62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 Maart 1938. Voortzetting der vergadering op Woensdag 30 Maart 1938. stroom in het gemeentebestuur, belangrijk zijn toege nomen. Van die zijde kan men blijkbaar niet goed ver dragen, dat er fouten worden gemaakt, hetgeen de felle aanvallen op hen, die daarop wijzen, verklaart. Wat zoo nu en dan op deze wijze loskomt, al zijn het soms kleine dingen, doet spr. c.s. wel eens vreezen, dat bij nauwkeurig onderzoek meer fouten aan het licht zouden komen. Mevrouw BusscherSjerp is intusschen ter vergade ring gekomen. De heer Van der Meulen heeft zich in de sectiever gadering verzet tegen niet-opneming van deze vragen in het sectieverslag, zooals de sectievoorzitter aanvan kelijk wilde. Of deze feiten waar zijn en dan is er geen enkele reden ze niet in het openbaar te behandelen onze democratische staatsvorm moet dat kunnen ver dragen öf de feiten zijn niet waar en dan heeft de rechtsche fractie de verantwoordelijkheid te dragen. Het spijt spr. nog steeds niet, dat deze zaak wèl in het sectierapport is opgenomen. Dat de Soc. Dem. niet zouden kunnen verdragen, dat er fouten aan het licht komen, is volkomen onwaar, wat reeds blijkt uit spr.'s houding in de sectievergadering. Juist de Soc. Dem. hebben op openbaarheid aangedrongen. En dat de Soc. Dem. een element zouden willen wegwerken, dat voor hen onaangenaam zou zijn, is een schandelijke insinuatie. Of de betrokken ambtenaar gaat vrij uit en dan be hoort de heer Wiersma, die de zaak in het openbaar heeft aangesneden, zulks in het openbaar te getuigen, óf deze meent, dat de opzichter niet vrij uit gaat en dan moet hij zulks motiveeren. De heer Wiersma heeft wel gezegd, dat de opzichter in geen geval vrij uit ging, en ook is het woord onregel matigheden gebruikt, waarmee werd bedoeld, dat een strafbaar feit is gepleegd, dus dat opzettelijke verduis tering heeft plaats gehad, maar geen enkel bewijs is gegeven, waar de beschuldigde toch zeker recht op heeft. Evenals gister zal spr. geen oordeel over deze zaak uitspreken, maar hij sluit zich aan bij de beoordee ling, welke over de Rechts-Prot. fractie is uitgespro ken. Dat de heer Wiersma niet verklaarde, waarom de opzichter verzocht de zaak niet in het openbaar te be handelen, had de insinueerende strekking deze man schuwt openbaarheid, en pas door den wethouder ge dwongen, heeft de heer Wiersma gezegd, dat huiselijke omstandigheden oorzaak van het verzoek waren. Spr. wil in dit geval wel aannemen, dat geen spionnage heeft plaats gehad, maar niet is weersproken, dat is afgegaan op inlichtingen van een onguur individu. Het strekt een Raadslid niet tot eer op dergelijke mededee- lingen in te gaan. (De heer Stobbe: Dat woord „on guur" kan U in moeilijkheden brengen.) Spr. neemt daarvan de verantwoording op zich. De heer PraamsmaDe door den wethouder ge noemde persoon staat geheel buiten het eerste geval. Den heer De Boer (weth.) doet het genoegen, dat de Rechts-Prot. fractie erkent, dat het beter ware geweest een anderen weg te bewandelen. Het eerste bezoek van den heer Wiersma aan den Dir. van Gem.werken is spr. pas later medegedeeld, toen de Directeur verzocht de zaak in het college te mogen bespreken, wat is ge beurd. Ook B. en W. keuren af, dat, als de opzichter van de werf niet thuis is, zijn vrouw materiaal afgeeft. De heer Wiersma heeft de verschillende feiten ge noemd, doch geen nieuws naar voren gebracht en ook niet medegedeeld, waarom de betrokkene de zaak liever niet in het openbaar zag besproken. Wat de heer Wier sma daaromtrent zeide was niet geheel juist en onvol ledig. Al wordt Zaterdagsmiddags op de werf niet gewerkt, toch zijn de deuren meestal open er worden b.v. ook wel eens demonstraties van de brandweer gegeven en dan komen particulieren wel eens materialen halen, b.v. veldkeien, omdat die juist dan gelegenheid hebben hun tuintje in orde te maken. Spr. geeft hierna de toe dracht van deze zaak nog eens in 't kort weer. Dat Bijlsma, toen de Directeur, het feit door den heer Wier sma wetende, er hem naar vroeg, eerst ontkende was logisch, immers zijn vrouw had vergeten het hem op te geven en eerst toen hij er met haar over sprak, bleek dit, waarna de zaak in orde is gemaakt. Spr. geeft toe, dat de schijn tegen Bijlsma was. Toen hij tot opzichter van de werf werd benoemd, kende men hem uit ervaring en wist, dat hij de geschikte persoon was voor die functie en tot heden is niet gebleken, dat iets aan die geschikt heid ontbreekt. B. en W. en de Directeur zijn overtuigd, de omstandigheden kennende, dat hier te goeder trouw is gehandeld. De heer Wiersma zeide den Dir. der Gem.~ werken ten volle te vertrouwen: laat hij dan ook waarde hechten aan diens oordeel in dezen. Het College meende, dat dit geen zaak was, waarin de Justitie gekend be hoefde te worden, zooals Bijlsma voorstelde, omdat het overtuigd is, dat hier te goeder trouw werd gehandeld. Het spreekt van zelf, dat spr. hier als Raadslid zijn socialistische gevoelens uitspreekt, doch vooral als wet houder heeft hij te maken met verhoudingen zooals die thans zijn en moet hij mede oordeelen over de belangen der geheele gemeente. Spr. is reeds acht jaar wethouder en vraagt den heer Wiersma of deze iets kan aanwijzen, waarvan hij kan zeggen, hier wordt een partijdig beheer gevoerd. Dat spr. partijgenooten bevoordeelt, kan men nimmer zeggen. Op zeer onpartijdige wijze wordt, indien noodig, bij de Gemeentebedrijven personeel aangenomen: daarbij wordt alleen naar geschiktheid gezien. Zooals spr. gisteren reeds zeide, moet bij het baggeren het oude ijzer direct uit de emmertjes worden verwijderd, om stagnatie te voorkomen. Het was steeds regel, dat dit oude ijzer niet naar de werf ging, doch door het perso neel werd verzameld en verkocht. Ook bij particulieren is zulks regel. Moest het naar de werf gebracht worden en gesorteerd, dan bracht het meer kosten dan voordeel mede. Bij de nadere behandeling van deze zaak zijn geen nieuwe feiten naar voren gekomen en gebleken is, dat de zaak erg is opgeblazen en anders had moeten worden behandeld. De heer IJtsma zegt, dat nu wel gebleken is, dat er geen enkele reden was om deze zaak in besloten zitting te behandelen. Overigens is zij vrij eenvoudig. Natuur lijk worden in gemeentedienst fouten gemaakt, dat doen ook wij eiken dag. Het is maar of men zegt„Hij die zonder zonde isóf „Ha, wij hebben er een te pakken, wat moet met hem gebeuren Ieder doet wel eens iets, waarvan hij den volgenden dag zegthet was beter anders geweest en ieder vergeet wel eens iets op te schrijven. Spr. heeft ook wel eens een standje moeten maken, maar dan werd er met den betrokkene over ge praat en dan was het uit. Staat men zoo tegenover zijn personeel, dan worden moeilijkheden, als de Rechtsche fractie nu heeft, voorkomen. Kan deze zaak nu niet evenzoo worden gesteld Het lijkt spr. wenschelijk den Directeur te verzoeken dergelijke zaken niet met een Raadslid te behandelen. Spr. heeft den Directeur wel eens over technische aangelegenheden geraadpleegd, maar personeelsaangelegenheden behooren door B. en W„ als dagelijksch bestuur, te worden berecht. Wat door spr. over de spionnage is gezegd, was niet te veel en wordt die niet namens de Rechtsche fractie gedaan, dan kan het voor rekening blijven van hen, die meenen zulks te moeten doen. Spr. begrijpt eigenlijk niet op wie men critiek wil leveren, op den directeur, den ambte naar, die een fout heeft gemaakt, of op B. en W., of wil men uitsluitend den betrokkene treffen De kwestie van de Gasfabriek laat spr. voor den heer Wiersma, maar hij had gaarne, dat de Rechtsche fractie zich losmaakte Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 Maart 1938. 63 Voortzetting der vergadering op Woensdag 30 Maart 1938. van deze dingen de heer Van der Schoot staat reeds op den eersten sport. Wil iemand over interne aange legenheden spreken, hij wende zich tot B. en W., die er verder wel voor zullen zorgen. Spr. neemt niets van het gister gesprokene terug. Dat vroeger de critiek ook niet malsch was, is waar, maar spr. heeft zich nooit verlaagd tot het aannemen van mededeelingen van Jan en alleman. Het zou spr. verheugen, als de Voorzitter eventueel bij een afscheid van den heer Wiersma kon zeggen Wij hebben altijd scherp gevochten, maar elkaar open in de oogen gezien, zooals spr. bij zijn afscheid in een andere gemeente is gezegd. Spr. verwacht gaarne een ver klaring van de Rechts-Prot. fractie. De heer Van der Geest vindt, dat de wethouder de zaak tot normale proporties heeft teruggebracht en dat het hier eigenlijk alleen een kwestie van door omstan digheden veroorzaakte vergeetachtigheid betreft, wat meer kan voorkomen. Spr. zag gaarne, dat de Rechts- Prot. fractie ridderlijk erkende, dat het eerste geval te veel is aangedikt. Spr. sluit zich geheel bij den heer IJtsma aan. Den heer Wiersma c.s. spijt het den raad van den sectie-voorzitter, om de vragen niet in het sectieverslag op te nemen, niet te hebben opgevolgd. De heer Van der Meulen heeft het eerste geval bekeken uit een oogpunt van burgerlijk recht, maar dit kan ook worden gezien in de sfeer van het administratieve recht. Opzet kan niet worden bewezen, doch de schijn is zeer tegen betrokkene. Den heer Van der Geest zegt spr., dat het bedrag pas bij den boekhouder is opgegeven, nadat het feit bij den Directeur was gebracht. Spr. ontkent pertinent, en andere Raadsleden weten dit ook, dat de door den heer De Boer genoemde persoon dit geval zou hebben aangebracht. (De heer Praamsma: De wethouder moet dat bewijzen.) In de andere gevallen is bekend wie de mededeelingen deed. Spr. is, in overleg met zijn fractie, niet over één nacht ijs gegaan, maar met dien persoon naar den Di recteur, in wiens dienst hij was, gegaan. Weth. De Boer zeide, dat de waarde van het van de werf gehaalde materiaal slechts 1.— was, maar het gaat spr. om het feit als zoodanig. Hij heeft er nadrukkelijk op ge wezen, dat zijn fractie den directeur een zeer betrouw baar ambtenaar acht. Waarom, vraagt de wethouder, kent de heer Wiersma aan diens oordeel dan niet meer waarde toe. Spr. c.s. hebben echter niets afgedaan aan het vertrouwen, dat zij in den Directeur hebben, maar wel was deze van opinie veranderd t.a.v. het ontslag van den betrokkene in geval 2. Voorts zegt de wet houder, dat de schijn tegen Bijlsma is geweest, maar dat B. en W. overtuigd zijn, dat niets opzettelijk is nage laten. Spr.'s fractie kan niet bewijzen, dat de betrokkene oneerlijk is geweest, wat zij ook niet wil beweren ook zij zegt alleen, dat de schijn zeer tegen dezen is. Met den wethouder meent spr., dat in den verkoop van het opgebaggerde oude ijzer voor de gemeente weinig voordeel zit als het op de werf moet worden gesorteerd, maar er zijn groote, niet gesorteerde, hoe veelheden verkocht. Spr. acht dit geval niet zeer ernstig, maar begrijpt, dat de Directeur vindt, dat dergelijke zaken niet zonder zijn weten moet gebeuren. De heer IJtsma heeft het voorgesteld, alsof spr. c.s. dachten Daar hebben we er een te pakken Dat is allerminst juist en dan hadden spr. c.s. wellicht een anderen weg bewandeld. Zij hebben de zaak in eerste instantie gebracht waar zij meenden, dat zij hoorde en was de zaak daar tot een bevredigende oplossing ge komen, dan hadden zij verder gezwegen. De heer IJtsma zou zich voorts nooit verlagen praatjes van Jan en alleman aan te nemen, maar spr. heeft zeer duidelijk aangetoond, dat hij c.s. de feiten voldoende aan de waarheid hebben getoetst, feiten, voor 99 juist gebleken. De heer Van der Schoot neemt geen ander standpunt in als zijn fractie, zooals de heer IJtsma het voorstelt. Ook spr.'s fractie had deze zaak liever anders aan de orde gesteld. Voor medelijden met haar is echter geen aanleiding en een nadere verklaring behoeft niet te worden afgelegd. De heer Rom Colthoff vraagt, of B. en W. in het voorgevallene geen aanleiding zien den verkoop van materialen bij Gem.werken te beperken tot die artikelen, welke zeer moeilijk of in het geheel niet in een winkel te krijgen zijn, waardoor onverkwikkelijke geschiede nissen als deze worden voorkomen. De heer Hellema zou zich niet willen verdiepen in de vraag, hoe men achter deze feiten is gekomen dit is niet van belang en onnoodig, doch er enkel rekening mee willen houden, dat Raadsleden bepaalde feiten heb ben aangebracht via den Directeur der Gem.werken bij B. en W., waar zij behoorden, en dat die alleen hebben te beslissen, of daaraan gevolg moest worden gegeven. Inderdaad was geval 1 zoo, dat dit onderzocht moest worden öf door de recherche, öf door het College. Het laatste is in dezen gedaan en Bijlsma is in de gelegenheid gesteld te vertellen, hoe het geval is gebeurd. Het College is toen op de betrouwbaarheid van dezen persoon afge gaan en heeft diens verklaring geaccepteerd en het Col lege is daartoe bevoegd. En heeft het eenmaal een be slissing genomen, dan is er geen aanleiding een derge lijke zaak nog weer in de sectievergadering te brengen. Dat is z.i. fout geweest. Voorts vraagt spr. B. en W., wat er is gedaan om vergissingen als deze te voorkomen. Als de opzichter niet op de werf is, wat gebeurt er dan, als er iemand om materiaal komt De heer Van der Meulen constateert, dat door de erkenning van den heer Wiersma, hoe de gang van zaken in de sectievergadering is geweest, is komen vast te staan, dat diens insinuatie, dat de S.D. fractie geen fouten in het beheer zou kunnen verdragen, onjuist is geweest, omdat juist zij op openbaarheid hebben aan gedrongen. De eenige houding van den heer Wiersma en zijn fractie, erkennende, dat zijn fractie het kwade opzet van den betrokkene niet kan bewijzen, al vond hij dat de schijn zeer sterk tegen dezen was, was ge weest genoegen te nemen met de door B. en W. ge nomen beslissing. Voorts heeft spr. niet beweerd, dat de gisteren met name genoemde persoon geval 1 heeft aangebracht, maar de heer Wiersma heeft niet ontkend, dat die per soon geen rol heeft gespeeld. (De heer Wiersma: Dat ontken ik dan nu.) Dat in deze zaak geen bevredigende oplossing was verkregen, is reden geweest, dat de heer Wiersma c.s. haar op deze wijze aanhangig hebben gemaakt. Wat had die fractie wel een bevredigende oplossing gevon den Dit is een vraag, welke die fractie, die achter den heer Wiersma blijft staan, zal hebben op te lossen en ook de critiek zal zij hebben te aanvaarden. De heer Van der Geest meent ook, dat als deze zaak was behandeld, zooals de heer Hellema heeft gezegd, er veel narigheid was voorkomen en het feit. dat de Rechts-Prot. fractie accoord gaat met den weg, welke is bewandeld, maakt deze fractie in spr.'s oogen niet beter. De heer Wiersma heeft zich in dezen bediend van een zekeren persoon, iemand, van wiens diensten deze zich, naar spr. meent, niet moest bedienen. Als de heer Wier sma tegenspreekt, dat deze persoon in dit geval een rol heeft gespeeld, zegt spr., dat de schijn dan wel zeer tegen hem is. Immers, het publiek noemt dezen persoon het knechtje van den heer Wiersma en de Raad kan de gedachte niet van zich afzetten, dat de heer Wiersma connecties met dezen heeft.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 16