t 108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 September 1937. De heer De Bruin is het met het antwoord van B. en W. eens, maar zag dit t.a.v. een klein onderdeel gaarne anders gesteld. Ook spr. meent, dat de hier bestaande Esperanto- beweging zeer goed de in het adres genoemde punten kan onderzoeken. Dat adressante B. en W. verzoekt dit te doen. is, omdat het adres uniform naar verschil lende gemeenten is gezonden, waaronder er zijn, waar aan Esperanto niet wordt gedaan. Maar hier wordt ook gevraagd, of Esperantocur- sussen van gemeentewege, of met medewerking van de gemeente, kunnen worden georganiseerd. Daarop wil len B. en W. ontkennend antwoorden. Dit spreekt echter niet van een welwillende houding t.o.v. de Esperantobeweging, welke, naar spr. meent, daarop wel aanspraak heeft. Spr. wenscht geen voorstel te doen om aan de adres- seerende vereeniging te berichten, dat de gemeente Esperanto-cursussen wil instellen. Gezien den finan- ciëelen toestand komt daar toch niets van, maar spr. is tevreden, als B. en W. dit gedeelte van hun antwoord minder positief afwijzend zouden stellen, waardoor in de toekomst ruimte blijft een ander standpunt in te nemen, door b.v. te antwoorden, dat „vooralsnog" of „in verband met de huidige financiëele omstandigheden" geen medewerking kan worden verleend. De heer Terpstra komt ter vergadering. De Voorzitter zegt, dat B. en W. in hun antwoord tusschen „van gemeentewege" en „niet" het woord „vooralsnog" willen invoegen. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., aldus aangevuld. verzoek van het Bestuur der Vereeniging voor Chr. Bewaarschoolonderwijs te Leeuwarden om sub sidie uit de Gemeentekas te verleenen. Wordt in handen van B. en W. gesteld om prae- advies, mits een gezegeld adres inkomt. g. nader adres van H. A. Bultman te Haarlem, in zake zijn verzoek om provisie ter zake van een in 1920 gesloten geldleening. Te behandelen bij punt 20 der agenda. h. beantwoording van de door de heeren Balk en Wiersma gestelde vragen omtrent den gang van zaken bij de Gemeentelijke Gasfabriek (bijl. no. 102). Wordt voorgesteld voor kennisgeving aan te nemen. De heer Posthuma wil niet vragen, waarom de Raads leden geen afschrift van deze vragen en antwoorden hebben ontvangen dat komt bij zijn interpellatie wel aan de orde maar verzoekt B. en W„ waar het een belangrijke zaak betreft en het hem zoo niet mogelijk is geweest haar nauwkeurig te onderzoeken, dit punt uit te stellen en alsnog afschriften aan de Raadsleden toe te zenden. De Voorzitter zegt, dat B. en W. de vragen van den heer Posthuma, noch de vragen van de heeren Balk en Wiersma hebben beschouwd als vragen ex art. 64 van het Reglement van Orde. De heer Posthuma heeft zijn vragen misschien wel zoo bedoeld, maar het was mo gelijk, dat B. en W. ze anders zouden opvatten. T.a.v. de vragen van de heeren Balk en Wiersma ligt de zaak eenigszins anders. Nadat dezen hadden gezegd, dat de toestand aan de Gasfabriek niet deugde, is hun gevraagd mede te deelen, wat zij daarmede be doelden. B. en W. waren bereid de zaak te onderzoeken, maar gevoelden niet voor een commissie van onderzoek. Daarop hebben genoemde heeren hun grieven schriftelijk aan B. en W. gezonden, vervat in een 30-tal vragen. B. en W. hebben thans het in overleg met hen vast gestelde antwoord van den Directeur overgelegd. Ter voorkoming van moeilijkheden, zooals zich t.a.v. de vragen van den heer Posthuma hebben voorgedaan, verzoekt spr. den Raadsleden, als zij vragen ex art. 64 van het Reglement van Orde stellen, dit uitdrukkelijk te vermelden. Er bestaat overigens bij B. en W. geen bezwaar tegen uitstel. De heer Posthuma stelt het zeer op prijs, dat de Raad de gestelde vragen kan onderzoeken en zich kan over tuigen van de waarheid van het antwoord van den Directeur, vooral nu deze een der vragenstellers van leugen beschuldigt. Dit raakt niet alleen het betrokken Raadslid, maar de eer van den geheelen Raad. Drie weken uitstel zal de zaak ten goede komen. (De heer Muller: Wat bedoelt li met de eer van den Raad?). Spr. meent, dat nu de Directeur een der Raadsleden van leugen beschuldigt, dit de eer van den geheelen Raad raakt. De heer IJtsma veronderstelt, dat hij, die uitstel ver dedigt, behoorlijk met deze zaak op de hoogte is. Spr. heeft geen bezwaar tegen uitstel, hoewel daardoor grooter gewicht aan de zaak wordt toegekend dan zij eigenlijk verdient. Bovendien zal, als afschriften worden gemaakt, van de besparing op het drukwerk weinig terecht komen. (De heer Posthuma: Dat is geen argu ment.) En het gevaar bestaat, dat als iemand een zaak belangrijk vindt en uitgesteld wenscht. hij eenvoudig voorstelt de stukken gedrukt rond te sturen. De Voorzitter zegt, dat men den heer IJtsma niet moet verwijten, dat het geen argument is dat deze zaak zoo zuinig mogelijk moet worden behandeld. Steeds is getracht zooveel mogelijk op het drukwerk te bezuinigen en men zal in de toekomst nog wel zuiniger moeten zijn. De Raad zal er wel meer van hooren, want de Raad is met de begrooting van 1937 nog lang niet klaar. Daar de stukken van 23 Augustus af ter inzage hebben gelegen, is er tijd genoeg geweest de zaak te bestudeeren. De heer PosthumaIs het wel een serieus argument, dat het gaat om de kosten Het betreft slechts het cyclostyleeren van 30 exemplaren, dus een kwestie van ƒ3— a ƒ4—. De Voorzitter geeft toe, dat het slechts een klein bedrag is, maar in een jaar loopt het wel degelijk op. Als de begrooting 1937 opnieuw aan de orde komt, zal de Raad nog wel iets anders zien. Mevrouw BuismanBlok WijbrandiKunnen de stukken niet drie weken ter inzage liggen De Voorzitter c B. en W. hebben daartegen geen bezwaar. De heer Posthuma doet een voorstel tot uitstel en tot het zenden van afschriften van de vragen van de heeren Balk en Wiersma en het antwoord van B. en W. daarop, welk voorstel met 25 tegen 1 stem, die van den heer Posthuma, wordt verworpen. De heer Balk zegt, dat, nu het college het rapport van den Directeur van de Gasfabriek met zijn verant woording dekt, er reden is de antwoorden en de inlei ding te bespreken. Hierin schrijft de Directeur omtrent het onderhoud, dat spr. en de heer Wiersma in De cember 1935 met hem en den toenmaligen weth. der Bedrijven hadden ,,De heer Balk was niet genegen concrete feiten, die onderzocht konden worden, te noemen." ,,Met den meesten nadruk moet ik protesteeren tegen de wijze, waarop in het schrijven van de heeren Balk en Wiersma een verslag van het onderhoud wordt gegeven. Het is geheel bezijden de waarheid, dat ik erkend zou hebben, dat ik nooit of bijna nooit op het terrein kwam. Ik heb gezegd er gaat soms wel een week voorbij, dat ik in de fabriek kom, - Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 September 1937. 109 omdat ik daarvoor dan geen tijd heb bovendien is het de taak van de opzichters om te zorgen, dat de menschen aan het werk zijn en blijven." „Tengevolge van den teruggang van het gasverbruik, alsmede o.a. door het in werking stellen van het nieuwe watergastoestel, werd arbeid bespaard, zoodat een ploeg aan de Watergasfabriek was uitgevallen, waardoor drie menschen vrij waren gekomen." Voorts schrijft de directeur „Mijn aanteekeningen, op dit onderhoud betrekking hebbende en tijdens dit onderhoud gemaakt, raadplegende, blijkt, dat aller eerst werd medegedeeld, dat bij het omzetten van ijzeraarde vol gens deze mededeelingen verbazend werd geluierd. In de smederij werd gewerkt aan karweitjes voor zich zelf. Er was niemand baas in de smederij. De main boven de ovens zou een toevluchts oord zijn voor menschen, die niets te doen hebben. De cokes bezorgers liepen te lanterfanten. Bij het cokesbreken kreeg de een wel, de ander niet zijn deel in het aangenomen werk, enz." Spr. en de heer Wiersma laten aan den Raad het oor deel over of in het voorgaande concrete feiten zijn ge noemd. Maar er zijn toen ook feiten genoemd, waarvan de Directeur blijkbaar geen aanteekening gemaakt heeft. O.a. werd het cokesbezorgen, het kolenlossen door eigen personeel en de zaak van het losse personeel uit voerig besproken en zeer nadrukkelijk is de kwestie, of het bekend of juist was, dat op het terrein in het ammoniakwater liggen of lagen te verwaarloozen ijze ren platen, waarin gaten geboord moesten worden, een en ander ten dienste van de cokesbreker (vraag 12) besproken in verband met het verrichten van werk zaamheden te eigen bate en het toezicht in de smederij. De Directeur herinnert zich niet precies meer, wat de toenmalige wethouder gezegd heefthij heeft alleen zeer overtuigd den indruk, dat, wat den wethouder in het schrijven van spr. en den heer Balk in den mond wordt gelegd, hetgeen den indruk wekt alsof ook deze zijn beleid afkeurde, anders is gezegd, dan spr. en de heer Wiersma doen voorkomen. Wat hebben spr. en de heer Wiersma geschreven? O.a., dat de wethouder opmerkte, dat de Directeur zich zoo nu en dan moest overtuigen wat op het terrein ge beurde en eens moest nagaan, of er dan voldoende reden was, om nog los personeel in dienst te houden. Spr. en de heer Wiersma houden vol, dat de wet houder deze opmerkingen heeft gemaakt en bovendien nog opmerkte t.a.v. het kolenlossen en cokesbezorgen, dat, als er in dezen crisistijd duizend gulden kon wor den bezuinigd, dit een onderzoek waard was. Zijn de gestelde vragen nu werkelijk zoo onbelang rijk, dat zij geen volledig onderzoek waard waren Hebben spr. en de heer Wiersma dan zoo verkeerd gehandeld door op het toezicht in de smederij (vraag 7) en het daar te eigen bate werkzaam zijn (vraag 8) de aandacht te vestigen? Want daarop antwoordt de Directeur „Indien ik zulks had gezien of indien het mij ter oore ware gekomen, zou ik daar gauw een stokje voor hebben gestoken. Ook den gasmeester is daarvan niets bekend. Bij nadere informatie is den opzichter-teekenaar gebleken, dat vier jaar geleden" dus bij het onderhoud 2 jaar ge leden „door een werkman in zijn eigen tijd uit platen, die hij zelf gekocht had, gemaakt zijn een haardplaat en 2 kolen kitten. Hij heeft daartoe toestemming gevraagd en ten onrechte verkregen enz. (om) gebruik te mogen maken van den aldaar aanwezigen bankschroef. Den opzichters was hiervan overigens evenals aan mijzelven niets bekend." Vraag 7 beantwoordt de Directeur ontkennend het toezicht daar is dus voldoende. Toen spr. op 23 Febr. j.l. hier zijn onbevredigdheid uitsprak over het antwoord van B. en W. in de Mem. v. Antw., zeide de weth. der Bedrijven (Hand. blz. 41, le kol.), dat B. en W. reeds in 1936 n.a.v. hetgeen hier was gezegd een onderzoek hadden ingesteld en de zaak besproken, doch geenerlei aanleiding hadden gevonden om in den Raad op deze zaak terug te komen. „De eigenlijke kwestie", aldus de wethouder, „schijnt te bestaan in het hooge aantal ziektedagen: er is gesproken over de extra-betaling voor het kolenlossen, ketelbikken en cokesbezorgen, enz." In 1936 was deze zaak dus bekend: in December 1935 vond het onderhoud met den Directeur plaats, waar volgens dezen geen concrete feiten zijn genoemd. Intusschen was voorgesteld een commissie van onder zoek te benoemen, want de Gasfabriek moest van den blaam worden gezuiverd, welke commissie ten slotte niet benoemd is. De Voorzitter zeide toen, dat als de klachten schriftelijk werden ingediend, het College in zijn geheel deze grondig zou onderzoeken en daarom trent aan den Raad rapporteeren. Is het aldus geschied? Bij het lezen en herlezen van het rapport en de inleiding daarvan is bij spr. een gevoel van twijfel opgekomen. Hoe de zaak ook is of was, al deze moeilijkheden waren voorkomen, als in 1935 aan het verzoek van spr. en den heer Wiersma gevolg was gegeven, toen zij den officiëelen weg hebben bewandeld en een onderhoud met den wethouder en den Directeur hebben gehad, overigens een vriendschappelijk onderhoud, wat ook blijkt uit het inleidende schrijven, waar de Directeur vermeldt, dat spr. gezegd had, dat de Directeur te goed was. Toen hebben spr. en de heer Wiersma verschil lende feiten genoemd en had de Directeur, na ingesteld onderzoek, geantwoord, dat zij er zich te veel van had den voorgesteld, of dat enkele feiten juist waren ge bleken en hij maatregelen daaromtrent had genomen, dan was de zaak uit geweest. Spr. en de heer Wiersma hebben echter nimmer iets vernomen en meenen, dat zij als Raadslid, indien zij opmerkingen in het belang der gemeente maken, toch antwoord mogen verwachten van hen, die in dienst der gemeente zijn. Te meer, daar het hier bezuinigingen betrof en de gemeente gedwon gen op vele dingen moet bezuinigen, welke spr. bijzon der aan het hart gaan, zoo t.a.v. de Volksgezondheid, schoolzwemmen, T.B.C.-bestrijding, enz. De heer Wiersma sluit zich, wat betreft de inleidende mededeelingen van den Directeur n.a.v. de in December 1935 plaats gehad hebbende conferentie aan bij den heer Balk. Het verslag dat spr. en de heer Balk ervan gaven is heelemaal niet scherp gesteldhet geeft de werkelijkheid zelfs hier en daar zachter weer. Dat de eerste 6 vragen haar practisch nut hebben verloren, nu de cokesbezorging aan derden is opge dragen, gelijk B. en W. zeggen, houdt in, dat deze dus wel practisch nut hebben gehad. Ieder, die den gang van zaken heeft gevolgd, zal trouwens toegeven, dat bij het cokesbezorgen gemeentebelangen op het spel stonden. Indien men deze zaak eerder had beëindigd, waren duizenden guldens bespaard. Dat de ingediende vragen wellicht mede een spoorslag zijn geweest om in te grijpen, is verheugend. Overigens zullen er dan meer vragen haar practisch belang hebben verloren, want sinds in 1936 opmer kingen in den Raad over de Gasfabriek zijn gemaakt, is er daar wel een en ander veranderd, o.a. het con trolestelsel bij ziekte van het personeel. Waar B. en W. de antwoorden van den Directeur tot de hunne maken, zijn deze dus als het eigenlijke praeadvies te beschouwen. Vraag 1 van de door spr. en den heer Balk gestelde vragen luidt Is het juist dat voor wat betreft de z.g.n. zomerbestelling van cokes van de Gasfabriek, dit werk in tariefwerk (aangenomen werk) wordt uitgevoerd Het antwoord van B. en W. luidt Ja. Tot aan de uitbesteding voor eenigen tijd geleden aan particulieren. Het loon bedroeg in 1936 5.84 cent per H.L. per 4 man. Waar dit antwoord toestemmend is, laat spr. dit rusten. Vr. 2. Worden dan per werkdag 9 wagens verwerkt, elk van pl.m. 60 a 70 H.L. A. Wanneer de afstand niet te ver is en de bergplaatsen bij de afnemers gemakkelijk toegankelijk, kwam het inderdaad voor dat per dag door 1 chauffeur 3 man 540 H.L. cokes werd bezorgd. Per week ongeveer 2000 a 2500 H.L. Spr. maakt het begrip 2000 a 2500 H.L. nog wat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1937 | | pagina 2