114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 September 1937. hem nog is meegevallen, dat de Directeur zoo objectief is geweest om naar waarheid te antwoorden, dan wenscht spr. hiertegen namens den heer Blaauw te protesteeren. De heer Balk: Dat was niet zoo bedoeld. De Voorzitter: Als het niet zoo bedoeld is, trekke de heer Wiersma die woorden direct in. De heer Westra (weth.) zegt, dat de Voorzitter namens het college heeft geantwoord, omdat deze zaak niet afzonderlijk door hem is behandeld. De heer Wiersma meent, dat B. en W. hadden moe ten trachten ook bij anderen dan den Directeur ingelicht te worden, maar dezen hebben tot nu toe een onver woestbaar vertrouwen in den heer Blaauw en dan wendt men men zich niet achter diens rug tot anderen. B. en W. waren ten volle overtuigd op alle vragen een objectief antwoord te krijgen. Bovendien verwachte men niet van B. en W., dat zij weten hoe het ketel bikken moet geschieden. Dat wordt gedaan, zooals de Directeur hun technische voorlichter het juist acht. Voorts heeft de heer Wiersma den indruk gewekt, dat op de Gasfabriek niet economisch wordt gewerkt, maar bij al het lanterfanten wordt daar toch maar gas geproduceerd tegen vrijwel den laagsten kostprijs in het geheele land. Als dat het resultaat is, dan valt het luieren nog wel wat mee. B. en W. meenen, dat zij de leiding van de Gasfabriek, die overal een goeden naam heeft, gerust aan den Directeur kunnen overlaten. De heer Balk zegt, dat de heer Wiersma en hij zijn begonnen de zaak ronduit met den Directeur te bespre ken. Als deze daarna had gezegd ,,Ik heb de zaak nagegaan en U hebt ongelijk", dan was het uit geweest, maar omdat zij niets vernamen en steeds op het noemen van feiten werd aangedrongen, moesten zij handelen, zooals zij hebben gedaan. De heer Wiersma dankt den Voorzitter voor diens objectieve beoordeeling. Deze meent, dat spr. iets heeft gezegd, dat voor den Directeur onaangenaam moet zijn, doch hij heeft alleen opgemerkt, dat een onderzoek, dat een Directeur zelf naar beweerde onregelmatigheden aan zijn bedrijf instelt, niet juist kan zijn en dat het zeer menschelijk is, dat deze zal trachten den toestand zoo goed mogelijk voor te stellen. Spr. heeft daaraan toegevoegd, dat het den heer Blaauw heel aardig gelukt is een objectief beeld te geven en dat in dit opzicht zijn houding spr. is meegevallen. Mochten deze woorden kwetsend voor den heer Blaauw zijn, dan wil spr. ze wel intrekken. Spr. heeft in 1935 in de Lichtcomm. over enkele punten reeds inlichtingen gevraagd. Hij en de heer Balk wendden zich toen tot den toenmaligen wethouder, die zeide Laten wij er nu niet verder over spreken, maar den Directeur er bij halen. Spr. en de heer Balk stelden dat zeer op prijsde bewuste conferentie had plaats en in tegenwoordigheid van den Directeur werden ver schillende dingen besproken. Wat kan men van een Raadslid nu meer vergen De heer Balk en spr. hebben niets informeels gedaan. Daarna is niets meer verno men. Wel is men begonnen met het aanbrengen van verbeteringen, maar het antwoord bleef uit en toen spr. en de heer Balk daarover in den Raad spraken, is de overzijde er direct op afgevlogen. De heer IJtsma, die het heelemaal niet typeerend vindt, dat veranderingen zijn aangebracht, is in dezen in strijd met de pers van zijn partij, welke n.a.v. het voorstel i.z. de cokesbezorging vroeg .Waarom nu in dezen tijd dit voorstel van B. en WKrijgen de heeren Wiersma en Balk nu toch gelijk? Het typeerende is hier echter, dat reeds jaren bestaande toestanden nu plot seling veranderd zijn. De heer IJtsma achtte indertijd de klachten zoo ern stig, dat hij, als spr. en de heer Balk hun excuses niet aanboden, zou voorstellen een commissie van onder zoek in te stellen. Ook spr. wilde niets liever dan een onpartijdige commissie en diende het door den heer IJtsma inmiddels ingetrokken voorstel weer in, doch er werd geen commissie benoemd. Spr. en de heer Balk hebben de zaak niet op deze wijze in den Raad willen brengen zij hebben haar aangesneden waar het be hoorde en was zij daar behoorlijk afgewikkeld, dan zou er verder niet over gesproken zijn. Spr. zal niet op alle argumenten ingaan, maar eigen aardig is het, dat in de smederij sedert het vertrek van den voorman Boersma, geen behoefte meer aan een voorman bestaat. Spr. meent, dat een voorman daar zeer goed op zijn plaats zal zijn. Voorts verbaast het den heer IJtsma, dat spr. en de heer Balk vragen hebben gesteld, maar spr. mocht toch veronderstellen, dat de heer IJtsma eenigszins op de hoogte zou zijn met de parlementaire gebruiken en zou weten, dat men dergelijke zaken dikwijls in vragenden vorm naar voren brengt. Of bij deze zaak naijver in het spel is, weet spr. niet en interesseert hem ook niet. Als spr. meent het ge meentebelang niet het belang van een bepaalden persoon te moeten dienen, zal hij zulks niet nalaten, uit welke overwegingen anderen, die hem inlichten, ook mogen handelen. Het is overigens begrijpelijk, dat bij de werklooze transportarbeiders eenige naijver bestaat op de gemeentewerklieden, die boven hun, toch al be hoorlijke, loon, bij het kolenlossen in tariefwerk werkzaamheden eigenlijk alleen voor transport arbeiders geschikt nog meer verdienen. De heer IJtsma meent voorts, dat voor het ketel bikken slechts bepaalde personen in aanmerking kun nen komen door hun lichaamskracht, maar vergeet, dat arbeiders die in tariefwerk veel arbeid konden ver richten, thans niet meer over voldoende lichaamskracht blijken te beschikken om dit werk vol te houden. Dit werpt een eigenaardig licht op de bewering van den heer IJtsma. Spr. en de heer Balk hebben steeds aangedrongen op een breeder onderzoek en meenen. dat men meer personen gelegenheid moet geven zich over deze zaak te uiten, in plaats van zich tot één persoon te wenden. Als de heer Westra betoogt, dat de gang van zaken bij de Gasfabriek zeer goed is, dan erkent spr., dat deze op het oogenblik beter is, maar men bedenke, dat de Directeur zelf heeft gezegd, dat, als de fabriek door particulieren zou worden geëxploiteerd, de prestaties van sommige werklieden er aanmerkelijk op zouden vooruitgaan. Spr. en de heer Balk zijn nog steeds gaarne bereid met de betrokken instanties en den Directeur de zaak te bespreken, mits zij dan eenigszins anders worden behandeld, dan tot nu toe het geval is geweest. De heer IJtsma heeft niet veel parlementaire routine, maar weet nu van den heer Wiersma. dat het stellen van vragen eigenlijk het constateeren van feiten betee- kent. Maar als iemand met het oog op een bepaalde zaak hier zegtdaar moet het mes maar eens in, dan meent spr. nog, dat er een commissie moet komen, welke de zaak onderzoekt, nadat de feiten genoemd zijn het stellen van vragen kan dan misschien ook voldoende zijn waarop de beschuldiging berust. Spr. heeft zich van avond niet tot taak gesteld den heer Wiersma te bekeeren, opdat men hem niet zou beschuldigen van te veel optimisme. Hij heeft het echter eenigszins als een verontschuldiging gevoeld, dat de heeren Wiersma en Balk zeiden, dat als men hen een beetje vlugger te woord had gestaan, deze zaak dan zoo niet was geloopen. Spr. betreurt het allereerst, dat deze zaak zoo geloopen is. Blijft alleen de schuldvraag over. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 September 1937. 115 Laat de Raad zich daarmede echter niet verder be moeien en deze zaak voor kennisgeving aannemen. Met alg. stemmen wordt de beantwoording van B. en W. van de door de heeren Balk en Wiersma ge stelde vragen voor kennisgeving aangenomen. i. dat op Vrijdag 10 September a.s., des namiddags 5Y2 uur, ten Stadhuize zal plaats hebben de officiëele ontvangst door het Gemeentebestuur van de leden van den Bond van Hoofden van Gemeentewerken in Nederland. Voor kennisgeving aangenomen. Te 9.55 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 10.15 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. Punt 3. De verdeeling geschiedt als volgt eerste sectie de heer Wiersma, mevr. Buis manBlok Wijbrandi, de heeren De Vries, Van der Meulen, Terpstra, mevr. Van DijkSmit, de heeren De Bruin en Muller tweede sectie de heeren Turksma, Van der Schoot, Buiël. Balk, Praamsma, Algera, Hooiring, Posthuma en Van der Geest derde sectie de heeren Feitsma, Molenaar, Ooster- hoff, Van Kollem. mevr. Busscher Sjerp, de heeren Bos, IJtsma en Koopal. Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is weth. Botke voorzitter van de eerste sectie. Naar de loting, welke vervolgens plaats heeft, wor den aangewezen tot voorzitter van de tweede sectie weth. De Boer, tot voorzitter van de derde sectie weth. Hellema, terwijl weth. Westra mede zitting zal nemen in de eerste sectie. Punt 4. De heeren Buiël en Van der Meulen vormen het stembureau. De heer Van der Geest verklaart geen zitting te zullen nemen in een der commissies. Benoemd worden mevr. Busscher—Sjerp, de heeren Hooiring. Molenaar en Terpstra, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 5. Benoemd worden de heer Bos, mevr. Van DijkSmit, de heeren Van Kollem en Praamsma, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 6. Benoemd worden de heeren De Bruin, Turksma, Wiersma en IJtsma, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 7. Benoemd worden de heeren Feitsma, Mul ler, Turksma en De Vries, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 8. Benoemd worden de heeren Balk, Van Kol lem, Koopal en Oosterhoff, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 9. Benoemd worden de heeren Algera, Van der Meulen, Van der Schoot en IJtsma, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 10. Benoemd wordende heer Buiël, mevr. Buisman Blok Wijbrandi, de heeren Mul ler en Posthuma, ieder met 25 stemmen, 1 blanco. Punt 11. Benoemd worden: de heeren De Vries en Turksma ieder met 21 stemmen en de heer Praamsma met 20 stemmen: ieder 1 blanco (de heer Terpstra 6 stemmen, de heeren Koopal en Oosterhoff ieder 2 stemmen en de heeren Posthuma, Buiël en Van der Meulen ieder 1 stem). Punt 12. Benoemd worden de heeren Van der Meu len en Balk ieder met 22 stemmen en de heer Wiersma met 23 stemmen (de heer IJtsma 3 stemmen, de heer Van der Geest 2 stem men en mevr. Van DijkSmit, de heeren Posthuma, Hooiring, Koopal, Praamsma en Turksma ieder 1 stem). Punt 13 (bijl. no. 109). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt J. Jansma, reeds tijdelijk als zoodanig werk zaam. Benoemd wordt de heer Jansma met alg. stemmen. Punten 14, 15, 15a, 16 en 17 (bijl. nos. 105, 104, 110, 108 en 103). Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 18 (bijl. no. 106). De heer Turksma vraagt, of er een tijd is vastgesteld, binnen welken B. en W. moeten beslissen. Hij hoopt, dat zij rekening willen houden met de belangen van de aanvragers door zoo spoedig mogelijk te beslissen. De Voorzitter zegt, dat dit niet geregeld is. B. en W. zijn echter van plan zoo snel mogelijk op de aan vragen te beslissen. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijl. no. 107). De heer Algera, die als lid van de Comm. voor de Strafverordeningen bezwaren naar voren heeft gebracht, betwijfelde, of dit ontwerp wel in overeenstemming met de strekking van art. 43 der Woningwet is, en of het wenschelijk is, achteraf nog bepalingen als de onder havige vast te stellen. Bij nadere bestudeering is die twijfel verminderd spr. gelooft, dat het wel in over eenstemming daarmede kan zijn, al is waarschijnlijk de bedoeling van art. 43 anders geweest. Blijkens de juris prudentie is de strekking van dit artikel werder uitge breid, zoodat deze bebouwingsvoorschriften wel zullen worden goedgekeurd. Het is echter de vraag, of het wenschelijk is deze bepalingen vast te stellen de gemeente is daartoe niet verplicht, maar heeft de bevoegdheid. Spr.'s bezwaar gaat niet tegen de voorschriften als zoodanig, maar tegen het vaststellen daarvan achterafhet lijkt hem in verband met de rechtszekerheid ongewenscht voor deze huizen, welke al jaren staan, nu nog voorschriften vast te stellen. Daartoe mag alleen worden overgegaan, als de noodzaak dwingt. Tegen het slot van art. 6 heeft spr. overwegend be zwaar. Dat iemand niet meer vrij is de kleur van de verf van zijn huis of de materialen van gevels en daken te wijzigen, daartegen rijzen wel zeer sterke wettelijke bezwaren. Het gaat in art. 43 om den aard van de be bouwing en het gebruik van den grond of er woon huizen zullen komen of werkplaatsen, maar men gaat te ver door onder den aard der bebouwing de kleur van de verf of den aard van het gevelmateriaal te brengen. Hier wordt de bewegingsvrijheid van de bewoners aan banden gelegd. Wanneer het college heeft bepaald, dat de kleur van de verf groen moet zijn, dan oefent men

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1937 | | pagina 5