56 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 Maart 1938.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 29 Maart 1938.
De Voorzitter deelt mede, dat de volgende voor
stellen zijn ingediend, onderteekend door
den heer Turksma
(III) „Ondergeteekende stelt voor ten behoeve van
de winkeliers, die geen speciaal tarief hebben, een kor
ting toe te kennen van 15 der thans geldende prijzen
voor hen, die meer dan 500 kWh per jaar gebruiken.''
den heer Wiersma
(IV) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 141 van
de begrooting 1938 van Gem.werken te verlagen met
250.-"
(VI) „Ondergeteekende stelt voor volgnos. 148,
149 en 151 van de begrooting 1938 van Gem.werken
te verlagen met 500.
(XVI) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 119
van de begrooting 1938 van Gem.werken te verlagen
met 600.
(XVII) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 125
van de begrooting van Gem.werken, jaar 1938, te ver
lagen met 200.—."
(XVIII) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 126
van de begrooting 1938 van Gem.werken te verlagen
met 500.—."
(XX) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 131 van
de begrooting 1938 van Gem.werken te verlagen met
250.—."
(XXI) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 132
van de begrooting 1938 van Gem.werken te verlagen
met 200.
(XXIII) „Ondergeteekende stelt voor volgnos. 138
en 139 van de begrooting 1938 van Gem.werken te ver
lagen met 300.
(XXXI) „De Raad verzoekt aan het College van
Burgemeester en Wethouders zich te wenden tot de
Comm. van Georganiseerd Overleg, omtrent de invoe
ring van een kinderbijslag voor het Gemeentepersoneel
voor elk kind boven de twee kinderen."
de heeren Wiersma en Van der Schoot
(V) „Ondergeteekenden stellen voor volgnos. 143,
144, 145, 146 en 147 van de begrooting 1938 van Gem.
werken te verlagen met 6000.
(XI) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 269
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
500.-."
(XII) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 321
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
600.-."
(XV) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 561
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
200.-."
den heer Praamsma
(VII) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 160 van
de begrooting van Gem.-werken, jaar 1938, te verlagen
met 110.
(XXVII) „Ondergeteekende stelt voor de wensche-
lijkheid uit te spreken den dienst Beurs en Waag onder
te brengen bij een anderen gemeentedienst, b.v. bij den
Markt- en Havendienst.
de heeren Wiersma en Feitsma
(VIII) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 206
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
200.-."
de heeren Algera en Feitsma
(IX) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 214
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
50.-."
(X) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 218
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
50.-."
(XIII) .Ondergeteekenden stellen voor volgno. 334
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
15.-."
(XIV) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 507
van de gemeentebegrooting 1938 te verlagen met
25.-."
den heer Van der Schoot
(XIX) „Ondergeteekende stelt voor volgno. 128
van de begrooting 1938 van Gem.werken te verlagen
met 1000.
(XXII) „Ondergeteekende stelt voor volgnos. 133,
134 en 137 van de begrooting 1938 van Gem.werken
te verlagen met 500.
de heeren Praamsma en Van der Schoot
(XXIV) „Ondergeteekenden stellen voor de be
grooting verbouw gymnastiekschool aan de Gr. Kerk
straat te verlagen met 1100.(volgno. 158 Gem.
werken) en no. 826 van den Kapitaaldienst."
(XXVI) „Ondergeteekenden stellen voor de globale
begrooting van kosten „verbetering Stadsverzorgings-
huis" te verlagen met 2725.Kap.dienst no. 870.
(XXIX) „Ondergeteekenden stellen voor uit te
spreken dat de Raad het niet langer op prijs stelt, dat
de stukken op Zondag ter visie worden gelegd.
de heeren Praamsma en Wiersma
(XXV) „Ondergeteekenden stellen voor volgno. 17
van de lasten van het Grondbedrijf te verlagen met
100.
de heeren Praamsma en Algera
(XXVIII) „Ondergeteekenden stellen voor B. en
W. te verzoeken de werkzaamheden van den huur-
ophaler op te dragen aan den beurs- en waagmeester,
en de daardoor noodzakelijk geworden begrootings-
wijzigingen zoo spoedig mogelijk bij den Raad in te
dienen."
mevr. BusscherSjerp
(XXX) „Ondergeteekende stelt den Raad voor B.
en W. uit te noodigen een onderzoek in te stellen naar
het beschikbaar stellen van speelterreinen of speelgele-
genheid voor de kinderen en van het resultaat mede-
deeling te doen aan den Raad."
mevr. Van DijkSmit
(XXXII) „Ondergeteekende dient het volgende
voorstel in
a. In het vervolg zal elke voordracht bestaan uit
drie personen.
b. De drie op de voordracht staande personen krij
gen bericht en worden in de gelegenheid gesteld zich
bij B. en W. en de Raadsleden te komen presenteeren.
c. De voordracht moet minstens veertien dagen
voor de e.v. raadsvergadering worden ingediend."
Aan de orde is het voorstel sub XXIX, om de stukken
niet meer op Zondag ter visie te leggen.
De heer De Bruin is door zijn werk en mede doordat
zijn fractie Maandagsavonds vergadert, soms genood
zaakt op Zondag de stukken in te zien. Verwerping van
dit voorstel stelt hij derhalve op prijs. Dat de concierge
dan vrij zal zijn en zijn Zondagsplichten beter kan ver
vullen, weegt voor spr. niet zoo zwaar, omdat deze er
slechts eenmaal in de 3 weken van 91 uur voor thuis
behoeft te zijn. Er zijn overigens meer Raadsleden, die
niet anders dan op Zondag de stukken kunnen inzien.
De heer Van der Geest sluit zich bij den heer De
Bruin aan.
De heer Van der Schoot had niet verwacht, dat dit
voorstel bezwaar zou ontmoeten. Al komt het slechts
eenmaal in de 3 weken voor, spr. zou den concierge,
die nooit klaar is en geen vrijen Zaterdagmiddag heeft,
gaarne dien dag in zijn gezin laten, wat met goeden wil
wel gaat, want voor hen, die uit beginsel des Zondags
de stukken niet inzien, gaat het ook.
De heer Van der Geest meent, dat het meer een prin-
cipevoorstel is, dan dat men den concierge een dienst
wil bewijzen. Ook andere Zondagen moet er wel eens
wat gebeuren en al liggen de stukken ter visie, hij kan
toch in zijn gezin zijn. Heeft deze functionnaris te
weinig vrij, dan moet daarin anders worden voorzien.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 Maart 1938. 57
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 29 Maart 1938.
De heer Praamsma kan zich indenken, dat, toen de
Raadsvergaderingen op Dinsdagmiddag waren, men
niet aan een dergelijk voorstel dacht, hoewel spr. c.s.,
die toch ook in het volle leven staan, nooit den Zon
dagmorgen voor het bestudeeren der stukken noodig
hebben gehad, maar thans zal ieder dezen morgen kun
nen missen. Spr. c.s. achten, met de overzijde, den
vrijen Zaterdagmiddag en den Zondag een groot goed
voor hen, die de andere dagen werken en hij kan zich
niet begrijpen, dat men niet algemeen medewerkt den
concierge den vrijen Zondag te geven.
De heer Balk heeft soms niet anders dan op Zondag
de stukken kunnen inzien en daarbij bemerkt, dat meer
deren van die gelegenheid gebruik maken. Daar de
concierge toch in het gebouw is en er geen werk voor
behoeft te doen, is het niet bezwaarlijk de stukken op
Zondag ter visie te leggen. Bovendien vergete men niet,
dat de bestudeering veel meer tijd vraagt dan vroeger.
Mevrouw Van DijkSmit meent, dat als er Raads
leden zijn, die bezwaar tegen dit voorstel hebben, men
het niet door moet voeren. Niemand zal op Zondag de
stukken inzien als het niet noodig is.
Het voorstel-Praamsma-Van der Schoot (sub XXIX)
wordt met 18 tegen 7 stemmen, die van de heeren
Turksma, Feitsma, Wiersma, mevr. BuismanBlok
Wijbrandi, de heeren Praamsma, Van der Schoot en
Algera, verworpen.
Aan de orde is het voorstel-Busscher—Sjerp (XXX)
i.z. onderzoek kinderspeelterreinen.
Mevrouw BusscherSjerp c.s. hebben geen bezwaar,
dat, bij beschikbaarstelling van speelterreinen door de
gemeente, particulieren eventueel zullen medewerken
om toezicht te houden. Het voorstel bedoelt, dat B. en
W. onderzoeken, of terreinen beschikbaar worden ge
steld waar kinderen ongestoord kunnen spelen mis
schien is toezicht niet noodig en het resultaat willen
mededeelen.
Den heer IJtsma lijkt een onderzoek in de ruimte,
zonder precies te weten, waar behoefte aan speelterrein
bestaat, niet wenschelijk. In het Oosten der stad zou
men misschien land voor speelterrein aanwijzen, terwijl
in het Westen een groep menschen een speelterrein zou
willen beheeren. Laten B. en W. uitspreken, dat, als er
ergens een geschikt land is, dat b.v. een buurtvereeni-
ging als speelterrein vraagt, die in staat is zekerheid te
geven het als speelterrein in stand te kunnen houden,
zonder dat toezicht door de gemeente noodig is, zij op
hun medewerking kan rekenen. Ook de ouders mogen
er wel eens op worden gewezen, dat zij hun kinderen
moeten opvoeden, dat deze niet door de perken in de
plantsoenen loopen.
De heer Muller meent, dat het eene het andere niet
uitsluit. Ook hij meent, dat een buurtvereeniging of der
gelijke de leiding van de speelplaatsen op zich moet
nemen. Doch mevr. Busscher sprak van speelweiden,
en dat B. en W. moeten onderzoeken, of er in de om
geving van de stad geen land is, dat men zonder meer
voor de kinderen kan bestemmen. Spr. hoopt, dat B. en
W. deze zaak ernstig onder oogen zullen zien en spoedig
voorstellen zullen doen.
De heer Van der Geest meent ook, dat de ouders zelf
zooveel mogelijk moeten medewerken. Het voorstel-
Busscher verdient zeer zeker aandacht, doch is het niet
mogelijk meer speelterreinen van scholen aan den open
baren weg beschikbaar te stellen, zooals bij scholen 13
en 7 geschiedde? Waar die speelterreinen niet zijn, ziet
men de kinderen op straat en voor hen dient men speel
terrein te vinden of een schoolterrein of land buiten
de stad.
De Voorzitter vraagt, of de bedoeling is hier en daar
een weiland aan te wijzen, waar kinderen vrijen toegang
hebben. Mevrouw Busscher sprak van een vijver; moe
ten er ook toestellen in? (Mevrouw BusscherSjerp:
Dat behoeft niet.) Dus wordt alleen bedoeld een stuk
land open te stellen voor speelgelegenheid en het toe
zicht is een tweede kwestie.
Mevrouw BusscherSjerpDe bedoeling is, dat in
alle buurten goede speelgelegenheid voor de kinderen
komt. Daartoe kan men bestemmen speelplaatsen bij
scholen, maar daarnaast moeten er zeer zeker speel
weiden komen in den vorm van stukken grasland in
iederen hoek van de stad, waar de kinderen vrij kunnen
spelen en voetballen.
De Voorzitter antwoordt, dat B. en W. met het open
stellen van de speelplaatsen bij scholen slechte ervaring
hebben en vele hebben B. en W. weer moeten sluiten,
omdat ouderen het als voetbalterrein gebruikten en
muren en hekken kapot gemaakt worden als er geen
toezicht is.
Stelt men hier een weiland beschikbaar, dan is het bij
regenweer een modderboel en komen de ouders klagen,
dat de kinderen vuil thuis komen en dat zij er maar niet
meer moeten komen.
B. en W. willen echter een onderzoek instellen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel-BusscherSjerp.
Aan de orde is
het voorstel-Wiersma (XXXI) i.z. kindertoeslag, dat
met 17 tegen 8 stemmen, die van de heeren Buiël,
Praamsma, Van der Schoot, Algera, Balk, Westra,
Feitsm en Wiersma, wordt verworpen
het voorstel-Van DijkSmit (XXXII) i.z. voor
drachten bij benoemingen.
De Voorzitter zegt, dat dit voorstel niet op aanbe
velingen slaat. Mogen B. en W. als het wordt aange
nomen, niet met een voordracht van twee personen
komen als zij daarvoor goede redenen hebben, en hoe
komt het als er maar twee sollicitanten zijn
Zij, die op de voordracht komen, krijgen bericht om
zich te laten keuren, maar dan behoeven B. en W. hen
toch niet speciaal in de gelegenheid te stellen zich bij
de Raadsleden te presenteeren Moeten B. en W. hen
dus aanschrijven, dat zij moeten komen
Mevrouw Van Dijk—Smit zegt, dat ieder, die op de
voordracht komt, in de gelegenheid moet worden ge
steld zich te presenteeren. Er wordt wel eens gedacht,
dat men Raadsleden niet mag bezoeken.
De Voorzitter heeft nog nooit een sollicitant ontmoet,
die niet naar de menschen wilde gaan, die hem benoem
den. Zoo'n onnoozele hals moet men dan ook maar niet
hebben.
Mevrouw Van Dijk—Smit zegt, dat het wel voorkomt,
dat men niet op sollicitantenbezoek gesteld is. Zijn de
sollicitanten in de gelegenheid gesteld, dan ligt het aan
hen zelf of zij zich de moeite van een bezoek willen
getroosten.
De Voorzitter zegt, dat volgens het Regl. van Orde
de voordracht tien dagen te voren ter inzage moet liggen.
Er kunnen echter omstandigheden zijn, dat B. en W.
daarvan afwijken. In het onderhavige geval meenden
B. en W., omdat het nog 3 weken duurt, voor de vol-