150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 December 1937. andere het ook niet mogen, en als een gemeente geen brandweer heeft, mag een andere er evenmin een heb ben. Spr. stelt dit scherp om de situatie duidelijk te laten zien. In Friesland nu, gevoelen de Ged. Staten heel weinig voor Leeuwarden. Spr. wenscht dit met nadruk uit te spreken. Heel hun verzet en houding wijzen daarop. Wanneer zulks zal veranderen weet spr. niet. Hij gelooft, dat dit niet eerder zal gebeuren, dan wanneer er een ander College van Ged. Staten komt. Voor de Commissie van Overleg nu is het advies van Ged. Staten doorslaggevend. Spr. aarzelt niet te ver klaren, dat onder de 85 door de Commissie vast gestelde posten vele zijn, welke op verkeerde gronden zijn gewijzigd en dat vele aanmerkingen als futiliteiten kunnen worden beschouwd. Door B. en W. is buiten gewoon veel werk verricht, op een wijze, welke alle lof verdient en spr. sluit zich dan ook onvoorwaardelijk aan bij hen, die woorden van hulde aan B. en W. heb ben gebracht. De heer Praamsma noemt dit alles samenwerking, maar met dit woord is de situatie niet juist getypeerd. De gemeente Leeuwarden handelt onder dwang, onder den hoogst mogelijken druk, en er is van samenwerking geen sprake. De heer Praamsma meent, dat men Ged. Staten dankbaar moet zijn, maar spr. is ervan overtuigd, dat zij een stad als Leeuwarden geheel achteruit zetten als cultureel centrum van de provincie. Spr. zal met het voorstel van B. en W. meegaan, maar bij de behan deling van de begrooting 1938 zullen ongetwijfeld nog veel meer onaangenaamheden te zeggen zijn. Dat spr. meegaat is, omdat het voorloopig niet anders kan, maar het is onder scherp protest. Te 9.30 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 9.50 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. De heer Algera zal slechts een paar opmerkingen maken. De heer Van Kollem is begonnen de verklaring te releveeren, welke zijn fractie bij de behandeling van de begrooting 1937 heeft afgelegd, dat zij met die be grooting zouden meegaan, omdat die, zooals zij toen werd vastgesteld, waarschijnlijk bij de hoogere instan ties geen bezwaar zou ontmoeten. Nu was deze ver wachting wel wat optimistisch en spr. weet ook niet waarop zij was gebaseerd. De heer Posthuma spreekt over de schuldvraag. Spr. is het met hem eens, dat men de schuld van den slechten toestand niet aleen op Leeuwarden kan leggen, maar dat de toestand in binnen- en buitenland de voornaam ste oorzaak daarvan is. Men moet het daarom ook zoo beschouwen, dat het deze toestand is, die aanleiding heeft gegeven tot de maatregelen, welke op het oogen- blik moeten worden genomen. De heer Van Kollem heeft een vrij zwartgallige rede gehouden, waartoe, als men de zaak alleen uit het ge zichtspunt van Leeuwarden beschouwt, wel eenige aan leiding was. Toch zijn er nog enkele lichtpuntjes. Zoo is bijv. het subsidie aan het Friesch Genootschap ad 50.behouden. Nu betreft dit maar een klein bedrag, maar uit het feit als zoodanig blijkt, dat men nog wel oog heeft voor dingen van cultureele beteekenis en dat niet, zooals is gezegd, alle cultureele waarden de nek worden omgedraaid. Verder is er nog een lichtpuntje, n.l. betreffende het bijzonder bewaarschoolonderwijs. De Commissie zegt „Verlaging tot 1500. te weten 300.— voor elke betaalde leerkracht, is wenschelijk gebleken.". Deze grondslag van 300.per betaalde leerkracht betee- kent, dat als er 6 leerkrachten zijn, het subsidie op 1800.mag worden gesteld. Deze omstandigheid geeft moed, dat B. en W. rekening zullen houden met het onlangs door spr.'s fractie gedane voorstel en is een aanmoediging om iets meer te doen dan op het oogenblik gebeurt. De heer Van Kollem heeft gesproken over het tekort 1936, dat van den Gewonen Dienst naar den Kapitaal- dienst is gebracht. Als men die zaak objectief beschouwt, is er alle reden voor, dat de Commissie van Overleg zulks eischt. Het Rijk zou anders moeten bijdragen voor het tekort over een dienstjaar, waarop de Commissie geen voldoenden invloed heeft kunnen uitoefenen en spr. kan zich daarom begrijpen, dat de Commissie dit bedrag naar den Kapitaaldienst overplaatst. Voorts zegt de heer Van Kollem, dat de inlichtingen, welke Den Haag krijgt, van Ged. Staten afkomstig zijn. Dat is echter heel normaal, want de samenwerking van Ged. Staten met de Commissie berust op een algemeenen maatregel van bestuur, genomen krachtens de wet, welke Ged. Staten verplicht inlichtingen te geven. Voorts wil spr. nog iets zeggen over de opmerking, welke de heer IJtsma als interruptie plaatste toen de heer Praamsma zeide, dat enkele door de Commissie gemaakte opmerkingen ook reeds in den Raad naar voren waren gebracht. De heer IJtsma interrumpeerde „Dat is juist het typische' Nu weet spr. de beteekenis van deze interruptie niet, maar hij meent, dat deze toch wel moet worden vastgesteld. Deze kan beteekenen, dat zij, die bepaalde opmerkingen in den Raad maken, die opmerkingen doorgeven aan Ged. Staten. Waar deze beteekenis eenigszins het karakter draagt van een be schuldiging, stelt spr. er prijs op te vernemen, wat de bedoeling is geweest. Heeft de heer IJtsma willen zeg gen, dat sommige Raadsleden een dergelijke houding aannemen, dan wil spr. daartegen protesteeren en uit drukkelijk verklaren, dat deze veronderstelling in geen enkel opzicht waarheid bevat. Ook kan de beteekenis zijn, dat zij, die opmerkingen hebben gemaakt over eventueele bezuinigingen en wat daarmede samenhangt, dat eigenlijk niet hadden moeten uitspreken. Is dat het geval, dan wil spr. daartegenover plaatsen, dat elk Raadslid volledig vrij is te zeggen wat hij wil, en wat hij meent, dat in het belang van de gemeente is. Daaruit kunnen natuurlijk ongewenschte gevolgen ontstaar. omdat men het gesprokene in de Handelingen kan lezen, maar daarmede behoeft een Raadslid geen rekening te houden. Spr. stelt er prijs op te worden ingelicht over de beteekenis van de bewuste interruptie. Ten slotte meent spr., dat het vanzelf spreekt, dat bij de inwerking van het Rijk en de Provincie op de gemeente, fouten worden gemaakt. Spr. gelooft, dat B. en W. er dikwijls zeer goed in zijn geslaagd de Com missie duidelijk te maken, dat zij zich heeft vergist, maar ieder, die werkt, maakt fouten en dat is niet het wezen van den arbeid der Commissie. Het wezen daar van is het werk te doen, dat haar bij de wet is opge dragen en waarom is opgedragen Niet om het een bepaalde gemeente lastig te maken, dat zal mis schien wel het gevolg zijn, maar dat is niet de bedoeling. De bedoeling is om de tekorten van de gemeenten tot een minimum te beperken, iets wat natuurlijk last ver oorzaakt, maar men bedenke ook het groote belang dat daar tegenover staat, nl. om te komen tot een finar,- ciëele gezondmaking. Wanneer de tekorten van de ge meenten zouden blijven stijgen, wat ongetwijfeld het geval zou zijn geweest als de gemeenten de volle vrij heid hadden behouden, dan zou tóch het Rijk de tekor ten moeten aanzuiveren. Dit zou echter in strijd zijn met een gezonde financiëele politiek, welke ten slotte de grondslag is voor een gezond volksleven. In Frank rijk ziet men thans, waartoe een verkeerde budgetpoli- tiek leidt. Maar nu komt spr. op politiek terrein, wat bij deze bespreking niet thuis hoort. Gezondmaking der financiën is bovendien niet in de laatste plaats in het belang van de arbeidersklasse. De heer IJtsma had zich niet verder met dit onder werp willen bemoeien, maar wil n.a.v. het gesprokene door den heer Algera nog een enkel woord zeggen Vooral uit het laatste wat deze heeft gezegd, blijkt, dat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 December 1937. 151 men hier niet meer bezig is de zaak begrootings-tech- nisch, maar politiek, te bezien. Toen spr. zoo hoorde zeggen, men doet van hooger- hand eigenlijk precies, zooals wij (Rechts) altijd gezegd hebben, heeft spr. geïnterrumpeerddat is juist het typische. Niet alleen spr. heeft, niets meer of niets minder, sterk het gevoel, maar ook anderen en niet alleen in den Raad, dat het wel typisch is, dat over zoo I kleine dingen in de begrooting wordt gevallen, welke niet van algemeene bekendheid kunnen zijn en welke vaak bijna woordelijk overeenstemmen met wat hier steeds door de Rechtsche fractie is gezegd. Spr. bedoelt niet, dat men hier niet mag zeggen wat men meent te moeten zeggen naar een bepaalden kant, maar spr. vindt dit typisch en heeft zeer sterk dit gevoel, op welke manier en in welk verband het bij hem opkomt, kan hij niet verklaren en het verband tusschen beide zaken kan hij niet bewijzen, maar hij schroomt geen oogenblik het uit te spreken. Er is hier gezegd, dat er eigenlijk een zeer groote samenwerking tusschen B. en W. en hoogere instanties heeft bestaan. Als men de wijze, waarop de dingen op het oogenblik worden behandeld „samenwerking' noemt en als de Raad zelf verklaart, dat het goed is, dat de zaken van hoogerhand worden recht gezet, dan wordt daarmede erkend, dat de Raad zelf niet in staat is de zaken te bekijken, zooals hij denkt, dat noodig is \oor een zuinig beheer, zij het dan misschien met andere politieke inzichten dan van anderen, die meenen hier beschuldigend en rechtend te moeten optreden. Er moet naar een sluitende begrooting worden ge streefd, omdat een financiëel gezonde basis voor een gezond volksleven noodig is, maar als spr. de lijsten van bezuinigingen nagaat en hij ziet de resultaten, dan kan men niet ontkennen, dat, door deze bezuinigingen aan te brengen, binnenkort andere onproductieve uitgaven voor werkloosheidsbestrijding moeten worden gedaan. Heel Nederland is een voorbeeld daarvan. Millioenen en millioenen geeft men voor werkloosheidsbestrijding uit en die som wordt steeds grooter. Spr. meent, dat de Raad moet probeeren de zaak zoo goed mogelijk loopende te houden. Men kan aan den anderen kant natuurlijk ook zeggen, wij gaan bezuinigen en doen nergens meer iets aan. Dan gaat men straten en plantsoenen verwaarloozen, zooals B. en W. ook in hun antwooord op de door spr. gestelde schriftelijke vragen i.z. de plantsoenen toegeven, en behoudt zooveel jaren het geld in de zak. Of men houdt alles op normale wijze in stand door geregeld de uitgaven te doen, óf men zegt, we maken de begrooting sluitende en als we iets vernieuwen en herstellen, dan komt dat op den vapitaaldienst. Daarmede móet men toch vastloopen. Voor spr. persoonlijk zit het typische in de groote gelijkheid tusschen wat van bepaalde ambtenarenzijde naar voren wordt gebracht met de op- en aanmerkingen, welke hier steeds worden gemaakt van Rechts-Protes- tantsche zijde. De heer Wiersma kan de bekoring niet weerstaan op de discussies terug te komen, al rest spr., na alles wat reeds is besproken en nu verschillende dingen reeds tot hun recht zijn gekomen, niet veel meer. Toen de heer Praamsma sprak, heeft spr. hooren interrumpeeren afbraak. Dat woord verplaatst hem in gedachten 4 of 5 jaar terug in deze zelfde zaal, toen spr. c.s„ daarbij gesteund door den Vrijheidsbond, het College waarschuwden en zeiden denkt er aan alle mogelijke bezuinigingen in te voeren, zonder al te veel af te breken, want als dat niet gebeurt, komt Leeu warden in een gevaarlijke situatie. Het is nog niet zoo lang geleden, dat van de zijde van dit College spr. schaart weth. Hellema daarvan buiten -is gezegd het spookbeeld dat door Rechts is opgeroepen, is in een ver verschietals Leeuwarden zoo doorgaat dreigt er geen gevaar voor saneering of maatregelen van de Regeering, en er werd een tijdperk van 10 jaren ge noemd. Van spr.'s zijde is daartegen steeds gewaar schuwd. Wel heeft de toenmalige wethouder van Financiën gezegd laten wij zorgen baas in eigen huis te blijven, want zoodra wij dat niet meer zijn, zullen wij ondervinden welk een last zulks voor de gemeente huishouding beteekent. Dit is in deze vergadering abso luut uitgekomen. Spr. gelooft, dat zij, die daar nu het grootste misbaar over maken en de scherpste critiek oefenen, het meest schuldig zijn, dat wij op het oogenblik in die positie verkeeren. Spr. erkent volkomen wat mr. Algera heeft gezegd, dat de internationale verhoudingen de groote oorzaak zijn dat Leeuwarden en ook het geheele land in groote moeilijkheden verkeeren, maar een groot deel van den Raad heeft er aan medegewerkt, dat wij veel spoediger in deze slechte positie kwamen dan indertijd is gezegd. En men heeft niet willen luisteren naar de maatregelen, welke Rechts hier steeds heeft genoemd. Spr. herinnert er aan, dat enkele jaren geleden de z.g. oorlogswinstreserve weer mobiel is gemaakt om over de 3 komende jaren verdeeld te worden, maar binnen een jaar was het geheele bedrag opgemaakt, ofschoon B. en W. aan Ged. Staten anders hadden beloofd. Deze belofte is dus niet nagekomen en is het dan niet vanzelfsprekend, dat Ged. Staten eenige zeg genschap over het College hebben en meer dan vroeger Het spreekt van zelf, dat het op het oogenblik vrij lastig voor B. en W. is, dat nauwlettend de gang van zaken wordt nagegaan, maar dat het gebeurt, behoeft eigenlijk niemand te verwonderen. Spr. wil nog een enkel punt aanhalen uit de gevoerde discussies. De heer IJtsma vindt het typisch, dat er een zekere overeenstemming bestaat tusschen hetgeen sommigen steeds in den Raad hebben gezegd en enkele maat regelen, welke Leeuwarden worden opgelegd. Spr. geeft toe, dat daartusschen zeer veel overeenstemming be staat de heer Praamsma heeft het volste recht daarop te wijzen. Typisch vindt spr. het echter allerminst en de heer IJtsma geeft geen verklaring waarom hij het zoo typisch vindt. De hoogere autoriteiten toch zullen de laatste jaren de beraadslagingen in den Gemeente raad wel hebben gevolgd en dan is het zoo typisch niet dat de objecten, welke de laatste jaren door een be paalde strooming in den Raad zijn aangewezen voor bezuiniging, thans ook door de hoogere autoriteiten worden genoemd. Het spreekt toch vanzelf, dat die objecten door verschillende menschen gelijk worden bekeken en dat de meest in het oog loopende objecten naar voren worden gebracht. De heer Van Kollem heeft gesproken over post 249. Spr. wil niet op deze zaak, waarop hij bij de behande ling van de begrooting 1938 zal terugkomen, vooruit- loopen, maar het frappeert hem, dat èn de Commissie van overleg èn Ged. Staten op het geheele Hoofdstuk Openbare Veiligheid geen grootere bezuiniging hebben kunnen toepassen dan 100. Spr. meende, dat de Commissie een verlaging van ƒ200.wilde toepassen, maar in elk geval valt het spr. mee, dat op dit hoofdstuk niet meer bezuinigd moet worden. Hij gelooft, dat zulks mogelijk is, omdat dit geheele hoofdstuk nog aan den royalen kant is opgezet. Voorts is gesproken over het vergelijken met andere gemeenten en er is gezegd, hoe kan men toch verge lijkingen maken, als men geen vergelijkbare objecten neemtUit de correspondentie tusschen de Commissie en B. en W. blijkt echter, dat B. en W. zelf den weg van vergelijkingen hebben bewandeld. Als de Com missie schrijft„Vergelijking met andere gemeenten leert, dat, wat het hooger personeel betreft, de door het gemeentebestuur gekozen voorbeelden geen geluk kige zijn dan bewijst dat, dat B. en W. zijn begonnen vergelijkingen met andere gemeenten te maken. Het zou

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1937 | | pagina 5