alg. stemmen wordt beslo
ten overeenkomstig het voorstel van B. en W.
Aan de orde is wederom Punt 8.
De heer Hellema (weth.) betoogt, dat volgens den
heer Westra de onderhandelingen van 1935 alleen
waren om van de bijdrage ad 50.000.— over 1936
en 1937 af te komen. Deze bijdrage vervalt echter
automatisch 1 Januari 1938. De onderhandelingen
zouden nu kunnen worden hervat voor de verdere
53.000.en omdat vroeger de claim niet in de waag
schaal gesteld behoefde te worden, kan de gemeente
ook nu nog, op dezelfde motieven van het ontworpen
schema 1935, de beschikking over de 53.000.— krij
gen. Het is niet noodig alles en nog wat er bij te halen.
De opvattingen omtrent de claim verschillen; weth.
Westra hecht er weinig waarde aan en meent, dat als
de gemeente afstand doet van de claim, de zaak verder
wel in orde komt. Maar wat belang heeft de provincie
er dan bij de gemeente de claim afhandig te maken
Als de gemeente er niet veel inziet en de provincie ook
van dit gevoelen is, behoefde deze niet in art. 1 van
het nieuwe contract naar voren te worden gebracht.
Dit is een tegenstrijdigheid.
Wanneer de gemeente het nieuwe contract over
treedt, dan komt de overeenkomst 1917 weer in wer
king, maar art. 8 daarvan vervalt. Spr. vindt het niet
noodig dit op te nemen, de heer Westra wel, omdat
de provincie waarborgen wil hebben, want de gemeente
kan wel eens unfair doen. Is het zóó, dat het eene Over
heidsbedrijf t.o.v. het andere moet oppassen en zeker
heid eischt, dan scheppe de gemeente zich ook waarbor
gen voor 1946 en later en behoude de claim. Ook de
provincie zou te kwader trouw kunnen handelen, al
veronderstelt spr. zulks noch van de provincie, noch
van de gemeente. Spr. meent, dat alle gemaakte omhaal
onnoodig is en men van den oorsprong af van een
verkeerd punt is uitgegaan.
De winst wordt niet bepaald door de vaststelling van
de 250.000. maar door in- en verkoop. Dat is het
eenvoudige uitgangspunt van deze zaak. Als de ge
meente met de provincie gaat onderhandelen en zegt
genegen te zijn een bepaalde tariefsverlaging in te voe
ren, welke het verbruik, en dus de stroomafname van
de provincie, zal stimuleeren en vraagtwelke reductie
geeft U dan op den inkoopsprijs, dan loopt verder het
contract 1917 gewoon door.
Dat spr. tegen de groote wijziging van het contract
is, houdt niet in, dat hij er voor is, dat wij te veel aan
stroomprijzen blijven betalen, en dat er geen tariefs
verlaging moet komen. Als de distributie met de be
staande tarifeering niet goed is, dan moet de Raad als
autonoom lichaam lagere tarieven invoeren, evenals het
vorig jaar t.a.v. het gas is gebeurd. Toen heeft de ge
meente de geraamde winst verlaagd en gesteld op
75.000.voor 1937, terwijl deze in 1936 126.000.
was. En moet dit ook t.a.v. de electriciteit in het begin
iets kosten, uiteindelijk zal de gemeente dit misschien
wel weer terug krijgen door goedkoopere inkoopsprijzen.
Dat spr. niet tegen tariefsverlaging is, moge blijken
uit het voorstel, dat hij doet om een oplossing te vinden,
welke eenvoudiger en overzichtelijker is. Het luidt als
volgt
„Voorstel.
Terug te zenden aan B. en W. met verzoek na te
gaan welke tariefswijzigingen kunnen worden aange
bracht. ingang 1 Januari 1938, waarvoor o.m. kan
worden verbruikt de ƒ50.000. die vrij komt en
verder mogelijke reductie op den inkoopsprijs aan de
verbruikers wordt doorgegeven".
Wanneer de Raad dit aanneemt, kan nader met de
provincie worden onderhandeld over lagere inkoops
prijzen. Laat de gemeente het recht van art. 8 van con
tract 1917 daarvoor dan maar verkoopen. Dan worden
de moeilijkheden en bezwarende bepalingen van het nu
voorgestelde contract, waarvan spr. den koopprijs veel
te hoog vindt, vermeden en kan de gemeente t.a.v. 1946
rustig zijn.
Spr. vreest, dat bij aanneming van dit contract de
gemeente haar eerstgeboorterecht voor een schotel
linzen verkoopt.
De Voorzitter stelt voor eerst het voorstel-Hellema
te behandelen. Wordt dit aangenomen dan is verdere
discussie overbodig.
De heer Buiël vraagt, of het voorstel van B. en W.
het uiterste is wat dezen hebben kunnen bereiken. Zoo
ja, dan ziet spr. geen heil in uitstel. Zijn de onderhande
lingen met het P. E. B. door den betrokken wethouder
gevoerd of door het geheele College
De heer Posthuma vraagt nadere toelichting omtrent
het verschil tusschen het bedrag dat de heer Hellema
voor tariefsverlaging wil besteden, zijnde 50.000. en
de thans voorgestelde tariefsverlaging ad ƒ66.000.
De heer Praamsma begrijpt, dat de weth. van Fin.
bezwaar heeft tegen het vaststellen van de winst. Ver
wacht deze inderdaad van nader overleg een beter re
sultaat dan het thans bereikte Hiervan hangt spr.'s
stem af.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1937.
87
De heer Westra (weth.) zegt, dat de heer Hellema
eigenlijk niets heeft aan te bieden, terwijl de bedoeling
van B. en W. is jaarlijks 100.000.— en meer vrij te
krijgen voor tariefsverlaging. Dit jaar wordt 16.000.—
meer dan de ƒ50.000. welke de gemeente niet meer
behoeft te betalen, gebruikt.
Nieuwe onderhandelingen zullen geen beter resultaat
opleveren, want het voorstel van B. en W. is de vrucht
van langdurige besprekingen. Nadat de grootst moge
lijke meerderheid van B. en W. het met het P. E. B.
eens was, is volledige overeenstemming met Ged. Staten
verkregen. Nu opnieuw te onderhandelen en daarmede
alles in de waagschaal te stellen, gaat moeilijk. In elk
geval zal een nieuw contract gebruikers en gemeente
minder bieden dan het thans voorgestelde. Er is ver
kregen wat er te verkrijgen was. Bovendien zou de
tariefsverlaging dan op de lange baan worden ge
schoven. Spr. verzoekt den Raad daarom dringend niet
op het voorstel-Hellema in te gaan.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Hellema in zijn
voorstel niet aangeeft, welke tariefsverlaging ingaande
1 Januari 1938 zal worden aangebracht. Als de ge
meente geen goedkoopere inkoopsprijzen betaalt en de
tarieven worden verlaagd, dan gaat dit van de winst af.
De heer Hellema wil de 50.000. welke over 1938
niet meer verschuldigd zijn, voor tariefsverlaging ge
bruiken en dan nog eens met Ged. St, gaan onderhan
delen over reductie op den inkoopsprijs en deze moge
lijke reductie aan de verbruikers doorgeven. Maar
daarnaast zegt hij, dat hij beslist 300.000.noodig
heeft aan winst uit het bedrijf.
De heer Hellema (weth.): Dat heb ik niet gezegd.
Men moet de zaak niet uit het verband rukken.
De Voorzitter: Hoeveel winst verwacht U dan bij
Uw voorstel
De heer Hellema (weth.) heeft zoo juist betoogd, dat
men van een verkeerd standpunt uitgaat, als men meent
dat het met de winst ad 250.000.— wel in orde komt.
Niemand weet, of het bedrijf 250.000.winst aan
de gemeente zal kunnen uitkeeren. En al zou dit wel
het geval zijn, dan nog moet dit niet in het contract
worden opgenomen. Men mag een dergelijke vermen
ging van privaat- en publiekrecht niet gedoogen. Wil
men echter deze bepaling wel in de overeenkomst op
nemen, dan make men er 300.000.van, omdat ook
zonder het nieuwe contract de bijdrage ad 50.000.—
dit jaar vrijkomt en de gemiddelde winst dan
300.000.— zou zijn. Over wat in het contract zal staan,
heeft de Raad te beslissen en dan moet als totale winst
van Gasfabriek en Electr. bedrijf worden opgenomen
400.000.in plaats van 325.000.
Spr. heeft niet gezegd, dat het volgende jaar aan
winst 300.000.— bij het Electr. bedrijf en 100.000.
bij de Gasfabriek moet worden gemaakt en dat de ge
meente die maar op te maken heeft. Winst wordt niet
bepaald door de fixatie in dit contract, maar door in-
en verkoop.
Z.i. wordt te veel over het hoofd gezien, welke
rechten men voor de lagere tarieven verkoopt. Men
wordt van deze overeenkomst geen haar beter; alleen
gebruikt men vandaag een recht dat in 1946 zal moeten
werken. Spr. wil de 50.000. die vrijkomen, m.i.v.
1 Januari 1938, gebruiken voor tariefsverlaging en B.
en W. laten nagaan, welke tariefsverlaging in het be
lang van inwoners en bedrijf is, gelijk ook bij de Gas
fabriek is gebeurd. Misschien is zulks niet mogelijk en
blijkt het voorstel van B. en W. de eenige oplossing
te zijn, maar de gemeente late niet bij voorbaat andere
mogelijkheden voorbijgaan.
Krijgen B. en W. opdracht tot nadere onderhande
lingen met Ged. St., gesteund door 's Raads meening
dat het voorgestelde contract in het algemeen te zwaar
is, dan zou spr. gaarne daaraan willen meewerken, in
de richting van tariefsverlaging.
De Voorzitter: Ik heb U gevraagd, welke winst ver
moedt U bij Uw voorstel.
De heer Hellema (weth.): Ik kan er niets van zeggen,
maar U van Uw voorstel ook niet.
De heer De Boer (weth.) wijst er op, dat het tegen
woordige geslacht een groot bedrag heeft opgebracht
volgens het contract 1923. Thans kan ditzelfde geslacht
daarvan profiteeren. Waarom dit nu uit te stellen tot
1946, terwijl het dan bovendien twijfelachtig is, of de
gemeente haar rechten kan laten gelden
Het voorstel-Hellema wordt met 19 tegen 6 stemmen,
die van de heeren Hellema, Turksma, Van der Meulen,
mevr. Buisman—Blok Wijbrandi, mevr. Busscher—Sjerp
en den heer Muller, verworpen.
Om 0.35 uur wordt op voorstel van den Voorzitter
de vergadering geschorst tot Maandag 26 Juli 1937.