14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 26 Januari 1938.
moeilijk zijn allen belanghebbenden volle 26 lesuren te
geven. Spr. zegt echter zijn medewerking in dezen toe.
Ook B. en W. vinden het instituut kweekelingen met
akte dat eigenlijk uit de wereld moest verre van fraai.
Een bewaarschoolonderwijzeres met akte B krijgt in
maximum 1298.terwijl een kweekeling met dezelfde
bevoegdheden, die hetzelfde werk doet, 400.ont
vangt, wat geen belooning is voor een volledige taak.
Bij het l.o. is dit echter ook het gevaler zijn gemeenten,
waar de kweekelingen met akte voor hun arbeid een
aalmoes krijgen en dat wordt ook getolereerd.
Wil men het bewaarschoolonderwijs behouden, dan
heeft men het instituut kweekelingen met akte te aan
vaarden.
Het is in het belang van het geheel de voorstellen
van B. en W. aan te nemen, zooals ze hier liggen.
Mevrouw Van DijkSmit ontkent, dat zij zou hebben
gezegd, dat Leeuwarden door eigen schuld in de huidige
situatie is geraakt. Zij heeft slechts gesproken over de
schuldenlast.
De heer Algera zegt, dat hij bij zijn voorstel is uit
gegaan van twee richtlijnen, n.l. 1°: zooveel mogelijk
medewerken met B. en W. en 2° geen conflict met
de Commissie van overleg. Spr. wil nu de opmerkingen,
die n.a.v. zijn voorstel zijn gemaakt, aan deze criteria
toetsen. Aangezien zijn fractie met B. en W. zoovee!
mogelijk wil meegaan, sluit het voorstel van spr. zco
dicht mogelijk bij dat van B. en W. aan en heeft het
zich beperkt in voege als voorgesteld is. In de huidige
situatie is het bovendien plicht, dat de Raad zooveel
mogelijk vertrouwen stelt in B. en W., te meer nu is
gebleken, dat dezen door onderhandeling nog wel eens
iets bereiken.
De heer Van Kollem meent, dat, wil spr.'s fractie geen
conflict met de Commissie, men dan consequent moet
zijn en alles uitstellen, doch dat zou niet overeenkomen
met de sub 1° genoemde richtlijn. Ook acht de heer
Van Kollem het geen houding, dat overleg zal worden
gepleegd, voordat een Raadsbesluit wordt genomen,
doch dit jaar is de practijk zoo geweest, dat over het
sturen van de begrooting naar Den Haag overleg is
gepleegd, voordat zulks in den Raad is geweest. Men
kan dus niet zeggen, dat het geen houding is een derge-
lijken weg te bewandelen.
De heer Van der Meulen acht het onjuist, dat B. en
W. een bepaalde opdracht wordt gegeven, maar spr.
meent, dat ook zijn voorstel B. en W. voldoende vrijheid
laat. Stelt de Commissie eventueel andere eischen dan
thans, dan kunnen B. en W. met een nieuw voorstel
komen.
Voorts meent de heer Van der Meulen, dat er altijd
een conflict ontstaat of men nu voor of tegen het voor
stel van B. en W. stemt. Daarom juist heeft spr. zijn
voorstel gedaan, want zijn fractie verzet zich tegen elk
voorstel, dat in zichzelf en materieel afwijkt van de
eischen van de Commissie. Alleen aan het bevelin
williging van de eischen met ingang van 1 Januari kon
men onmogelijk voldoen. Aan het voorstel-Muller tot
uitstel heeft spr.'s fractie echter niet medegewerkt.
Volgens den wethouder moet men de medewerking
van Ged. St. niet afslaan en zooveel mogelijk den door
dezen gewezen weg volgen. Dit is in zijn algemeenheid
wel juist, maar het is een onredelijke eisch van Ged. St.,
dat B. en W. niet als onderhandelaars mogen optreden.
Het vorige jaar toch hebben B. en W. dikwijls met Ged.
St. onderhandeld. Waarom mag dit thans niet meer?
Spr. vraagt het antwoord van B. en W. in dezen. Zelfs
al willen Ged. St. zulks, spr.'s fractie is niet bereid op
dezen verkeerden weg voort te gaan. Spr. handhaaft
zijn voorstel.
De heer Van der Meulen zegt, dat de heer Algera
niet duidelijk heeft gemaakt, waarom het eene deel van
het voorstel van B. en W. wel aangenomen moet worden
en het andere niet. Consequent zou zijn of alles uitstellen
of nu alles behandelen. De heer Algera wil een conflict
met de Commissie vermijden, maar zijn voorstel gaat
toch feitelijk tegen de Commissie in hij wil immers niet
op 1 Januari, doch op 1 Februari aan de eischen der
Commissie voldoen. Het conflict met de Commissie was
trouwens al aanwezig in het voorstel van B. en W., die
de maatregelen t.a.v. het onderwijs in de lich. opvoeding
later wilden doen ingaan dan 1 Januari, en, tegen den
eisch der Commissie, het salaris van het bewaarschool-
personeel hooger hebben gesteld. Het lijkt spr. beter de
geheel zaak uit te stellen, maar, nu B. en W. haar liever
willen afhandelen, er daarbij op rekenende, dat met steun
van Ged. St. meer is te bereiken, vereenigt spr. zich
daarmede.
De brief van Ged. St. d.d. 12 Januari j.l. was, volgens
den wethouder, onduidelijk men heeft de Griffie om
inlichtingen gevraagd en met een Gedeputeerde over
dien brief gesproken. Naar spr.'s meening wordt in dien
brief de eisch gesteld, dat de Raad het oorspronkelijke
voorstel van B. en W. moet aannemen; immers er wordt
gesproken van voorstel en de verzachtingen, welke
B. en W. daarin willen aanbrengen, worden als .ver
zoek van B. en W. en niet als voorstel genoemd. Spr.
laakt het, dat Ged. St. een brief sturen, welke hun op
vatting niet weergeeft en dat nader geïnformeerd moet
worden, wat de bedoeling is. Hij wil echter graag op
gezag van den wethouder aannemen, dat Ged. St. deze
nadere voorstellen van B. en W. willen steunen.
B. en W. hebben Ged. St. o.a. verzocht de salarissen
van het bewaarschoolonderwijs te mogen beperken tot
10 eventueel nieuw personeel, te benoemen op een
lager bedrag, wordt niet genoemd. Als Ged. St. mee
gaan met de nadere voorstellen van B. en W., dan
houdt dat in, dat zij er mede accoord gaan, dat de sala
risverlaging van het bewaarschoolpersoneel blijft beperkt
tot 10 en dat de eisch van de perspectiefbezuiniging
t.a.v. nieuw te benoemen personeel dus vervalt. En als
de Raad weet, dat Ged. St. achter dit verzoek staan,
dan is er geen reden het amendement-Muller niet aan
te nemen.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi betoogt, dat zij
c.s. niet met het voorstel-Muller, hoe het hen ook aan
lokt, accoord kunnen gaan. Zij zijn het met den wet
houder eens, er moet gegeven en genomen worden en
daarom neme men deze perspectiefbezuiniging aan. Het
lijkt haar echter beter de voor nieuw bewaarschool-
personeel bepaalde jaarwedde te beschouwen als aan-
vangs-salaris dan kunnen na eenige dienstjaren altijd
periodieke verhoogingen ingevoerd worden. De Com
missie zal er nooit mede accoord gaan, dat deze per
spectiefbezuiniging niet wordt doorgevoerd. Ged. St.
gaan mee met het voorstel van B. en W., waarin dui
delijk staat, dat deze perspectiefbezuiniging zal worden
doorgevoerd, en dat is natuurlijk ook de bedoeling van
Ged. St.
De heer Posthuma had de schuldvraag niet aange
roerd, als mevr. Van Dijk deze niet had genoemd. Nu
zegt zij de financiëele schuld der gemeente te hebben
bedoeld. Maar zij heeft toch gezegd, dat het de schuld
van het Gem.bestuur was, dat Leeuwarden thans in de
huidige situatie verkeert. En als mevr. Van Dijk het
thans niet zoo heeft gezegd, dan heeft zij nu anders
gesproken, dan zij hier altijd heeft gedaan.
Men moet er niet van spreken, dat het hier een kwestie
van geven en nemen is de Commissie neemt alleen. De
Raad aanvaarde het amendement-Muller, dan weten
Ged. St. ook waar zij aan toe zijn.
Is van B. en W. te verwachten, dat zij verandering
in het stelsel van kweekeling met akte zullen trachten
aan te brengen en de tegenwoordige functionnarissen als
onderwijzeres willen aanstellen? Tot de Commissie van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 26 Januari 1938.
15
Overleg schijnt niet doorgedrongen te zijn, welke taak
kweekelingen met akte hebben, anders hadden zij nimmer
zoo n laag salaris durven voorstellen. Haar komt den
titel toe en het salaris, waar zij recht op hebben.
De heer Muller vindt des wethouders bestrijding van
zijn voorstel niet sterk.
Mevr. Buisman zegt, dat men moet geven en nemen,
maar het is zoo, dat Den Haag neemt, en Leeuwarden
moet geven. Spr. kan niet, zooals mevr. Buisman, ver
onderstellen, dat Ged. St. zouden bedoelen de perspec
tiefbezuiniging door te voeren. Er staat toch uitdruk
kelijk in hun brief van 12 Januari de verlaging van de
belooningen van het personeel aan de bewaarscholen
blijft beperkt tot 10 van de thans geldende salarissen.
En als B. en W. dan niettegenstaande dat de perspec
tiefbezuiniging wèl in hun voorstel opnemen, dan behoeft
de Raad hen daarin niet te volgen. Stemt de Commissie
onverhoopt niet met het besluit van den Raad in, dan
kunnen B. en W. alsnog met een desbetreffend voorstel
komen, want er moet toch nog nader worden overlegd.
De Raad probeere in elk geval de perspectiefbezuiniging
te weren.
De heer Van der Geest sluit zich bij den heer Muller
aan. Met hetzelfde recht, dat B. en W. meenen, zich
ten deele te moeten losmaken van de eischen van de
Commissie, meent spr., dat het voorstel van B. en W.
soepeler moet worden.
Spr. betreurt, dat mevr. Buisman alleen een plato
nische liefdesverklaring heeft afgelegd en het voorstel-
Muller niet steunt. Zij zegt anders zelf, dat de in het
■voorstel genoemde salarissen fooien zijn, maar dan
aanvaarde zij ook de consequentie, en, nu er gelegen
heid is deze fooien om te zetten in salarissen, benutte
zij deze.
Nu het wel de bedoeling is den overblijvenden vak
onderwijzers in de lichamelijke oefening zooveel moge
lijk een volle taak te geven, zag spr. gaarne dat hun
ook een bestaanszekerheid wordt gegeven en wel, dat
hun 26 wekelijksche lesuren worden gegarandeerd.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi heeft niet ge- I
zegd, dat zij de salarissen van 900.— en 1100.
een fooi vindt; alleen die van de kweekelingen met akte
en de oppassters.
De heer Botke (weth.) herhaalt, dat het de bedoeling
van Ged. St. is, dat het voorstel van B. en W. van
5 Januari wordt aangevuld met de in den brief van
7 Januari genoemde punten. Daarin ligt dus opgesloten,
dat de salarissen van de nieuw aan te stellen hoofd
onderwijzeressen en onderwijzeressen aan de bewaar
scholen moeten worden bepaald op resp. 1100.en
900.B. en W. bedoelden ook niet deze perspectief
bezuiniging ongedaan te maken.
Den heer Posthuma zegt spr., dat men in de huidige
omstandigheden natuurlijk niet kan bereiken, dat de
kweekelingen met akte onderwijzeressen worden op een
salaris van 900.hoewel B. en W. ook meenen, dat
zij zulks verdienen. Zoodra de financiën beter zijn, is
het niet te tolereeren de kweekelingen met akte, die
een volle taak hebben, te handhaven.
Ook kunnen B. en W. thans niet voorstellen den
vakonderwijzers in de lichamelijke oefening een jaar
salaris toe te kennen. De Raad zij er mee tevreden, dat
B. en W. toezeggen dezen onderwijzers zooveel moge
lijk een volle taak te geven.
De heer Hellema betoogt, dat, daar men zegt dat het
zoo goed is, dat het voorstel van B. en W. den vorigen
keer is uitgesteld, het wel lijkt, alsof B. en W. zich
toen op onvoldoende motieven tegen uitstel hebben
verzet. Men zeide toen, dat het voorstel van B. en ML
reeds een conflict met de Commissie in zich droeg, want
B. en W. gingen niet geheel accoord met wat de Com
missie eischte, maar het voorstel zelf is hier toen niet
in bespreking geweest.
Welke gedachten lagen aan dat voorstel ten grond
slag Spr. heeft indertijd aangetoond, dat de toestanden
plaatselijk moeten worden bekeken indien voor een
bepaalde plaats eischen worden gesteld, welke spe
ciaal die plaats betreffen. B. en W. meenden nu.
dat afschaffing van het vakonderwijs een algemeene
landsregeling, en geen plaatselijke eisch was, waaraan
alle gesubsidieerde gemeenten moeten voldoen, doch dat
het bewaarschoolonderwijs een speciaal plaatselijke
aangelegenheid betrof, omdat dit onderwijs in iedere
plaats weer anders is uitgegroeid. Daarbij kon dus in
het geding worden gebracht, dat daarop hier reeds zoo
veel was bezuinigd en kon op plaatselijke omstandig
heden worden gewezen. Men onderscheide goed de
algemeene landsregelingen en de speciaal plaatselijke
regels en dit hadden B. en W. in hun voorstel conse
quent doorgevoerd.
B. en W. hebben nog een voorbeeld gehad van de
wisselende methoden der Commissie van Overleg.
Tegen de gemaakte afspraak in, moet de begrooting
1938 nu wel weer eerst in den Raad worden behandeld
en dan door Ged. St. en de Commissie.
De manier, waarop het voorstel van B. en W. hier
is behandeld, is naar spr. meent niet van gevaren ont
bloot en spr. denkt, dat B. en W. zich voortaan wel
eerst zullen beraden, of ze voorstellen als deze bij den
Raad aanhangig zullen maken, dan wel deze eerst nader
aan de Commissie zullen voorleggen.
Men zij toch voorzichtig met het doen van uitingen
als mevr. Van Dijk heeft gedaan, die tot tweemaal toe
zegtde schulden nemen van jaar tot jaar toe, wat spr.
bestrijdt. Heeft zij daarvan ook berekeningen gemaakt.
b.v. over de laatste drie jaren, welke zij kan overleggen?
Mevr. Van Dijk—Smit zegt, dat haar opmerking niet
gaat over de laatste 3 jaren.
Indertijd hebben B. en W. zelf gezegd, dat de schul
den van 8 millioen tot 11 millioen waren gestegen.
De heer Hellema (weth.) blijft het gevaarlijk vinden
om zoo losweg hier te zeggen, de schulden nemen van
jaar tot jaar toe. Gesteld, dat de schulden inderdaad
zijn gestegen, dan moet men toch eerst zien, wat men
daarvoor gekregen heeft, alvorens zoo n uiting hier te
doen.
De heer IJtsma vindt, dat het den Raad onaangenaam
moet aandoen, dat in laatste instantie de zaak hier zoo
wordt gesteld, dat, door de manier waarop de Raad
het voorstel van B. en W. heeft behandeld, B. en W.
zich wel zullen bedenken, hoe zij hun voorstellen in de
toekomst zullen doen.
Spr. meent, dat bij alle verschil van meening men
toch ook anderer gevoelens moet kunnen begrijpen.
B. en W. stelden den Raad voor op korten termijn de
betreffende maatregelen te nemen en ieder moet zich
toch kunnen indenken, dat dan de behoefte naar voren
komt daarin, zoo mogelijk, verandering te brengen. Zoo
heeft de Raad gemeend, dat het hier ook anders moge
lijk was en dan is dat niet, omdat men geen vertrouwen
in het College stelt.
Dan kan men beter zeggen hier ligt de brief en nu
stemmen.
Was deze zaak dan zoo onbelangrijk? Ieder begrijpt
toch, dat de Raad over een zaak als deze, welke tus-
schen Kerstmis en Nieuwjaar plotseling uit de lucht
komt vallen, wel graag iets meer wil weten. En dan
moet men daartegen niet een houding aannemen, zooals
de wethouder heeft gedaan.
De stelling, welke de wethouder verkondigde, dat de
eene eisch landelijk was en de andere zuiver plaatselijk,
is niet juist en als hij het voorstel leest, kan hij die niet