b. leeraren in het Duitsch: C. Vermeer en H. Smedes;
102 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 11 Augustus 1937.
e. voorstel van den heer Turksma, lid van den Raad,
betreffende de levering van electrischen stroom, van den
volgenden inhoud
„De Raad,
overtuigd van de wenschelijkheid om een speciaal
tarief in te voeren voor winkels en daarmede gelijk te
stellen bedrijven,
verzoekt het College van Burgemeester en Wethou
ders alsnog in den loop van dit jaar zoodanige voor
stellen aan te bieden.
De Voorzitter zegt, dat de behandeling van dit voor
stel de vorige vergadering door het late uur is blijven
liggen. B. en W. stellen voor het in hunne handen te
stellen om praeadvies.
De heer Turksma gaat hiermede accoord, als dit prae
advies binnenkort, althans voor de behandeling van de
begrooting 1938, wordt uitgebracht.
De heer Westra (weth.) kan deze toezegging namens
B. en W. nu niet doen.
Het vereischt een vrij uitgebreid onderzoek om tot
een juist tarief voor de winkelbedrijven te komen, dat
langer kan duren dan tot de begrootingsbehandeling.
Spr. acht het gelukkig, dat den vorigen keer t.o.v. het
nieuwe contract een beslissing is genomen, waardoor de
gelden om dit voorstel te kunnen uitvoeren, aanwezig
zijn.
B. en W. hadden reeds plan deze materie ter hand
te nemen en daarvan reeds mededeeling in de Licht-
commissie gedaan.
Het voorstel-Turksma wordt in handen van B. en W.
gesteld om praeadvies.
Punt 3. De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt:
J. Hollander, alhier.
Mevr. Buisman—Blok Wijbraaidi herinnert er aan,
dat bij dergelijke benoemingen zou worden vermeld, dat
zij tijdelijk en tot wederopzeggens, uiterlijk voor een
jaar, zijn.
De Voorzitter zegt, dat er geen bezwaar is het voor
stel aan te vullen met: „tijdelijk en tot wederopzeggens.
uiterlijk tot en met 31 Augustus 1938".
De heeren Algera en Praamsma vormen het stem
bureau.
Benoemd wordt de heer Hollander met alg. stemmen.
Punt 4 (bijl. no. 94). De aanbeveling van B. en W.
luidt als volgt:
I. voor directeur: M. Steunebrink;
II. voor:
a. leeraren in het Nederlandsch: J. G. Groothoff en
R. van der Noord:
c. leeraar in het Duitsch en handelsrekenen: Lef-
fertstra;
d. leeraren in het Engelsch: M. Steunebrink en
P. Brommer;
e. leeraar in stenografie en machineschrijven: W.
Röben;
leeraren in boekhouden, handelsrekenen en han
delsrecht: H. Valkema, S. Postuma en J. H. de
Jager,
allen thans ook reeds tijdelijk als zoodanig werk
zaam.
Benoemd worden de aanbevolenen met alg. stemmen.
Punt 5 (bijl. no. 95). Met alg. stemmen wordt besloten
overeenkomstig het voorstel van B. en W.
Punt 6 (bijl. no. 97).
De heer Praamsma gaat met dit voorstel accoord. Het
is hem echter opgevallen, dat ingevolge art. 3 van het
huurcontract de gemeente de straatbelasting niet voor
haar rekening neemt, terwijl B. en W? op spr.'s desbe
treffende vraag op 19 Mei 1936 (Hand. blz. 133, 2e
kol.), toegezegd hebben, dat de straatbelasting voor
winkelpanden, evenals voor andere gemeenteperceelen,
niet op de huurders wordt verhaald.
Is hier sprake van misverstand en wordt het contract
alsnog in dien zin gewijzigd?
De Voorzitter zegt, dat blijkbaar verzuimd is in dit
contract het woord straatbelasting op te nemen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punten 7 en 8 (bijl. nos. 99 en 96). Met alg. stemmen
wordt besloten overeenkomstig de voor
stellen van B. en W.
Punt 9 (bijl. no. 88).
De heer Turksma heeft het voorstel van B. en W.
met gemengde gevoelens ontvangen.
De Directeur geeft nog al hoog op van de werkzaam
heden, welke de derde klerk verricht. Men zou haast
zeggen, dat één man deze lang niet afkan, en dan rijst
de vraag: is het werkelijk zoo druk aan het Slachthuis?
O.a. wordt gesproken over de met de crisismaatregelen
en exportslachtingen verbandhoudende werkzaamheden.
Exportslachtingen zijn er echter bijna niet meer, de
grossierderij wordt ook minder, nu enkele groote firma's
hun bedrijf buiten Leeuwarden hebben gevestigd, en
de crissisheffing op varkens is reeds sedert October 1935
opgeheven. Bovendien is het aantal slachtingen sterk
verminderd.
Voorts wijst spr. er op, dat de kassier-boekhouder in
verband met de crisismaatregelen een Rijksvergoeding
krijgt, terwijl hij misschien juist door die werkzaam
heden ander werk aan den derden klerk heeft moeten
overdragen. Is dit het geval, dan eischt toch de billijk
heid eerder dat hij een deel der vergoeding aan den der
den klerk afstaat, dan dat deze laatste een salarisver-
hooging uit de gemeentekas krijgt. Het is echter lang
zamerhand in Leeuwarden zoo, dat als iemand meer
werk moet verrichten, dit direct in meer loon of een
hoogeren titel moet worden omgezet. Bij vermindering
der werkzaamheden hoort men nergens over spreken
Spr. betwijfelt of het noodig is den derden klerk een
hooger salaris te geven. De Directeur wijst er thans op,
dat de boekhouder in verband met de groote export
slachtingen in 1927, 1928 en 1929 van veel administratie
moest worden ontlast. Dit was echter voordat Van der
Veen in 1930 derde klerk werd; voordien kon men blijk
baar met een jongsten bediende volstaan. De admini
stratie komt in de eerste plaats voort uit het aantal
slachtingen en dat is sedert 1933 sterk verminderd.
Eigenaardig is het, dat, nadat de drukke werkzaamheden
verminderden, eerst een derde klerk is benoemd en
thans benoeming van een tweeden klerk wordt voorge
steld, terwijl abattoirs, waar tweemaal zooveel slach
tingen plaats vinden, dezelfde personeelsbezetting
hebben als hier.
30 Januari j.l. adviseerden B. en W. aan het G.O.
het salaris van den betrokkene te bepalen op 1440.
tot 1710. Toen het G.O. zich daarmede niet ver-
eenigde, hebben B. en W. voorgesteld het te bepalen
op 1620.tot 1890.Hieruit concludeert spr.,
dat het niet noodig is, gezien den toestand aan het
bedrijf, dit salaris toe te kennen. Spr. behoort niet tot
hen, die nooit een salaris willen verhoogen, maar meent,
dat een salaris verdiend moet kunnen worden op grond
van de werkzaamheden aan een bedrijf.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 11 Augustus 1937. 103
T.a.v. het Slachthuis nu is plaatsing in den voor
gestelden rang niet gewettigd. Is het echter ook mo
gelijk, als het salaris van dezen persoon wel verhoogd
wordt, hem over te plaatsen naar een ander bedrijf
en aan het Slachthuis een goedkoopere kracht aan te
stellen
De heer Wiersma antwoordt den heer Turksma, dat
de verdeeling van de rijksvergoeding een interne aan
gelegenheid is, welke niet bij deze kwestie behoort. Te
dien opzichte is overigens een regeling tusschen den
boekhouder en den derden klerk getroffen.
Met den heer Turksma meent spr. dat dit voorstel
niet krachtig verdedigd kan worden. In Groningen,
waar het aantal slachtingen tweemaal zoo groot is dan
hier, verrichten een boekhouder en een klerk de
administratie.
Men zit hier echter met het stelsel van derden klerk
vast. Er zijn voor hen geen voldoende promotiekansen,
zij komen op een huwbaren leeftijd en het salaris van
derden klerk is dan niet meer toereikend. Spr. kan zich
levendig begrijpen, dat dan de neiging bestaat zoo n
jongeman tot tweeden klerk te benoemen. Hij zag dezen
derden klerk, die een uitstekend ambtenaar is, echter
gaarne overgeplaatst naar een ander bedrijf en bevor
derd tot tweeden klerk, waarvoor hij voldoende capa
citeiten bezit.
De Commissie voor G.O. heeft t.a.v. het salaris geen
bepaalde uitspraak gedaan; verschillende leden konden
zich niet met het voorstel van B. en W. vereenigen.
Spr. meent, dat B. en W. ver genoeg gaan door den
derden klerk te willen benoemen tot tweeden klerk op
een salaris van 1440.tot 1710.Volgens art. 23
der salarisverordening vindt telkens na één jaar dienst
tijd verhooging van bezoldiging plaats, zóó, dat het
maximum der bezoldiging na 3 jaren is bereikt. Wan
neer men Van der Veen nu eenige periodieke verhoo
gingen toekent, zal zijn salaris, als het van 1440—
tot 1710.wordt bepaald, de eerste jaren weinig
verschillen met het salaris van 1620.tot 1890.
Men zou hem toch in geen geval direct het maximum
salaris van die loonklasse toekennen. Blijkt het nu na
eenige jaren in verband met de werkzaamheden noodig
hem het salaris van 1620.— tot 1890.— te geven,
dan kan de kwestie nogmaals onder oogen worden
gezien. Spr. had dan ook gaarne gezien, dat B. en W.
hun oorspronkelijke voorstel aan het G.O. hadden
gehandhaafd.
De heer Balk, oorspronkelijk naar een andere mee
ning overhellende, is door de besprekingen in het G.O.
overtuigd, dat deze functie anders is dan spr. zich had
voorgesteld en zooals de heer Turksma het doet voor
komen. Deze meent, dat door vermindering van het
aantal slachtingen de werkzaamheden afnemen. Spr.
is echter overtuigd, dat de betrokkene, die derde klerk
is, evenveel werk doet als een tweede klerk bij een
ander bedrijf. Als spr. van deskundige zijde, waaraan
hij veel waarde hecht, hoort, wat de jongeman allemaal
verricht en de verantwoording welke hij draagt, dan
meent hij, dat, afgezien van het feit of de verdeeling
der werkzaamheden aan het bedrijf juist is, diens
functie gelijk moet worden gesteld met die van tweeden
klerk bij de bedrijven. Spr. is voor het voorstel van
B. en W.
Den heer Botke (weth.) is het natuurlijk onmogelijk
precies te antwoorden op de vragen van den heer
Turksma. B. en W. houden zich overigens voor de
beoordeeling van deze zaak aan het rapport van den
Directeur.
Het gaat hier niet om vermeerdering of vermindering
der werkzaamheden aan het Slachthuisde toestand
daar heeft zich zoodanig ontwikkeld, dat de werk
zaamheden van den betrokkene niet meer overeen
stemmen met die van derden klerk en daarom gaan
B. en W. accoord met het voorstel van den Directeur
om een tweeden klerk te benoemen.
Tijdens een bespreking, welke spr. onlangs met den
Directeur had, bleek hem duidelijk, dat aan dat bedrijf
vele dingen voorkomen, welke men niet kan noemen,
maar die veel werk meebrengen. B. en W. zijn dan
ook afgegaan op het rapport van den Directeur en er
is h.i. alle reden den betrokkene als tweeden klerk te
benoemen.
De werkzaamheden verminderen, zégt de heer
Turksma. Ondanks dit kan het echter zijn, dat de be
trokkene voor het loon van derden klerk heel veel werk
presteert. Voorts is het moeilijk te constateeren, of het
minder aantal slachtingen ook minder administratie
meebrengt.
De Voorzitter heeft een voorstel-Wiersma ontvangen,
luidende
„Ondergeteekende stelt voor, de bedragen, ge
noemd in den laatsten regel van het Eenig artikel te
lezen als volgt: 1440.tot ƒ1710.
De heer Wiersma constateert, dat, waar de heer
Balk toch niet zonder reden zou vragen of de arbeids
verdeling aan het bedrijf juist is, ten opzichte daarvan
misschien iets hapert. Indien de arbeidsverdeeling aan
een Slachthuis als dit juist is, zouden een Directeur,
een boekhouder en een derde klerk het werk zeer goed
kunnen doen, gelijk ook in andere plaatsen mogelijk is.
Spr. heeft in eerste instantie betoogd, dat, als men
aan het Slachthuis met een derden klerk kan volstaan,
men den betrokkene bij een ander bedrijf kans moet
geven als tweede klerk, waarvoor hij de capaciteiten
bezit. Nu zulks binnen of buiten de gemeente niet wel
mogelijk is en algemeen menschelijke overwegingen wel
eens meer gelden, gaat spr. met het voorstel van B. en
W. accoord, mits het salaris worde bepaald van
1440.— tot 1710.-.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi gelooft, dat men
op den verkeerden weg is. Als een derde klerk aan het
Slachthuis voldoende is, moet men dezen geen salaris
van tweeden klerk geven uit algemeen menschelijke
overwegingen. Al is dit misschien bij andere bedrijven
wel eens gebeurd, laat de Raad dan nu van de dwa
lingen zijns weegs terugkomen en dit salaris niet ver
hoogen.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat, nu de Directeur
van het Slachthuis op zakelijke gronden aantoont, dat
de aard van het werk, verricht door den derden klerk,
niet in overeenstemming is met den rang van dezen
functionnaris, B. en W. hebben gemeend zich daaraan
te moeten houden. Zij hebben tot nu toe geen reden te
twijfelen aan de objectiviteit en bekwaamheid van den
Directeur.
B. en W. waren het met het rapport van de commissie
voor het G. O. eens en ook de heer Wiersma, die van
deze comm. deel uitmaakt, heeft er daar niet aan ge
tornd, noch aan hetgeen daar verder naar voren is ge
komen. De besprekingen in het G. O. zouden overigens
vruchtdragender zijn, als iemand, die meent een goeden
kijk op het onderhavige bedrijf te hebben, zijn meening
daar kenbaar zou maken, al kan men natuurlijk ook
later tot een andere conclusie komen.
B. en W. meenden aanvankelijk bij het bepalen van
het salaris van tweeden klerk aan het slachthuis, dat
dit gelijk moest zijn aan dat van tweeden klerk ten
Stadhuize of M. H. In het G. O. is echter aangetoond,
dat dit niet juist was, omdat de betrokkene ongeveer
hetzelfde werk verricht als een tweede klerk bij andere
bedrijven. Bovendien betreft het hier een klein bedrijf
met weinig personeel, zoodat de derde klerk bij korte
afwezigheid van den boekhouder dezen vervangtbij