90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 26 Juli 1937.
Voortzetting der vergadering van 21 Juli 1937.
De heer Turksma acht het een voordeel, dat de Raad
na de uiteenzettingen van de beide wethouders ver
schillende kanten van het voorstel nogmaals heeft
kunnen bezien.
Als spr. leest welke concessies B. en W. hebben
moeten doen, zooals de afstand van de z.g. claim, waar
van zij de waarde als „problematisch'' en „twijfelachtig"
aanslaan, dan vindt hij, dat over deze zaak licht heen-
geloopen is. Dit zal dan misschien ook de reden zijn,
dat de Raad en speciaal de leden der Lichtcommissie
omtrent art. 8 van het contract 1917 niet volledig
zijn ingelicht, noch over de feitelijke waarde, noch over
de bezwaren. Met een enkel woord is daarover heen-
geloopen.
Het was waarschijnlijk nuttig geweest, dat, bij het
bestaande verschil van inzicht bij de beide wethouders,
ook de weth. van Fin. was uitgenoodigd in de vergade
ring van de Lichtcommissie. Immers, deze hecht op
financiëele gronden groote beteekenis aan de claim, en
de provincie garandeert in geen geval 250.000.
winst voor de gemeente.
De gevoerde onderhandelingen getuigen, van koop
mansstandpunt bezien, niet van tactisch, misschien zelfs
van eenigszins onverstandig, optreden. Want wie zijn
koopwaar aanbiedt met de opmerking ik bied U deze
compensatie aan, maar ze is in wezen niet veel waard,
zal nimmer de volle waarde daarvoor krijgen.
Is spr. juist ingelicht, dan heeft de Dir. van het P.E.B.
toen hij nog niet in functie bij de provincie was, mede
gewerkt aan of geadviseerd in het contract 1917, dat
voor de gemeente zoo uitermate gunstig was. Het lijkt
spr., alsof deze dit nu inziet en thans, evenals in vorige
jaren, tracht de voordeelen bij stukjes en beetjes weer
aan de provincie terug te geven.
Weth. Westra, die het recht op terugbetaling van te
veel betaalden stroomprijs en de claim 1923 als ge
schikte onderhandelingsobjecten beschouwde, heeft den
Dir. van het P.E.B. gevraagd, wat de tarieven zouden
zijn, als Leeuwarden die rechten eens prijsgaf. Natuurlijk
waren die besprekingen gevolg van den drang tot ta
riefsverlaging in den Raad, maar zijn de onderhande
lingen in 1935 gevoerd namens B. en W. of hadden
deze een persoonlijk en informatorisch karakter Be
antwoording hiervan is voor spr. van waarde om te
weten, of de positie van verkooper via den onderhan
delaar niet danig is verzwakt, door diens visie op de
zaak en diens taxatie van de aangeboden rechten.
Verstrekkend is b.v. art. 10 van het nieuwe contract
waarin art. 8 van de overeenkomst 1917 wordt uitge
zonderd wanneer aan een bepaalde voorwaarde niet
wordt voldaan. Ook art. 3 van het nieuwe contract
heeft daarvoor een zeer gevaarlijke clausule, waarin de
woorden „zoolang" en „handhaaft" voorkomen. Past de
gemeente dus afwijkingen toe, dan kan zij nimmer meer
ten volle in hare vroegere rechten treden.
Weth. Westra kent aan art. 8 van het contract 1917
twijfelachtige waarde toe de provincie zeker niet, want
zij heeft het in het nieuwe contract voor altijd uitge
schakeld. Dat moet den Raadsleden toch stof tot na
denken geven
Hier staan gemeente en provincie tegenover elkaar.
Het moet den leden van den Raad, die tevens lid van
de Provinciale Staten zijn, niet gemakkelijker vallen de
juiste beslissing voor de gemeente te nemen, evenmin
als anderen, die ook nauw aan den Directeur van het
P.E.B. zijn verbonden.
Mevr. Van Dijk—Smit protesteert. Zij heeft hier nooit
getoond partijdig te zijn.
De heer Turksma heeft niet gesproken over partijdig
heid. Hij heeft alleen gezegd, dat de beslissing voor
sommigen niet gemakkelijker zal zijn.
Het gaat hier om een belangrijke zaak voor de toe
komst en nu kan men wel zeggen: après nous le déluge,
voor een Overheid heeft het nog steeds grooter waarde
in toepassing te brengen gouverner, c'est prévoir.
De beide wethouders spreken van den drang naar
tariefsverlaging. Weth. Westra biedt 66.000.aan
voor direct ingaande tariefsverlaging en wil daarnaast
nog iets reserveeren voor het bedrijf. Weth. Hellema
zegt ongeveer hetzelfde bedrag toe voor tariefsverlaging
op 1 Januari 1938, maar behoudt daarbij de kans op
grootere voordeelen voor de gemeente. Deze wil, om
na 1946 niet geheel gebonden te zijn, thans niet alles
uit handen geven.
Niemand meer dan spr. gevoelt de noodzaak van
tariefsverlaging, waarvoor hij hier eenige jaren reeds
gepleit heeft en nu gunstige perspectieven ziet. Maar
als Raadslid is het hem niet onverschillig wat het belang
der gemeente in dezen is. Spr. respecteert de pogingen
van de beide wethouders, maar meent daarnaast zijn
best te moeten doen om, zonder de belangen van de
verbruikers te schaden, de financiëele positie der ge
meente niet te verzwakken ten behoeve van de pro
vincie, door een overeenkomst aan te gaan, waaraan
zulke belangrijke consequenties zijn verbonden.
Daarom schaart spr. zich aan de zijde van den heer
Hellema en omdat bij inwilliging van diens voorstel ook
1 Jan. a.s. tariefsverlaging komt.
Spr. zou zijn stem in de Lichtcommissie nimmer aan
het voorstel van B. en W. hebben gegeven, als de in
lichtingen en bezwaren omtrent art. 8 van contract 1917
duidelijker waren geweest.
Komende tot de tarieven, wil spr. een lans breken
voor de winkeliers. Het doel der electriciteitsverstrek-
king is tot nu toe voorbij gestreefd men heeft er een
exploitatie óm de winst van gemaakt ten nadeele van
den middenstand. De winkeliers moeten veel licht ge
bruiken, dat zij duur moeten betalen omdat hun ver
bruik voornamelijk in de speruren valt. Ditzelfde geldt
t.a.v. hoteliers. De exploitatiekosten worden in hoofd
zaak via den dagstroom berekend, terwijl de nachtstroom
veel billijker is. Bij een lageren stroomprijs zal het ver
bruik stijgen, en de gemeente moet als stroomleverancier
bij de tarifeering uitgaan van het principe kostprijs,
vermeerderd met transportkosten naar den afnemer.
Dat de gemeente een verschillenden prijs berekent voor
eenzelfde K.W.U. is niet juist. Daardoor kan het voor
komen, dat een hotelier 2 of 3 maal zooveel betaalt als
de prijs, welke voor de industrie geldt. In Arnhem nu
wordt een grootere billijkheid betracht en rekening ge
houden met de winkelbedrijven, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tusschen etalageruimte, winkel en maga
zijnen. Ook hier is de taak der Overheid te zorgen voor
een rechtvaardige verdeeling der lasten. De winkel
stand komt thans tekort en het bevreemdt spr., dat daar
omtrent niets in het voorstel wordt vermeld. Hij acht
een speciaal tarief voor den zakenstand wenschelijk en
stelt voor
„De Raad, overtuigd van de wenschelijkheid om
een speciaal tarief in te voeren voor winkels en daar
mee gelijk te stellen bedrijven, verzoekt het College
van B. en W. alsnog in den loop van dit jaar zoo
danige voorstellen aan te bieden.".
De heer Balk sluit zich t.a.v. de meterhuur bij den
heer Muller aan. Door verhooging daarvan zal de ta
riefsverlaging voor sommigen alleen een fictie zijn.
Hoeveel zal deze verhooging opbrengen Van het ant
woord daarop hangt spr.'s stem af.
De heer Van der Geest gaat volkomen met den heer
Muller mee. Door de verhooging van de meterhuur
is voor de kleinverbruikers van verlaging geen sprake
meer. In plaats van deze kwestie bij de begrooting nog
maals te bezien, zooals de heer Muller aankondigt, zal
spr. thans een voorstel indienen om niet tot verhooging
der meterhuur over te gaan.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 26 Juli 1937. 91
Voortzetting der vergadering van 21 Juli 1937.
De heer Praamsma wijst er op, dat in het voorstel
van B. en W. staat, dat de Lichtcomm., dus ook de
heer Turksma, meent, dat het voordeel van het nieuwe
contract en het belang van de onmiddellijke invoering
van lagere electriciteitstarieven alleszins opwegen tegen
het prijsgeven van de z.g. claim. Hij kan zich niet in
denken, dat deze belangrijke zaak niet behoorlijk in die
commissie is besproken en neemt zulks vooralsnog niet
op gezag van den heer Turksma aan.
Spr. is dankbaar voor de uitvoerige toelichting bij dit
voorstel, dat de langverwachte tariefsverlaging bevat,
en waarmede spr. zich over het algemeen volkomen
vereenigt, aannemende, dat niet meer was te bereiken.
Het doel van deze wijziging is, om tot een grooteren
omzet te geraken, prijsverlaging en doelmatiger tari
feering. Juist in dezen tijd van hooge lasten dient een
ontlasting ter andere zijde dankbaar te worden aan
vaard. Gelijk weth. De Boer zeide moeten zij, die steeds
te veel betaalden, nu van de verlaging genieten. Boven
dien krijgt men een gezondere bedrijfspolitiek, waarop
herhaaldelijk is gewezen.
Vastlegging der winst acht spr. zeer gewenscht, om
dat het de eenige weg is om verstarring der tarieven
te voorkomen en de belangen van verbruikers en bedrijf
werkelijk te dienen. Immers, toen men naast voordeelige
saldi een exorbitant hooge winst uit het bedrijf kreeg,
zijn de tarieven niet verlaagd, zooals het behoorde. Met
weth. Hellema meent spr., dat de vastlegging der winst
geen fraaie figuur is het moest den Raad en B. en W.
toevertrouwd zijn jaarlijks een gedeelte van de winst
voor tariefsverlaging te reserveeren maar nu de
practijk heeft bewezen, dat het G.E.B. te hooge win
sten maakt, uitsluitend ten bate der gemeentekas, waar
door het stroomverbruik wordt belemmerd en het be
drijf zich niet voldoende ontplooit, kan spr. zich deze
bepaling indenken. Hij is het niet met den heer Hellema
eens, dat de provincie de gemeente hierdoor aantast
in haar rechten. De provincie krijgt immers geen recht
van meespreken over de besteding van de in de ge
meentekas te storten winst. Alleen wordt in een vrij
willig aangegaan contract bepaald, dat het bedrag van
de winst boven 250.000.ten behoeve van de ver
bruikers of het bedrijf moet komen. De provincie als
producent van het geleverde, heeft overigens zeer zeker
het moreele recht mee te spreken i.z. den eindprijs van
haar product. Ook in het vrije bedrijf komt dit dikwijls
voor en dit klemt te meer bij een monopolistisch bedrijf.
Kwam vroeger het geheele voordeel aan de gemeente
ten goede, voortaan zullen ook de burgers een deel
daarvan krijgen.
Spr. is het met de meerderheid van B. en W. eens,
dat de practische waarde van de claim zeer onzeker is.
Zou het betrekkelijke bedrag in 1946 zeker worden uit
betaald, dan was het iets anders, maar nu de gemeente
eerst onder bepaalde omstandigheden recht daarop
krijgt, acht spr. het beter dit recht te verkoopen voor
de nieuwe regeling, waardoor directe tariefsverlaging
mogelijk wordt. Blijft de financieele toestand van het
P.E.B. zich ontwikkelen als thans, dan zal het binnen
kort goede winsten maken, welke moeten worden aan
gewend voor het bedrijf of tariefsverlaging. Daardoor
zijn na 1946 lage tarieven te verwachten en zal de claim
voor het bedingen van een goed contract niet noodig
zijn. Spr. gaat dan ook met ontwerp A accoord.
Terwijl volgens het rapport van den Directeur van
het Gem. Electriciteitbedrijf, d.d. 3 Mei 1937, uitdruk
kelijk in de verordening moet worden vastgelegd dat
niet de verbruikers het recht hebben een tarief te kiezen,
maar dat de Directeur daarover beslist, vermeldt Ont
werp B dat het verschuldigde bedrag wegens electrici-
teitsverbruik naar keuze van den verbruiker en naar
den aard van het verbruik wordt berekend. De eenige
beperkende bepaling is, dat combinatie van verschil
lende tarieven alleen met goedvinden van den Directeur
kan plaats hebben. Spr. vraagt nadere inlichtingen.
Voorts is het dubbeltarief a 28 ct., door vele kleine
industrieelen gebruikt, het eenige tarief dat gelijk ge
bleven is. Is dit wel billijk en wat is daarvan de reden
De Lichtcomm. heeft terecht opgemerkt, dat naast
het ruimte tarief een speciaal tarief voor winkels moet
worden ingevoerd. Spr. hoopt, dat den Raad spoedig
een voorstel dienaangaande zal bereiken.
De heer De Bruin gevoelt behoefte mede te deelen,
dat hij, in tegenstelling met den heer Turksma, na de
uiteenzetting van den heer Hellema, zijn in de Licht
comm. ingenomen standpunt handhaaft.
Hoewel de heer Turksma thans den heer Hellema
volgt, is er toch een beduidend verschil in opvatting
tusschen beiden. De heer Turksma veroordeelde in zijn
pleidooi voor den middenstand het tegenwoordige
streven van Leeuwarden, om zooveel mogelijk winst te
maken, terwijl de heer Hellema er juist bezwaar tegen
maakt dat de winst op een bepaald bedrag wordt vast
gelegd en hij zou deze, indien mogelijk, nog liever
opvoeren.
Spr. heeft liever één vogel in de hand dan tien in
de lucht. Aan de claim hecht spr. absoluut geen waarde,
want als het P.E.B. in 1946 aan de gemeente een be
duidend bedrag zou moeten uitkeeren, dan zal het met
zulke billijke voorstellen komen, dat de gemeente van
de claim geen gebruik kan maken.
Art. 8 van contract 1917 belooft op het oogenblik nog
niets en krijgt eerst waarde, wanneer het P.E.B. niet
meer met verlies werkt. Omdat het geen winst mag
maken, zal de eerste maatregel zijn, de tarieven te ver
lagen en dan heeft dit artikel geen waarde. De ge
meente kan dan goedkooperen stroom aan de verbrui
kers verstrekken.
Bij aanneming van het voorstel van B. en W. betaalt
de gemeente over de volgende 10 jaar 600.000.
minder aan stroom en kan een beduidende tariefsver
laging plaats hebben, waarvan anders geen sprake is.
De Raad accepteere dit voorstel en zijn er nog wen-
schen t.o.v. bepaalde onderdeden, dan biedt de begroo-
tingsbehandeling 1938 gelegenheid daarop terug te
komen.
Den heer Posthuma weegt een directe tariefsverla
ging het zwaarst, maar hij gaat toch niet van harte mee
met het voorstel van B. en W.
Z.i. is de waarde van de verplichtingen der provincie
t.o.v. de gemeente, welke de gemeente heeft laten
schieten, niet voldoende naar voren gekomen. In tegen
stelling met de heeren De Bruin en Praamsma meent
spr., dat de claim beduidende waarde heeft en dat het
nieuwe contract voor de provincie gunstig is. Hij wijst
er op, dat op de begrooting van het P.E.B. met de in
1937 gereserveerde 100.000.reeds 350.000.
voor de uitkeering van de claim is vastgelegd.
Den heer Muller vraagt spr., of deze ook een voor
stel betreffende verlaging van de meterhuur doet.
De Voorzitter zegt, dat hem intusschen een voorstel
van den heer Van der Geest heeft bereikt, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor de meterhuur niet te
verhoogen tot Twee gulden 40 cent, maar te laten
op het oude bedrag.".
De heer Posthuma steunt dit voorstel gaarne.
Alle rechten der gemeente op de provincie verdwijnen
en daarnaast wordt de winst aan de gemeente tot
250.000.gelimiteerd. Welken invloed krijgt de
provincie in het beheer van het G.E.B. Als dit bedrijf
eens 240.000.aan de gemeente zou uitkeeren en
daarbij voor enkele dingen zou reserveeren, zal de pro
vincie dan niet zeggen, dat daardoor de vastgestelde
winst ad 250.000.is overschreden? En hoe zal te
bewijzen zijn als de winst der Gasfabriek daalt beneden