b. vacature-Mr. R. Veldman
A. vacature mej. A. L. Gorter, meerderj. onderwijzeres
B. vacature Ch. J. Teeuwsen, meerderj. onderwijzer
Bijz. L. Sch.
D. vacature Th. L. de Vries, vader van een kind op
een Bijz. L. Sch.
E. vacature J. B. de Vries, meerderj. inwoner
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 5 Januari 1938.
Punt 5 (bijl. no. 156).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt
a. vacature-G. Dijkstra
1. G. Dijkstra;
2. Dr. S. Wartena;
1. Mr. R. Veldman;
2. K. Wits.
De heer Feitsma zegt, dat zijn fractie in de vacature-
Veldman als candidate stelt mevr. Van Raay—Ronhaar.
Mevr. Buisman—Blok Wijbrandi zegt, dat de heer
Feitsma niet heeft gezegd, waarom hij de aanbeveling
aanvult. Naar zij hoort is dit, om het vrouwelijke ele
ment in het Bestuur te versterken. Spr. waardeert dit
gebaar van Rechts zeer, maar nu het hier een herbe
noeming van een zittend lid betreft, kan spr. niet met
deze aanvulling accoord gaan.
Benoemd wordt in de vac.-Dijkstra, G. Dijkstra met
23 stemmen (dr. S. Wartena 4 stemmen en mevr. Van
RaayRonhaar 1 stem) en in de vac.-Veldman, mr. R.
Veldman met 15 stemmen (mevr. Van RaayRonhaar
13 stemmen).
Punt 5a. De aanbevelingen der Commissie luiden als
volgt
0. L. O.
1. mej. A. L. Gorter, Oranje Nassaustraat no. 11;
2. de heer G. A. de Vries, Bleeklaan no. 118;
3. de heer A. van Engen, Sexbierumerstraat no. 29;
1. de heer Ch. J. Teeuwsen, Dronrijperstraat no.
18;
2. de heer R. M. Dijkstra, Lijsterstraat no. 53;
3. de heer M. Talens, Franekerstraat no. 4;
C. vacature A. de Bruin Jzn., vader van een kind op
een O. L. Sch.):
1. de heer A. de Bruin Jzn., Paul Krugerstraat no.
39;
2. de heer G. Bos, Bernhardus Bumastraat no. 16;
3. de heer J. Ph. J. Keja, Verstolkstraat no. 33;
1. de heer Th. L. de Vries, Spanjaardslaan no. 132;
2. de heer A. Witteveen, Noordersingel 90;
3. de heer Mr. J. B. J. Heijmeijer, Sophialaan no. 5;
1. de heer J. B. de Vries, Bleeklaan no. 64;
2. de heer J. Kuik, Verstolkstraat no. 35;
3. de heer W. Jeelof, van Asbeckstraat no. 17.
Benoemd worden de aanbevolenen sub A1 met 26
stemmen (G. A. de Vries 2 stemmen); sub Bi met 26
stemmen (R. M. Dijkstra 2 stemmen); sub C1 met 26
stemmen (G. Bos en J. Bos ieder 1 stem); sub D1 en
sub Ei ieder met alg. stemmen.
Punt 6 (bijl. no. 155).
De heer Rom Colthoff heeft de teekening gezien en
den toestand ter plaatse onderzocht. Het is hem echter
niet duidelijk, waarom de gemeente het bezit van dit
perceel noodig acht. De gemeente toch heeft niet tot
taak zich in grondspeculatie te begeven en woningen
bezit zij ook genoeg. De aankoopsom is 450. maar
als het huis verhuurd zal worden, komt er natuurlijk
100.a 200.bij om het in orde te brengen. Óf
zal het misschien gesloopt worden
Op de teekening is een groot en een klein vierkant
geprojecteerdspr. vindt het eigenaardig uitgedrukt,
dat de grond voor afronding van de eigendommen der
gemeente ter plaatse noodig is, zooals het voorstel zegt.
Spr. vraagt, waarom de gemeente dezen aankoop
noodig acht.
De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat de ge
meente daar reeds grond heeft en als dit perceel mede
in eigendom wordt verkregen, krijgt men een afronding
van het geheele grondbezit der gemeente ter plaatse.
Dat bezit heeft thans niet zooveel waarde, maar dooi
bijvoeging van dit perceel zal het geheel als bouwter
rein kunnen worden uitgegeven, nadat de daar gepro
jecteerde weg wordt aangelegd. Daarom is deze aan
koop van belang.
De heer Rom Colthoff kon, als het eigendom der
gemeente een onregelmatigen vorm had, begrijpen, dat
men daaraan een regelmatigen vorm zou willen geven,
maar het betreft hier een vierkant stuk grond, waar een
perceel bijkomt. Een volgend jaar kan men er wel weer
een huisje bijkoopen. In verband met de breedte van
den weg is deze aankoop ook niet noodig, omdat deze
weg behoorlijk breed is na de demping van de sloot.
Trouwens verschillende huizen aan dezen weg staan
verder naar voren dan het onderhavige perceel, of
moeten deze later ook allemaal verdwijnen
De Voorzitter zegt, dat op de kaart het groote vier
kant blauw is gekleurd en de langwerpige strook rood.
Nu is op het uitbreidingsplan een breede weg gepro
jecteerd. welke van den Weg naar Cambuur via de
boerderij, bewoond door Kooistra, aansluit op den
Groningerstraatweg. Een deel van het blauw gekleurde
vierkant komt in den weg te liggen; de Oostelijke helft,
welke overblijft, is echter te ondiep voor bouwterrein
(8 a 10 m.).
Nu het onderhavige perceel voor niet te hoogen prijs
is te krijgen en, door dit bij den overblijvenden grond
te voegen, het geheel ongeveer 18 a 20 m diep wordt,
kan alles dan als bouwterrein worden uitgegeven.
De heer Rom Colthoff: Er komt niet meer bij dan
het huisje, ongeveer 4 m.
De Voorzitter antwoordt, dat er ook een straat naar
het Noorden geprojecteerd is, waar ook een strook
grond overblijft. Als de gemeente nog een perceel ten
Óósten kan bijkoopen, zou het verstandig zijn dat te
doen, omdat de reeds in haar eigendom zijnde grond,
nu practisch waardeloos, dan rendabel gemaakt kan
worden. Als de verbindingsweg naar den Groninger
straatweg er is, kan de gemeente het geheel als bouw
terrein uitgeven voor 10.a 12.per m'-, ten
minste als er genoeg grond is.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punten 7 en 8 (bijl. nos. 154 en 153).
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
de voorstellen van B. en W.
Punt 9 (bijl. no. 157).
De heer Muller meent, dat de tijd heeft ontbroken
om dit zeer belangrijke voorstel voldoende te bestu-
deeren. Bovendien hebben de betrokken personeelsor
ganisaties geen gelegenheid gehad te doen, wat zij
meenen, dat in het belang van de betrokkenen is. Het
hoofdbestuur van een der organisaties tracht b.v. met
de Commissie van Overleg de zaak te bespreken. Het
resultaat daarvan is nog niet bekend, maar de gelegen
heid om nog iets te bereiken moet toch worden geboden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 5 Januari 1938.
3
Daar B. en W. bovendien waarschijnlijk zelf ook over
leg moeten plegen, omdat hun voorstel afwijkt van de
door de Commissie gestelde eischen, en om geen over
ijlde stappen te doen. stelt spr., namens zijn fractie,
voor
„Voorstel van orde.
Ondergeteekende stelt voor punt 9 van de agenda
af te voeren en aan te houden tot de volgende ver
gadering
le. omreden de tijd van voorbereiding voor den
Raad te kort was
2e. omdat B. en W. in hun voorstel blijk geven
dat door onderhandeling nog verbetering niet onmo
gelijk wordt geacht.
De Voorzitter stelt het voorstel-Muller aan de orde.
De heer Buiël wil nog verder gaan dan het voorstel-
Muller. Dat een dergelijk bezuinigingsvoorstel betref
fende een bepaalden tak van dienst incidenteel wordt
behandeld, zonder dat iets omtrent de begrooting 1938
bekend is, acht spr. onjuist. Bovendien is het geen goed
systeem, dat eerst de Commissie een zaak kant en klaar
maakt en daarna de Raad erover beslist. Het zou toch
mogelijk kunnen zijn, dat de Raad, de begrooting in
haar geheel beschouwende, besloot meer op andere
posten, b.v. de subsidies, welke de Commissie wèl goed
keurt, te bezuinigen in plaats van op de onderhavige
salarissen, omdat, gezien de belangrijke diensten welke
er voor worden verricht, dit laatste niet verantwoord is.
Spr. stelt daarom voor
„Ondergeteekende stelt voor punt 9 te behandelen
bij het behandelen der begrooting 1938
Kunnen Ged. Staten voor 1938 weigeren machtiging
te geven tot het betalen van deze salarissen Deze toch
steunen op de verordening en naar spr. meent, moet
men doorgaan met de betaling.
Mevr. Van DijkSmit verneemt gaarne de gevolgen
voor gemeente en betrokkenen van het voorstel-Buiël.
alvorens haar oordeel uit te spreken.
De heer Algera veronderstelt, dat er reeds overleg
tusschen de Commissie en B. en W. heeft plaats gehad.
Indien niet, dan vindt spr. dat onverklaarbaar, omdat
B. en W. zich den vorigen keer met hand en tand heb
ben verweerd tegen de eischen van de Commissie en
hebben getracht te redden, wat er nog te redden was.
Spr. beschouwt de zaak zoo, dat B. en W. bij hun over
leg niet meer hebben kunnen bereiken en nu noodge
dwongen met dit voorstel komen. De beantwoording
van de vraag voor of tegen uitstel, hangt er voor spr.
vanaf, of nog veranderingen in het voorstel kunnen
worden aangebracht door nader overleg met de Com
missie.
De heer Posthuma steunt het voorstel-Muller, omdat
het niet mogelijk was de stukken behoorlijk te bestu-
deeren. 30 December kreeg de Raad dit voorstel be
treffende het ontslag van personeel op 1 Januari. Dit
eischt een te overijld besluit van den Raad.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi voelt veel voor
het voorstel-Muller, maar wil eerst weten, of de ge
meente daardoor in moeilijkheden kan geraken, nu zoo
positief in de missive staat, dat de verlagingen uiterlijk
1 Januari moeten ingaan. Geeft uitstel geen moeilijk
heden, dat is dat een goede oplossing en behoeft de
Raad niet zoo overijld te handelen.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat B. en W. zich
niet hadden voorgesteld, dat deze zaak zoo zou loopen.
Deze voorloopige bespreking over uitstel vindt spr.
onbevredigend, immers, men komt niet tot de feiten
zelf. Aan een bespreking van de materie zelf, waarbij
men komt tot een beoordeeling van de feiten, zou men
kunnen vastbinden de kwestie van uitstel.
Het gedane voorstel van B. en W. is zeer duidelijk
en spr. gelooft niet, dat daar verder nog veel over ge
schreven of gelezen behoeft te worden. Op dien grond
bestaat voor uitstel z.i. geen reden. De heer Muller
noemt als argument, dat de Raad onvoldoenden tijd tot
bestudeering heeft gehad. Ook B. en W. hebben deze
zaak in een paar dagen moeten bestudeeren. Spr. ge
looft, dat de toelichting van het voorstel zóó is, dat
ieder wel weet, waar het om gaat.
Iets anders is, dat men uitstel bepleit, om anderen dan
B. en W. gelegenheid te geven te trachten de voorge
stelde maatregelen ongedaan te maken. Wat de betref
fende organisaties willen doen, moeten zij weten, en
B. en W. zouden zeer verheugd zijn, als haar pogen zou
gelukken, maar dat ontslaat B. en W. niet van de ver
plichting dit voorstel te doen.
Er is gevraagd, waarom moet dit nu zoo spoedig.
In den brief van 18 Augustus werden verschillende
voorwaarden gesteld, waarop Leeuwarden de extra-
bijdrage zou kunnen krijgen. B. en W. hebben daar
tegen een memorie opgesteld, waarin ook de kwestie
van het vakonderwijs werd behandeld. In de nota van
27 November heeft de Commissie de definitieve cijfers
gegeven en de extra-bijdrage op 190.000.gesteld,
onder mededeeling, dat zij omtrent de uitgaven van het
onverplichte onderwijs bereids advies had gevraagd van
het Dep. van Onderwijs, en daaromtrent nader zou be
richten. Eerst einde December kwam de nadere brief
van de Commissie met het genoemde advies, rijkelijk
laat, wat B. en W. ook onaangenaam was. Men be
denke wel, dat het hier geen kwestie van 1938 betreft,
maar van 1937, al werken deze maatregelen natuurlijk
ook voor 1938 door; immers, de in uitzicht gestelde
extra-bijdrage ad 190.000.hangt mede af van de
te nemen maatregelen t.a.v. het onverplichte onderwijs.
Alleen al op grond daarvan heeft spr. groot bezwaar
tegen uitstel, omdat B. en W. dan weer niet weten, hoe
het met de bijdrage 1937 staat.
Dan is er de begrooting 1938, welke in bewerking
is en natuurlijk getraineerd heeft door de gevoerde cor
respondentie en waarin de opmerkingen uit de laatste
nota's van de Commissie verwerkt moeten worden. De
aanvrage voor de extra-bijdragen voor 1938 is reeds
ingezonden en B. en W. zijn bezig een uitvoerige toe
lichtende nota bij de begrooting gereed te maken, waarin
alle mogelijke argumenten ter motiveering der posten
zijn gerangschikt, ook in verband met wat in de vorige
Raadsvergadering is gezegd, en deze nota moet zoo
snel mogelijk worden ingezonden. Het zou onverant
woordelijk zijn daarmede nog 3 weken langer te moeten
wachten.
Stelt men het voorstel van B. en W. uit, dan acht
spr. niet alleen de bijdrage 1937 aan het wankelen, wat
jammer en gevaarlijk zou zijn, maar B. en W. kunnen
ook niet verder met de begrooting 1938. Om het hoofd
stuk van het onverplichte onderwijs voorloopig daarvan
af te zonderen, lijkt spr. ook gevaarlijk. De begrooting
1938 moet niet zoo vertragen als die van 1937 en daar
om moeten B. en W. opschieten en moet dit voorstel
thans worden behandeld. De Raad weet waar het om
gaat.
De heer Muller antwoordt den heer Algera, dat ge
bleken is, dat van overleg tusschen de Commissie en
B. en W. omtrent dit voorstel geen sprake is geweest.
Alles wat de wethouder van Fin. heeft gezegd zou
prachtig zijn, als B. en W. hun voorstel hadden gedaan,
zooals de Commissie het gedicteerd heeft, maar
B. en W. hebben zelf gevoeld en naar spr. meent
zeer terecht dat zij met een dergelijk voorstel niet
in den Raad konden komen. Wat de weth. van Fin.
heeft gezegd, geldt ook voor het afwijkende voorstel
van B. en W.; deze toch schrijven zelf ook, dat zij daar-