38
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 Maart 1938.
Chr. bewaarscholen beschikbaar te stellen, af te wijzen,
waardoor een deel van de kinderen wordt uitgesloten,
is niet te rijmen.
In vraag 43 wordt gevraagd, waarom men bij het
aftreden van weth. Hellema niet van de dwalingen zijns
weegs is teruggekeerd, toen een eendrachtiger samen
werking in het College kon worden verkregen, wat in
het gemeentebelang ware geweest. De Rechts-Prot.
Raadsfractie zou zich niet aan deelneming in het Col
lege hebben onttrokken, ondanks de achteruitzetting,
haar de laatste jaren aangedaan. De nieuwe wethouder
wete zich overtuigd, dat spr. c.s. haar hoogachten en
bewonderen, dat zij deze zware taak op zich heeft ge
nomen, doch spr. c.s. meenen, dat erkenning van de
Rechts-Prot. fractie in dezen heilzamer zou werken.
Vraag 62 spreekt van verwaarloozing van den tuin
bij het paviljoen voor besmettelijke ziekten. Gezien de
weinige beplanting en de weinige grasperken kan ech
ter op het uitgetrokken bedrag nog wel worden bezui
nigd, zonder het geheel te schaden, als de goede wil
maar voorzit. Het vragen van prijsopgaaf aan een par
ticulieren tuinman ware hier te overwegen.
Wat het vertoonen van de film „Grazige Weiden"
betreft, heeft spr. een ernstig verzoek. Misschien heeft
de titel en het feit, dat er veel over deze film geschreven
is, velen aangelokt om haar te gaan zien. Wat wordt
aangeboden en gebruikt ten dienste van deze film moet
iederen belijder Gods met huivering en ontroering ver
vullen. Immers het heilige W^ezen Gods wordt hierin
als gewoon mensch voorgesteld. Men leze, op welke
gronden de burgemeester van Alphen aan den Rijn deze
film heeft verboden, die diep krenkend voor de belijders
van God is. Vele hoogstaande personen keuren de ver
tooning van dergelijke films ten strengste af. En hun,
die toezicht houden op de films, roept spr. toe waakt
en weest U in dezen van Uwen roeping bewust. Als een
groot partijleider, die ons lief is, wordt verguisd, doet
r.et ons pijn, wat moet het dan zijn als de groote, boven
alles almachtige, Leider wordt verguisd. Laat ons el
kanders opvattingen eerbiedigen, dat kome des Zon
dags ook meer en meer uit.
De heer Van der Meulen wijst er op, dat Leeuwarden
een der bijna 400 gemeenten in ons land is, die de be
grooting niet sluitend kunnen krijgen zonder extra-
bijdragen. De bewering, dat deze een roekeloos finan-
ciëel beheer hebben gevoerd, is reeds lang verstomd. De
oorzaken, te bekend om daarop uitvoerig in te gaan,
zijn de wijziging van de fin. verhoudingswet, waardoor
het gemeentelijke belastinggebied aanmerkelijk is inge
krompen, de verminderde uitkeeringen uit het Gem.-
fonds en de geweldige stijging der uitgaven voor armen
zorg en werkloosheidsvoorziening, door het Rijk groo-
tendeels ten laste der gemeente gelaten.
Volgens de Gemeentewet hebben Ged. St. de begroo
ting goed te keuren, maar de practijk is, dat de Com
missie van Overleg eischen stelt en, vaak op krasse
wijze, ingrijpt in het gemeentelijke beheer. Het stand
punt van die Commissie i.z. het tekort ad 412.000.
is nog niet bekend. Wel schrijven Ged. St., dat voors
hands niet gerekend moet worden op een grootere bij
drage dan over het vorige jaar, maar definitief is niets
bekend. In dit stadium vraagt spr.heeft het nut te
streven naar beperking van het tekort, dus naar ver-
minderingn van de bijdrage In theorie zou zulks mo
gelijk zijn door verhooging van de inkomsten; de Raad
zal daaraan niet denken. Een zoo groote beperking der
uitgaven, dat het geheele tekort zou verdwijnen, kan
de Raad onmogelijk aangeven en Is, na alle bezuini
gingen, niet meer te vinden. Een gedeeltelijke beperking,
die van werkelijk belang zou zijn, zou in dit stadium
beteekenen den dood van het gemeentelijke leven en
zou Leeuwarden als cultureel centrum doen verdwijnen.
Er zal dus blijven een groot tekort, en financiëel herstel
en onafhankelijkheid zullen tot in de verre toekomst
een illusie blijven.
Het heeft, naar spr. meent, in afwachting van het
standpunt van de Commissie van Overleg, geen zin
voor de gemeente te streven naar verdere vermindering
der uitgaven, d.i. op het ontvangen van een kleinere
bijdrage. Rijk en Commissie zullen daar voldoende naar
streven Men heeft toch gezien, hoe het Regeerings-
beleid in toenemende mate zijn stempel drukt op het
gemeentelijke beheer. In plaats van een constructievewel-
vaartspolitiek te voeren, zijn Rijk en gemeenten tot aan
den afgrond gebracht. Het streven van deze Regeering,
bezuiniging ad absurdum, is in belangrijke mate gericht
geweest tegen voorzieningen der gemeenten op sociaal-
en cultureel gebied. Was dit beleid anders geweest, dan
zouden er nu fondsen beschikbaar zijn. De z.g. bescher
ming van de gemeenten tegen zich zelf is niets anders
dan een bescherming van de Rijkskas, ten behoeve van
de kosten van het leger, en als men de zaak zoo ziet,
heeft het geen zin er van te spreken, dat de kastijdende
hand zacht kan zijn. Leeuwarden heeft geen kastijding
verdiend. Het heeft evenmin zin te spreken van de
handen ineen te slaan met het Rijk. De Raad zit hier
om de belangen van Leeuwarden te behartigen en dan
is het zijn plicht te zeggen wij eischen die bijdrage.
Maar men zegge nietdie kan ook wel iets minder.
De eenige houding is, naar spr.'s fractie meent, dat de
Raad zich unaniem met B. en W. op het standpunt stelt,
dat het rechtmatig is een bijdrage ad 410.000.te
krijgen, dat het billijk is, omdat de gemeente meer stort
in het fonds, dan zij er uit ontvangt en dat het noodig
is, omdat de gemeentebedrijven efficiënt worden be
heerd en er niets meer af kan, zonder ze te ontwrichten.
Mocht later blijken, dat hoogere instanties het geheele
tekort niet willen aanzuiveren, dan pas is het tijd te
bespreken, of misschien bezuiniging mogelijk is, bezui
niging, welke gepaard zal gaan met afbraak. Spr.'s
fractie meent, dat zij reeds veel bezuinigingen heeft
aanvaard, óók waartegen zij ernstig bezwaar had, zij
wil niet streven naar belastingverlaging, hoe het haar
aanlokt, zij ziet af van eigen wenschen en aanvaardt
wat B. en W. aanbieden. De eenige houding van den
Raad, als behartiger van de gemeentebelangen, zij
B. en W. te steunen in hun pogen om hoogere colleges
te overtuigen, dat aanzuivering van het tekort recht
matig en billijk is.
De heer Turksma brengt hulde aan het College voor
de wijze, waarop het menigen aanval op de begrooting
1937 en op het gemeentebeleid heeft gepareerd. Het
verwondert spr., dat Ged. St. die anderen willen wijzen
hoe het hoort, een brief van B. en W. dd. 12 Juli j.l.
omtrent het Stadsverzorgingshuis nog niet beantwoord
hebben. Een dergelijke mentaliteit is niet bevorderlijk
voor een goede verstandhouding. Dat de gevolgde
werkmethode van Ged. St. mede invloed heeft gehad
op het bedanken van den eminenten weth. van Fin.,
stemme hen tot nadenken
Een tekort van 410.000.is niet weg te werken
zonder ernstige aantasting van cultureele waarden. Dat
B. en W. daartoe geen kans zien, teekent den toestand,
maar toont verantwoordelijkheidsgevoel. Natuurlijk
moet naar bezuiniging worden gestreefd, maar deze mag
niet de ontwikkelingsmogelijkheden van Leeuwarden
schaden. Zich daartegen te keeren, zij het doel van
ieder Raadslid naast het werk, dat hij in het gemeente
belang heeft te doen, waarbij de Raad niet altijd kan
buigen
Met het College wijst spr. belastingverhooging af.
Moeten er meer offers gevraagd worden, men zoeke
ze bij hen, wier inkomsten nog liggen boven een nood
zakelijk levensniveau op behoorlijke basis, en niet langer
bij de minst-draagkrachtigen. Vooral kome rechtvaar
digheid bij het vragen van geldelijke offers en in het
belastingheffen tot uiting. Immers, het is steeds de be-
drijfvoerende middenstand, die bijna overal het grootste
deel betaalt van de belastingen, behalve wellicht van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 Maart 1938.
39
de Vermogens- en Inkomstenbelasting. Die onbillijkheid
komt o.m. tot uiting bij de electriciteitslevering en
straatbelasting. B. en W. achten het een open vraag,
of electriciteitsherziening voor de winkeliers noodza
kelijk is en of inderdaad van onbillijkheid sprake is.
In 1937 is voor electrischen stroom ontvangen
775.000. waarvan ruim 1000 winkeliers 20
betrekken.
Uit de cijfers, welke spr. noemt, blijkt, dat de door
1055 winkeliers te betalen prijs per kWh varieert van
714 tot 25 cent en dat in totaal 779.000 kWh wordt
betrokken tegen gemiddeld 15 cent. De groote winkel
bedrijven, welke een speciaal tarief kunnen bedingen,
betalen gemiddeld 9.2 cent. Hier demonstreert zich een
ongelijke concurrentiefactor, welke in de hand wordt
gewerkt door de getolereerde machtspositie van enke
len, die de gemeente weten te dwingen. De gemiddelde
opbrengst van het totale kwantum electriciteit in 1937
(rond 11 millioen kWh) bedroeg 7 cent; de doorsnee
winkelier betaalt dus 8 cent per kWh boven de gemid
delde opbrengst. Waar tijdens de distributie een zeker
kwantum verloren gaat, moet de gemeente iets meer
aankoopen, in totaal 11.880.000 kWh, waarvoor wordt
betaald gemiddeld 2.6 cent. Na bijvoeging van alle
kosten en lasten van den gewonen dienst onder aftrek
van de winst voor de gemeente ad 278.000.komt
spr. tot een totaalbedrag ad 568.000.zoodat een
kWh de gemeente uiteindelijk 5 cent kost. Het is niet
billijk om voor winkeliers den verkoopsprijs te stellen
op driemaal den inkoopsprijs kosten.
Een feitelijke onjuistheid is tevens, dat de kapitaal-
lasten van het bedrijf onvoldoende worden omgeslagen
op de nachtstroomlevering en drukken op den dag- en
avondstroom. Electriciteit is voor een bedrijf levens
voorwaarde, zoodat het streven zij, den stroom zoo
goedkoop mogelijk aan den zakenstand te leveren. In-
plaats van de monopoliepositie van het gemeentelijke
bedrijf meer en meer te gebruiken om voordeelen te
behalen, ten einde daarmede openbare uitgaven te dek
ken, behoort het principekostendekking voorop te
staan.
Winkelier en ondernemer nemen een andere positie
in dan een particulier of ambtenaar, wier verdienste-
mogelijkheden niet zoo direct verband houden met de
kosten van electrisch licht. Immers, hij die zijn etalage
of zaak niet behoorlijk verlicht, waaraan van wege de
concurrentie niet te ontkomen is, vooral als hij naast
groote bedrijven zijn zaak heeft, zal dit uiteindelijk als
nadeel gevoelen. En als er eens geen licht uit de etala
ges naar buiten straalde, hoeveel meer licht zou de ge
meente moeten gebruiken voor straatverlichting. Hierom
alleen reeds is tegemoetkoming aan de winkeliers te
verdedigen, maar zeker op het motief, dat een Over
heidsbedrijf zijn diensten op de rationeelste en goed
koopste manier heeft aan te bieden aan hen, die daar
van gebruik moeten maken. Wijziging der tarieven voor
winkeliers, o.a. voor etalageverlichting, is dan ook een
rechtvaardige daad, mede in verband met het behan
delde in de overdrachtsperiode aan het P.E.B., toen
piek- en hoogtarief-dubbeltarief gelijk bleven.
Nu de winst voor 1938 op 278.000.wordt gefi
xeerd, is er geen aanleiding de f 70.000. welke blij
kens mededeeling van den wethouder op 26 Juli jl. voor
1937 werd gereserveerd voor het geval, dat de winst
beneden 250.000.zou blijven, daarvoor te bestem
men. Bij de behandeling van spr.'s voorstel om een
speciaal tarief in te voeren (11 Augustus 1937) voor
winkeliers e.d., achtte de wethouder het gelukkig, dat
tot het nieuwe contract met het P.E.B. was besloten,
waardoor bovenbedoelde reserve aanwezig was en voor
spr.'s voorstel gebruikt kon worden. Waarom komt de
wethouder er dan nu niet mee Men behoeft toch geen
winstreserves te kweeken naast de bedrijfsreserves.
Spr.'s meening, dat tariefsverlaging voor den bedrijfs-
stand het electriciteitsgebruik doet toenemen, wat niet
minder voor het gas geldt, vindt hij gesteund in „Gas-
belangen" van 20 Januari 1938, waarin er o.m. op wordt
gewezen, dat het niet gelukkige verband tusschen gas
bedrijf en gemeentekas wel eens een tè groote rol speelt.
Als een bedrijf a.h.w. een bepaalde winst moet afwer
pen, dan laat men zich bij de exploitatie soms meer door
dezen eisch leiden dan zich te richten naar de wenschen
der afnemers en de verbruiksmogelijkheden. Daardoor
kan men vreezen tariefsverlagingen toe te passen, welke
wellicht practisch niet eens tot lagere ontvangsten
zouden leiden.
Spr. overweegt opnieuw een voorstel te doen om tot
gunstige winkeltarieven te komen op basis van een
verlaging ad 15 waarmede, volgens de tegenwoor
dige afname, 12.000.— gemoeid zal zijn, welk bedrag
aanwezig is door de overeenkomst met het P.E.B. in
1937. Onafhankelijk hiervan blijft een passender tarief
voor de winkeliers geboden.
Een doelmatige voorlichting blijft wenschelijk, aan
gezien vele winkeliers nog te veel aan electrisch licht
besteden.
Ondanks hetgeen B. en W. in den Aanbiedingsbrief
daaromtrent schrijven, blijft spr. meenen, dat winkeliers
en caféhouders door de straatbelasting onbillijk worden
getroffen, waaraan deze niet kunnen ontkomen, omdat
zij niet van woning kunnen veranderen, als de belasting
hen te zwaar drukt, maar genoodzaakt zijn te blijven
wonen in de hoogbelaste panden, veelal in het centrum.
Telkens wordt de middenstand onredelijk belast. Is het
wonder, dat het den kleinen middenstander enorm
slecht gaat en zijn gemoed verbitterd is? Wegneming
van die gevoelens is plicht uit menschelijkheidsoogpunt
en raadzaam op grond der maatschappelijke en politieke
verhoudingen. Voor het College ligt hier een stimulee-
rende taak.
B. en W. kunnen zich, wat de straatbelasting betreft,
verschuilen achter art. 280 der Gemeentewet en formeel
gelijk krijgen. Of de geest van dit artikel echter juist is
uitgedrukt in den overgelegden staat omtrent de kosten
van straten enz., betwijfelt spr. B. en W. becijferen die
op rond 375.000.Soms lijken de objecten er met de
haren bijgesleept, gelijk spr. met enkele voorbeelden toe
licht. Billijkheidshalve behoort men tegenover de uit
gaven de baten (rioolbelasting, parkeergelden, markt-
gelden, e.d.) te stellen, waarbij ook de inkomsten bij
den aanleg van straten niet te verwaarloozen zijn ook
in den erfpachtscanon zijn dergelijke kosten verdiscon
teerd.
In den overgelegden staat is de aflossing op 30 jaar
gesteld. Bestaat daaromtrent een Raadsbesluit of is dit
willekeurig gekozen Strijdt het niet met art. 280 Gem.-
wet, dat ook is opgenomen een bedrag van pl.m.
100.000.— uit leeningen, welke resp. 40, 42 en 34 jaar
geleden zijn opgenomen, terwijl dat artikel een periode
van 30 jaar noemt Dan kan men ook wel tot een nog
veel vroeger tijdstip terugtasten. Waarom is men juist
bij 42 jaar begonnen
De gemeente ontvangt aan straatbelasting 225.000.
en moet volgens den staat ƒ375.000.uitgeven, doch
voor een objectieve visie op deze belasting biedt de
staat geen houvast. De straatbelasting behoort een bil
lijke bijdrage te zijn in de kosten. Kan op grond van den
onbillijken druk op winkeliers enz. geen reductie op den
aanslag worden verstrekt De straatbelasting was be
doeld als een tijdelijke belasting. Spr.'s meening indertijd,
dat deze wel een langeren levensduur zou hebben, wordt
bewaarheid. Ook de houding van het College daarom
trent stemt niet hoopvol.
Te 12.25 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 2 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Afwezig de heeren Van Kollem, Molenaar, Posthuma
en Stobbe en aanvankelijk de heer Balk.