152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 December 1937. overigens best kunnen zijn, dat men er intusschen in geslaagd is een zuiver vergelijkbaar object te vinden, of dat de vergelijkingen van het gemeentebestuur reeds gemaakt waren, voordat de Commissie was begonnen met haar vergelijk-methode. De heer Bos heeft gewezen op de bezuiniging op het onderwijs. Als deze echter geen sterker argument naar voren weet te brengen dan te vragen Waar gaat het heen, dan is dat een argument dat geen hout snijdt en hebben de hoogere autoriteiten het gemakkelijk. Spr. heeft ook t.a.v. dit onderdeel getracht de door de Com missie gemaakte opmerkingen te bestudeeren en ge looft, dat, als deze Huizum tot voorbeeld stelt, die ge meente toch wel eenigszins voor vergelijking in aan merking komt. Voorts is gesproken over het Borgstellingsfonds. Aangezien de heer Praamsma wel niet meer aan het woord zal komen, zegt spr., dat deze zich heusch niet heeft doen kennen als zoo n sterk voorstander van dit fonds. Deze toch heeft de zaak zoo gesteld, dat z.i. het hiervoor uitgetrokken bedrag niets kan uitrichten t.a.v. den grooten nood van den middenstand. Er is hier op eigenaardige wijze gesproken over het door den heer Praamsma naar voren gebrachte woord „samenwerking". Nu kan men wel zeggen, dat van den eenen kant vrijwel alles wordt opgelegd, terwijl de andere partij moet accepteeren, maar men kan het ook zoo zien. dat de Commissie van Overleg en Ged. Staten met het gemeentebestuur van Leeuwarden bezig zijn het beste voor Leeuwarden te zoeken. Spr. geeft toe, dat men te dien opzichte van inzicht kan verschillen, maar hij neemt aan, dat de Commissie nog steeds bezig is te werken in het belang van Leeuwarden. Voorts heeft de heer IJtsma nog iets gezegd over de verwaarloozing der plantsoenen. Deze stelde zijn schriftelijke vragen daaromtrent echter in den herfst en dan spreekt het vanzelf, dat de plantsoenen er niet zoo goed uitzien als in den zomer. Natuurlijk ziet men dan veel bladeren liggen, maar dat is andere jaren niet anders geweest. Was echter eerder aandacht aan dezen post besteed, dan had misschien door een andere ver deeling van het beschikbare bedrag kunnen worden voorkomen, dat de plantsoenen er thans minder goed uitzien. Is het verder de bedoeling van B. en W. om bij de begrooting 1938 rekening te houden met de door de Commissie gemaakte opmerkingen, waarbij o.a. in over weging wordt gegeven over te gaan tot de opheffing van de functie van Directeur der Gem.reiniging en de Reinigingsdienst samen te voeren met Gem.werken Door dusdanige reorganisatie zouden een hoofdopzich ter bij de Reiniging en twee hoofdambtenaren van Gem.werken ontslagen moeten worden. Spr. zag gaarne, dat B. en W. verklaarden, voorzoover mogelijk, bij de samenstelling van de begrooting 1938 hiermede reke ning te zullen houden. Had spr. oorspronkelijk nog over verschillende punten willen spreken, hij zal. gezien het voorbeeld van andere sprekers, daarvan afzien, en alleen voor volgno. 190 een uitzondering maken. B. en W. gaan accoord met een nieuwe verlaging van 5 van het salaris van den Secretaris. Dit frappeert spr. en hij betreurt het. Reeds vroeger heeft hij er op gewezen tegen inciden- teele salarisverlagingen te zijn en als alleen dit salaris moet worden verlaagd, rijst bij hem daartegen bezwaar. De Voorzitter wil, n.a.v. de diverse bemerkingen, welke van verschillende kanten gemaakt zijndoor Ged. Staten, de Commissie van Overleg en in den Raad, over de gestie en het beleid van B. en W. en verschil lende gemeentebedrijven, zijn meening wel kort uiteen zetten. Als ik dat doe, aldus spr., doe ik dat niet om U te overtuigen, dat alles wat hier ter stede geschiedt, beter is dan elders; ik doe dat ook niet om nu maar als Bur gemeester der gemeente goed te praten wat in de gemeente gebeurt. Er is natuurlijk hier en daar wel wat, dat anders kan, waar wat veranderd kan worden, zóó dat het bezuiniging geeft zonder het in het wezen van de zaak te veel aan te tasten. Spr. had zich tevoren niet zoo bijzonder diep inge werkt in de finesses der financiën, boekhouding en gestie der verschillende bedrijven. Er zijn wethouders voor het beheer der verschillende onderdeelen, maar zoo langzamerhand hebben wij ons. doordat er steeds opmerkingen en vergelijkingen met andere plaatsen werden gemaakt, dieper en meer in de detailpunten ingewerkt en heeft spr. persoonlijk daaraan nogal een werkzaam aandeel genomen. Alle vergelijkingen met bedrijven elders, die men ons zoogenaamd tot ons nadeel heeft voorgelegd, hebben bij nader onderzoek gefaald, maar dan ook absoluut er bleef bij dieper onderzoek niets van over. Oorzaken van allerlei aard waren aan te wijzen deels een gevolg van groote oppervlakkigheid, waarvan spr. versteld heeft gestaan, deels door andere toestan den of door verborgen posten in andere begrootingen, deels door totaal verschillende wijze van boekhouding hier en elders, deels door niet op de hoogte zijn van een zuivere bedrijfsboekhouding. Spr. zal den Raad niet vermoeien met de vele voor beelden, welke hem ten dienste staan; zij zijn ter be schikking. Spr. wil dan wel het volgende als zijn eerlijke over tuiging geveneen overtuiging niet ingegeven door plaatselijk chauvenisme, maar als resultaat van zijn per soonlijk onderzoek men kan de Leeuwarder bedrijven, afgescheiden van kleine ondergeschikte punten, zooals spr. hiervoor reeds zeide, wat economie, bedrijfsboek houding en beheer betreft beter tot voorbeeld aan anderen stellen dan omgekeerd. De heer Hellema (weth.) had niet gedacht, dat de discussies dezen omvang zouden aannemen. Er was in het debat veel, waar B. en W. buiten kunnen blijven Er is hier alleen sprake van een wijziging der be grooting 1937, welke begrooting in Februari vrijwel met algemeene stemmen is aangenomen. Spr. kan zich niet voorstellen, dat over deze wijziging nu nog zooveel goede woorden zijn gezegd. De begrooting 1937 toch is na diepgaande beraad slaging vastgesteld; er is gekort waar mogelijk was. door den Raad gedane voorstellen tot verhooging van posten zijn verworpen, en geen der oorspronkelijke posten is verhoogd, al werd daar van verschillende zijden op aangedrongen. De geheele begrooting was zoo voorzichtig mogelijk gesteld. Spr. had niet gedacht, dat, na alles wat B. en W aan de Commissie hadden overgelegd en niets is achtergehouden om zich een oordeel te kunnen vormen over den gang van zaken in Leeuwarden, en na zooveel werk aan de begrooting te hebben besteed zoo n lange lijst van aanmerkingen het gevolg zou zijn Het lijkt, alsof de door den Raad vastgestelde begroo ting naar niets heeft geleken en dat ontkent spr. en wil hij bestrijden. Men was het met elkaar eens, dat, ais de verschil lende uitgaven in overeenstemming werden gebracht met de bekende eischen, tot het verkrijgen van eet extra-bijdrage gesteld, deze zou worden verkregen. Aan ongeschreven eischen kan men moeilijk vooruit voldoen Er was voldaan aan de voorschriften, welke bekend waren. Het resultaat was evenwel, dat voor 1936 geen bijdrage werd verkregen, maar wel vele aanmerkingen Dit was voor B. en W. een groote desillusie. Die bij drage werd afgewezen eerst in een algemeene circulair zooals aan meerdere gemeenten wel wordt gericht, da er niet voldoende was bezuinigd. Toen B. en W. daar grondig tegen opkwamen, was het antwoord ,,U was Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 December 1937. 153 te laat met Uw aanvrage; om formeele reden krijgt U geen bijdrage.". Dit is een wijze van zaken doen, welke tegen de borst stuit. Als wij nu waren ingegaan tegen bepaalde eischen, maar er is gezegd hier hebt U een leidraad tot het verkrijgen van de bijdrage. Daaraan is voldaan en toen werd om formeele reden, welke spr. nóg absoluut onjuist acht, de bijdrage 1936 afgewezen. Was het nu niet juister geweest, dat de Commissie zou zeggen om formeele reden moesten wij de bijdrage 1936 weigeren, wij zullen U nu de hand toesteken, waardoor die kwestie wordt opgelost en het tekort 1936 over volgende jaren wordt verdeeld. Dat was trouwens niet iets, dat B. en W. op eigen gelegenheid uitvonden, dat was destijds gewoonte. Nu kon de Commissie zeg gen, 5 jaar is ietwat kort, dan had men desnoods 10 jaar kunnen nemen. Eerst hebben B. en W. getracht in 1936 aan de geschreven eischen te voldoen en om formeele reden wordt de bijdrage geweigerd. En nu zegt de Commissievan tekorten van vorige dienst jaren trekken wij ons niets aan. B. en W. zijn op een dwaalspoor gekomen. Met de oude tekorten wordt geen rekening gehouden. Deze wijze van oplossen is onvoldoende en onverklaarbaar. Wat toch is de groote moeilijkheid in deze materie? Dat de wijziging 1935 van de financiëele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten en het instellen van het Werkloosheidssubsidiefonds een groot nadeel voor Leeuwarden is geweest. Spr. heeft dit reeds eenige keeren eerder aangevoerd. Men heeft dit weersproken en op het verband met het geheele land gewezen. Wij hebben hier echter met de gemeente Leeuwarden te maken en die is door het instellen van het Werkloos heidssubsidiefonds zeer benadeeld, omdat zij er meer in moet storten, dan zij er uit terugontvangt. In grooter verband was deze wijziging misschien noodzakelijk, maar dan mag Leeuwarden toch ook vragen het nadeel voor haar zooveel mogelijk ongedaan te maken en daar aan tegemoet te komen. De gang van zaken t.a.v. de begrooting 1937 is buitengewoon onbevredigend geweest. Dit is niet de schuld van het Gemeentebestuur. B. en W. hebben in October 1936 de bijdrage voor 1937 gevraagd; het moest bijna 10 maanden duren voor zij de waschlijst van aanmerkingen thuis kregen. Het is eenvoudig niet te begrijpen en bovendien funest voor een behoorlijke behandeling van zaken. Als er dus van schuld wordt gesproken, dan kunnen B. en W. te allen tijde aan voeren, dat zij voor 1937 al hun best hebben gedaan. De aanvrage was tijdig ingediend en dan komt men plotseling, nadat een groot deel van het begrootingsjaar is verstreken, met allerlei eischen, waarmede B. en W. vooraf niet bekend waren. In die situatie heeft het College gedurende 1937 moeten werken en namens het College accepteert spr, gaarne de woorden van hulde, welke hier zijn gesproken. Misschien zal de begrooting 1937 onvoldoende resul taten opleveren. Maar spr. kan eerlijk zeggen, dat deze begrooting 1937 er een is, die dubbel telt! Als de gang van zaken zoo blijft, dan kan het gebeuren, dat we een post voor „ziekte en verlof van het college" moeten creëeren. Voor 1937 heeft dit gelukkig nog niet plaats gevonden, maar we zouden dezen post voor 1938 pro memorie kunnen uittrekken Enkele leden hebben ook reeds aangevoerd, dat de situatie voor 1938 nog wel anders zal worden. Het was spr. s bedoeling niet op deze zaak dieper in te gaan, maar n.a.v. het gesprokene is hij verplicht toch enkele dingen recht te zetten. In de eerste plaats wenscht hij te wijzen op de abso lute bedoeling van B. en W. om over iederen post van de begrooting en over elk onderdeel daarvan alle critiek te aanvaarden. Er is geen enkel onderdeel, waarmede geen open kaart kan worden gespeeld. B. en W. hebben Ged. Staten en de Commissie gezegd en geschreven komt toch hier, dan zal ieder op zijn terrein U alle inlichtingen tot over den laatsten cent geven. Dit is echter niet gebeurd. Spr. wijst er op, dat Ged. Staten in dezen een zeer belangrijke rol hebben, daar zij in de Commissie van overleg zijn vertegenwoordigd, om dat zij de plaatselijke toestanden beter kunnen beoor- deelen. Bij de bespreking in de Commissie van de be grooting van Leeuwarden is dus een der leden van Ged. Staten of iemand namens hen aanwezig. Toen hebben B. en W„ wetende dat dit zoo zou zijn, uitdruk kelijk schriftelijk aan Ged. Staten laten weten, dat zij gaarne in een bespreking met hen den toestand wilden toelichten. Dat is gevraagd, omdat er iets zou kunnen zijn in de begrooting, dat op grond van ongeschreven wetten en onbekende voorschriften niet juist was. Daarom wilden B. en W. gaarne vooraf overleg plegen. Als die weg was gevolgd, dan hadden B. en W. wer kelijk kunnen spreken van samenwerking en dat was de eenige juiste weg geweest. Zoo is het echter niet gegaan. Nadat de begrooting 1937 nauwkeurig was samengesteld, hebben B. en W. er niets meer van ge hoord, totdat zij zonder eenige samenspreking bericht ontvingen van de Ged. Staten over de limiteeringen dat was in Juni 1937. Nu kunnen dergelijke kortingen midden in het jaar wel worden voorgeschreven, ten slotte zijn Ged. Staten evenwel niet de hoogste instantie en staat beroep open. Men weet wel hoe het in theorie kan gaan, men kan doorgaan met de betalingen en in beroep komen tegen de niet-goedkeuring, maar dat zijn allemaal geschreven regels, welke tegenwoordig feitelijk buiten werking worden gesteld. Immers, op het oogen- blik, aldus spr., worden wij geregeerd door ongeschreven wetten, dat is het buitengewoon groote en nadeelige verschil met vroeger. Spr. kan geen woorden genoeg vinden voor de absolute onjuistheid van dit systeem en moet eerlijk zeggen, dat men op deze wijze in den finan- ciëelen chaos geraakt. Niemand weet, waar hij aan toe is, hoe precies de eischen zijn, welke normen worden gesteld. In het midden van het jaar werden verschil lende posten sterk gelimiteerd en spr. wijst er nogmaals op, dat B. en W. daarover nooit zijn gehoord, en dat is zijn groote bezwaar, dat B. en W. tegen onbekende opvattingen moeten opkomen. Dat is voor B. en W. buitengewoon bezwaarlijk, want zij weten niet waar eigenlijk de schoen wringt. B. en W. hebben zich toen onmiddellijk in een nota tegen deze limiteeringen moeten verzetten, waarover zij vooraf niet waren gehoord. Zij hebben getracht aan te toonen, dat een dergelijke limi teering in het midden van het jaar zoo eenvoudig niet was en ziet, twee maanden nadien, einde Augustus, bereikte hen eerst de brief der Commissie, niet recht streeks maar via Ged. Staten, waarin de z.g. voor waarden tot het verkrijgen van de extra-bijdrage wer den gesteld. Dat de medezeggenschap van Ged. Staten in dezen sterk is, heeft spr. zoo juist reeds uiteengezet en hoe het zit is na te gaan, als men de cijfers uit den brief van de Commissie vergelijkt met de limiteeringen. Die cijfers zijn gelijk en men behoeft zich dus niet verder af te vragen van wie deze afkomstig zijn. In Den Haag zou men ook moeilijk aan deze cijfers kunnen komen, als men alleen van daaruit de zaak bekeek. Zij zijn blijk baar bekeken aan de hand van de limiteeringen, welke Ged. Staten aan de gemeente hebben opgelegd. Toen dus de staalkaart van aanmerkingen einde Augustus was ontvangen, hebben B. en W. deze aan alle kanten bestudeerd. Nu zou men zich kunnen voorstellen, dat een aanmerking wordt gemaakt op een bepaalden post, op een bepaald onderdeel, welke zou kunnen worden verminderd op grond van feiten en overwegingen, en dat de Commissie zich gedurende de jaren dat zij werkt gegevens had verzameld om tot een gefundeerd oordeel te kunnen komen. Maar ieder die de correspondentie heeft gelezen, zal tot de overtuiging moeten komen, dat de door de Commissie genoemde cijfers en de gemaakte opmerkingen geen hout snijden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1937 | | pagina 6