Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Februari 1938. De heer Van der Meulen zegt, dat uit de overgelegde stukken zelf en uit hetgeen de heer Praamsma heeft gezegd, blijkt, dat deze onvolledig zijn en daaraan een andere correspondentie vooraf ging, welke blijkbaar zeer belangrijk is en die de Raad dus niet kan missen om deze zaak te kunnen beoordeelen. De heer Praamsma heeft waarschijnlijk aan den Di recteur van de Reiniging inlichtingen gevraagd. Spr. heeft die vrijmoedigheid niet gehad en hij weet niet, of het juist is van een directeur van een bedrijf om aan een Raadslid de corresspondentie omtrent een zaak over te leggen. Daar de zeer belangrijke vraag, of het terrein niet in gebruik kan worden afgestaan, aan de beoor deeling van den Raad is onttrokken, steunt spr. het voorstel-IJtsma. De Voorzitter is het niet met den heer Van der Meulen eens, dat de overgelegde stukken niet volledig zijn. B. en W. zullen altijd tevoren wel bepaalde onderhande lingen voeren, en als die afspringen, komen B. en W. niet met die stukken, welke niets met het eigenlijke voorstel te maken hebben, in den Raad. De provincie heeft het aanbod van B. en W. om het terrein in gebruik af te staan, niet aangenomen en dan heeft de Raad daar verder niets mee te maken. Deze zaak is nu aan de orde gekomen, doordat de heer Praamsma, vermoedelijk op het kantoor van de Gem.-Reiniging, inzage heeft gekregen van de afschrif ten van de stukken. Naar spr.'s meening is dit volkomen onjuist en B. en W. zullen daartegen ook maatregelen nemen. Het is slechts ter beoordeeling van B. en W., of correspondentie over een zaak, waar de Raad niet mee te maken heeft, den Raad overgelegd zal worden. Een Raadslid heeft alleen recht in een wettelijk bijeen geroepen bijeenkomst inlichtingen te vragen, en meent de Raad dat andere correspondentie overgelegd moet worden, dan kan de Raad dit desnoods aan B. en W. vragen, maar niet een Raadslid. Het is onjuist, dat de Directeur brieven ter inzage geeft aan Raadsleden. De provincie vroeg aan de gemeente terrein voor grondberging in gebruik af te staan. B. en W. en de Dir. der Gem.werken meenden, dat dit op bepaalde voorwaarden kon geschieden, maar de Provincie ging daarmede niet accoord, en toen zijn B. en W. tot dezen verkoop gekomen. Spr. ontkent, dat de overgelegde stukken onvolledig zijn. De heer IJtsma had zijn voorstel reeds opgesteld, vóórdat de heer Praamsma sprak. Met diens betoog houdt het dus geen verband. Het is echter logisch, dat de Raadsleden door de onvolledigheid der stukken op dezelfde gedachte komen, welke B. en W. eerst hadden. n.l„ om het terrein te verhuren. De Raad weet thans, dat daaromtrent met de provincie is onderhandeld, maar hij kent geen cijfers en kan derhalve niet beoordeelen wat voor de gemeente het beste is,verhuur of verkoop. (De Voorzitter: De provincie wil niet huren.) Of de provincie wel of niet wil huren, is spr. volmaakt onver schillig. Het gaat er om, wat voor de gemeente het voordeeligste is, en wil de provincie niet huren, dan ga zij onze deur voorbij. Spr. wenscht een overzicht van de geheele zaak, hoe de gemeente deze terreinnen het beste kan gebruiken, hoe zij de slikgelden zal kunnen krijgen, enz. De Voorzitter zegt, dat B. en W. geen bezwaar heb ben dit punt uit te stellen en de geheele correspondentie over te leggen. Daarin staat niets geheims. De Raad wete echter, dat de Provincie alleen wil koopen. De heer Turksma's vraag, welke voorwaarden de ge meente voor het afstaan in bruikleen aan de provincie heeft gesteld, is niet beantwoord. Uit het feit, dat de provincie deze terreinen wil koopen, concludeert spr., dat zij er een ander belang bij heeft, dan alleen om bergplaats voor haar baggerspecie te hebben. De heer Praamsma, lid van de Reinigingscommissie, achtte het niet alleen zijn goed recht, maar ook zijn plicht deze belangrijke zaak behoorlijk te onderzoeken. Spr. heeft niets gevraagd, dat niet door den beugel kan. Uit de stukken bleek, dat B. en W. een voorstel aan de provincie hadden gedaan, welke er niet aan dacht dit aan te nemen. Nu was het toch spr.'s goed recht dit voorstel nader onder de loupe te nemen. (De Voorzitter: Waarom heeft U dan B. en W. niet gevraagd?.) Spr. had even goed bij B. en W. kunnen komen, maar had dan misschien meer kans op een weigering gehad. Spr. meende, dat deze terreinen voor de gemeente behouden moesten blijven en ging, daar in den Raadsbrief stond dat het terrein slechts met hooge kosten voor vuilstor- ting dienstbaar kon worden gemaakt, bij den Directeur informeeren, of het inderdaad de bedoeling was, niet meer op dit terrein te storten. Bij dit, zeer vriendschap pelijke, onderhoud bracht spr. ter sprake, dat er nog een ander voorstel scheen geweest te zijn. Waar nu de Voorzitter zelf zegt, dat er geen bezwaar is de corres pondentie over te leggen, begrijpt spr. niet, dat een Raadslid er niet over spreken mag. Voordat men het voorstel kan behandelen, moet er meer licht komen in het belang van Leeuwarden. De heer Van der Meulen zegt, dat het er niet om gaat, of de heer Praamsma lid van de Reinigingscomm. is, maar of een Raadslid individueel een directeur van een bedrijf inlichtingen kan vragen. Of deze vriend schappelijk worden gegeven of niet, doet natuurlijk niet ter zake. Spr. meent, dat de heer Praamsma zijn positie als Raadslid miskent. Hij spreekt hier over zaken, welke niet des Raads zijn. De eenige weg, welke hem past, is in den Raad inlichtingen aan B. en W. te vragen. De heer Praamsma zegt, dat de Reinigingscomm. ver gaderde 14 dagen voordat dit voorstel is gedaan. B. en W. hebben het echter niet noodig gevonden dit belangrijke voorstel daar te behandelen. Dit jaar heeft de Commissie trouwens slechts eenmaal vergaderd, n.l. voor de behandeling van de bedrijfsbegrooting, maar overigens werd geen onderdeel van het bedrijf bespro ken. Spr. protesteert er tegen, dat hij zijn positie als lid der Reinigingscomm. zou hebben misbruikt. Ieder Raadslid toch heeft tot taak elke zaak vooruit te onder zoeken om in het belang van de gemeente te kunnen zeggen, wat hij noodig oordeelt. Uit de stukken bleek, dat er een voorgeschiedenis was, en deze heeft spr. onderzocht. Hij hoopt elke zaak, welke zijn belangstel ling heeft, ook in het vervolg goed te onderzoeken. De Voorzitter zegt, dat de heer Van der Meulen volkomen gelijk heeft. De heer Van der Meulen legt het protest van den heer Praamsma naast zich neer. Deze klaagt over de werkwijze van de Commissie, maar die klachten had hij in de Commissie zelf moeten uiten, waarna deze zich tot B. en W. had kunnen wenden. Dat was een juistere houding geweest, dan, buiten de Commissie om, naar den Directeur van het bedrijf te stappen. Mevrouw Van Dijk Smit had over deze zaak niet gesproken als de Reinigingscomm. niet in het geding was gekomen. Toen spr. het voorstel van B. en W. ontving, heeft zij gedacht, het is niet in de pas gehouden vergadering van de Reinigingscomm. behandeld, het hoort dus waarschijnlijk in het Grondbedrijf of bij B. en W. thuis. Zij gelooft, dat de heer Praamsma geheel te goeder trouw inlichtingen bij den Directeur heeft ge vraagd. Spr. heeft niet verder geïnformeerd en zij be treurt het, dat het nu is, alsof zij en de andere leden der Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Februari 1938. 23 Commissie hun plicht niet doen. Is er geen middel den Raadsleden te doen weten, wat zij wel en wat zij niet mogen weten, waar zij inlichtingen mogen vragen en waar niet De Raadsleden mogen zich vrij bewegen in alle gemeentelijke instellingen, behalve in inrichtingen van onderwijs. Maar als b.v. een school veranderd en verbeterd wordt, heeft een Raadslid dan recht daar te gaan kijken, hoe het er uit ziet De heer De Boer (weth.) zegt, dat de Reinigings comm. geen beheerscommissie is, maar een commissie van bijstand, welke B. en W. raadplegen zoo dikwijls zij dit noodig achten. Het betreft hier verhuur of verkoop van een terrein, dat niet meer bij de Reiniging in gebruik is en hiervoor vonden B. en W. het niet noodig de Commissie bijeen te roepen. Als de heer Praamsma of de Commissie aanmerkingen heeft over den gang van zaken, dan had spr. mogen verwachten, dat dit in de onlangs gehouden commissie vergadering, waar de begrooting werd besproken, was gebeurd. Overigens willen B. en W. den Raad graag zoo goed mogelijk inlichten over deze zaak. De Voorzitter zegt namens B. en W. toe, dat de be treffende stukken alsnog aan den Raad zullen worden overgelegd. Het voorstel-IJtsma wordt met alg. stemmen aange nomen. Het voorstel van B. en W. wordt aangehouden. Punt 10 (bijl. no. 9). Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 11 (bijl. no. 17). De heer Turksma zegt, dat B. en W. in bijl. 137 van 1937 schreven, dat de overblijvende 6 perceelen land waren bestemd voor verhuur aan veehandelaren, waar mede zij te kennen gaven zich eenigszins te zullen richten naar den door spr. geuiten wensch. Twee per ceelen aan het Oudland zijn daarvoor echter niet in aanmerking gebracht, vier perceelen aan het Kalver- dijkje wel. De wijze, waarop deze verhuringen plaats vinden, brengt echter niet de veehandelaren in het eerste gelid, zooals B. en W. hadden beloofd, maar stelt hen geheel en al achteruit. Een enkele, wien spr. aan geraden had te solliciteeren, zei, dat het land toch meestal aan bepaalde personen wordt verhuurd of aan hen, die het vroeger ook hebben gehad. Er is in zooverre aan den wensch, om aan veehan delaren te verhuren, tegemoetgekomen, dat van alle geschikte perceelen, waar deze om vroegen, hun de meest ongeschikte en kleinste zijn gegeven. Een der sollicitanten had reeds op een vroegeren datum dan de anderen gesolliciteerd naar de perceelen sectie G nos. 7742 en 8245, of no. 12555, omdat hij land te weinig had, waarop hij B. en W. vroeger reeds had gewezen. No. 8245, dat hem werd toegewezen, accepteerde hij, maar hij vroeg tegelijkertijd ook no. 7742, waaraan echter geen gevolg werd gegeven. Het was niet meer dan billijk geweest, dat deze twee perceelen, welke o.m. voor verhuur aan veehandelaren waren bestemd, aan Van der Meer waren toegewezen, te meer, omdat hij. die perceel no. 7742 nu gekregen heeft, geen veehan delaar is en bovendien niet zoozeer in aanmerking komt als Van der Meer, die reeds 30 jaar in de gemeente woont. Spr. kan niet begrijpen, dat men den een het stuk van 2 X 36% a geeft en het stuk van 3 X 36% a, dat er bij ligt en dat deze er graag bij wil heb ben, aan een ander, terwijl beiden eigenlijk niets hebben aan een perceeltje van 2 a 3 X 36% a. Spr. stelt voor ..Ondergeteekende stelt voor perceel sectie G no. 7742 te verhuren aan den gegadigde L. van der Meer.". De Voorzitter zegt, dat B. en W. het advies van den deskundige voor de gem. landerijen hebben gevolgd. Het is wel zeer eigenaardig, dat de heer Turksma voor een bepaalden persoon opkomt. Van der Meer krijgt één stuk en een ander ook één stuk. Dat is zoo onbillijk niet en als het Van der Meer te klein is, weigere hij het. Er zijn genoeg liefhebbers voor. Zooals gebruikelijk, is een termijn gesteld, waar binnen de sollicitaties moeten worden ingeleverd. Hij. die het laatste zijn biljet inlevert heeft natuurlijk even veel recht als degene, die dit het eerste deed. De heer Turksma zegt, dat in het voorstel van 16 November 1937 uitdrukkelijk is toegezegd, dat deze perceelen voor veehandelaren waren bestemd. (De Voorzitter: Zouden kunnen worden bestemd.) Nu ver schuilt de Voorzitter zich achter de letter. De geest van die woorden toch was, dat deze perceelen voor vee handelaren waren bestemd. Het gaat er spr. niet om. dat een ander geen land mag huren, maar men geeft Van der Meer 2% X 36% a, waar hij niets aan heeft. Spr. ziet niet in, waarom hij dezen persoon niet zou mogen aanbevelen. (De Voorzitter: Over hem hebt U mij ook al een briefje geschreven, maar als Raadslid moest U daar buiten blijven.) Als iemand bij spr. komt met het verzoek hem te helpen, dan is het toch vrij den Burgemeester te vragen of deze kan bevorderen, dat die veehandelaar dat stuk land krijgt. Het ging niet om verkoop, waarbij de Voorzitter misschien aan eenig gel delijk voordeel zou kunnen denken. Zijnerzijds bedoelde spr. er niets zoodanigs mede. De Voorzitter zal wel meer dergelijke briefjes krijgen. (De Voorzitter: Niet veel.) Er zijn er dus toch wel meer geweest. Spr. heeft geen voorrecht voor dezen persoon gevraagd, maar, omdat er in de stukken stond, dat deze perceelen voor vee handelaren waren bestemd, heeft spr. voor dezen vee handelaar een briefje aan den Burgemeester geschreven met verzoek, dit land aan dezen te verhuren, omdat hij ook het vorige jaar reeds had gesolliciteerd. Spr. hand haaft zijn voorstel. Het voorstel-Turksma wordt met 25 tegen 3 stemmen, die van de heeren Wiersma, Buiël en Turksma, ver worpen. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 12 en 13 (bijl. nos. 8 en 15). Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi aanvaardt haar benoeming als wethouder. De Voorzitter wenscht haar geluk met deze benoe ming. Zij komt in een zeer moeilijken tijd in het College van B. en W., dat weet ieder, en daarover zal spr. thans niets meer zeggen. Maar hij hoopt, dat zij tot eigen voldoening en tot voldoening van de gemeente haar wethouderschap mag waarnemen. De heer Hellema zegt, dat hij, toen hij in Mei 1936 zijn functie als wethouder aanvaardde, dat heeft gedaan met de stellige bedoeling deze functie als nevenfunctie te kunnen verrichten. Nu had hij zich den omvang der werkzaamheden wel voorgesteld, doch anders, dan deze in werkelijkheid bleken te zijn en vooral in die twee jaar geworden zijn. Spr. meent te mogen zeggen, dat hij het niet zoo erg heeft getroffen. Er is heel wat gebeurd in deze korte periode. Hij moge herinneren aan de herziening de.'

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 4