86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 April 1938.
De VoorzitterDe begrooting was toen al afgedaan.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat deze aangelegen
heid ook in het College is besproken. Niet alleen spr.,
doch ook anderen hebben wel verstaan, dat de Voor
zitter vroeg ,,geheele begrooting en niemand vroeg
het woord. Ook aan de perstafel heeft men het zoo ver
staan. Het kan zijn, dat het niet duidelijk genoeg is uit
gesproken, maar gezegd is het.
De Voorzitter herhaalt, dat hij niet weet, of hij het
gezegd heeft, doch gesteld, dat hij het vergeten heeft,
waarom heeft men dan, toen de behandeling van de
punten van den Aanbiedingsbrief begon, geen stemming
gevraagd
Mevrouw Van DijkSmit heeft den Voorzitter toen
niet kunnen bereiken.
De Voorzitter: Dan had U, toen ik met punt a wilde
beginnen, moeten roepen wacht Voorzitter U hebt
waarschijnlijk niet goed opgelet. Waarom heeft een
ander het dan niet gevraagd
De heer Van der GeestOm dezelfde redenwij
wachten op den traditioneelen zin.
Punt 3.
Den heer Muller lijkt het gewenscht de discussie over
dit voorstel te heropenen, opdat er meer licht in deze
zaak kome alvorens tot stemming over te gaan. De heer
Praamsma kan dan toelichten wat hij met zijn voorstel
bedoelt.
De heer Praamsma is den vorigen keer duidelijk ge
noeg geweest, maar omdat er nu enkele leden zijn, die
toen afwezig waren, wil hij er nog iets van zeggen.
Er wordt herhaaldelijk aangedrongen op centralisatie
van diverse diensten en spr. c.s. meenen, dat men met
den Beurs- en Waagdienst kan beginnen, omdat deze
sinds 25 jaar niet meer van zoodanigen omvang is, dat
hiervoor een aparte dienst in stand moet worden ge
houden. De cijfers wijzen duidelijk uit, dat de Waag
geen bestaansrecht meer heeft. Aanvankelijk meenden
spr. c.s., dat deze dienst geheel zou moeten worden op
geheven, daarna, dat getracht moest worden den dienst
onder te brengen bij den Markt- en Havendienst en ten
slotte hebben zij gemeend het voorstel zóó soepel te
moeten stellen, dat de Raad alleen de wenschelijlcheid
van samenvoeging uitspreektwanneer en met welken
dienst wordt geheel aan B. en W. overgelaten. Dit
voorstel moet alleszins acceptabel zijn.
Als er iets nieuws staat te gebeuren, schroomt men
niet daartoe maatregelen te nemen, maar waarom is
men huiverig een dienst, niet meer aansluitende aan de
behoeften van den tegenwoordigen tijd, als op zich zelf
staanden dienst op te heffen? Het College heeft een veel
belangrijker bedrijf als het Woningbedrijf, wat het on
derhoud der woningen betreft, ondergebracht bij Gem.-
werken.
De heer Botke (weth.) zegt, dat B. en W. deze zaak
meermalen hebben besproken en, al is samenvoeging
mogelijk, bezuiniging is de bedoeling, en dan is het
voor de gemeente het beste den dienst te laten zooals
hij is, zoolang de Beurs- en Waagmeester geen andere
betrekking heeft en op wachtgeld zou moeten. Heeft
deze een andere betrekking, dan is samenvoeging te
overwegen.
Thans houden de korenmeters de Beurs en Waag
schoon terwijl daarvoor, bij samenvoeging, meer zou
moeten worden uitgegeven. Bovendien is getracht meer
werkzaamheden bij dezen dienst onder te brengen. B.
en W. zullen echter niet schromen, als bezuiniging is te
bereiken, in den bestaanden toestand verandering te
brengen.
De heer Praamsma meent, dat de Raad de wensche-
lijkheid van samenvoeging bij voorbaat kan uitspreken,
opdat B. en W. des te meer aandacht schenken aan
overplaatsing van den Beurs- en Waagmeester. Heeft
deze een andere functie gevonden, dan kan tot samen
voeging worden overgegaan.
Het voorstel-Praamsma wordt met 14 tegen 12 stem
men, die van de heeren Stobbe, Wiersma, Rom Colthoff,
Hellema, Praamsma, Posthuma, Algera, Buiël, Balk,
Turksma, Feitsma en mevr. Van DijkSmit, verworpen.
Punt 4 (bijl. no. 46).
De heer Posthuma vraagt naar de reden dezer over
plaatsing. In de stukken staat alleen, dat de heer Leek-
stra overplaatsing verzoekt, wat spr. kan begrijpen,
maar het lijkt hem niet in het belang van het onderwijs,
dat iemand, die slechts 20 maanden aan de school ver
bonden is en dus nog bezig is zich in te werken, reeds
overgeplaatst wordt. Bovendien was vroeger vrije solli
citatie gebruik, ongetwijfeld dè manier om de beste leer
krachten te krijgen. Was in 1936 vrije sollicitatie uitge
sloten, thans is zulks weer mogelijk. Zijn B. en W.
overtuigd, dat men bij vrije sollicitatie geen beter hoofd
had kunnen krijgen
De heer Rom Colthoff vraagt waarom in dit geval
van den regel, dat bij vacatures vrije sollicitatie plaats
heeft, is afgeweken. Spr. zal niet treden in een beoor
deeling van het systeem, maar voor de onderwijzers is
het onaangenaam, dat den eenen keer zus en den an
deren keer zoo wordt gehandeld.
De heer Bos laat den persoon van den heer Leekstra
geheel buiten beschouwing. In 1936 werd het Leeu
warder onderwijzend personeel uitgesloten van het
hoofdschap, maar de toenmalige wethouder zeide toe,
dat zoodra vrije sollicitatie mogelijk was, deze weer zou
worden ingevoerd. Thans, bij de eerste vacature sinds
dien, wordt het onderwijzend personeel de pas afge
sneden, wat niet in het belang van het onderwijs, noch
van het personeel is. De vraag rijst, of de schippers-
school een soort doorgangshuis voor hoofden moet
worden, die gaarne aan een andere school hoofd willen
worden, en of zulks in het belang van de schippersschool
is. Bovendien wordt een gevaarlijke situatie geschapen,
omdat wat men den een toestaat, men den ander niet
kan weigeren.
De heer Feitsma heeft zich ook afgevraagd, of de
andere leerkrachten hierdoor niet achteruit worden ge
zet, die zeker voldoende bekwaam zijn en ook wel pro
motie willen maken. Was na vrije sollicitatie de keuze
op den heer Leekstra gevallen, dan had ieder zich daarbij
neer te leggen, maar thans zullen de anderen zich ge
passeerd gevoelen. Waarom is deze weg bewandeld
Den heer IJtsma bevredigt den gang van zaken ook
niet. Toen hij precies dezelfde stukken in de portefeuille
vond als den vorigen keer, toen dit punt werd afgevoerd,
voorzag hij reeds vele vragen. Waarom de zaak niet
beter voor te bereiden en te motiveeren Nu moet er
uren over worden gesproken. Men voorkome zulks.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi (weth.) zegt,
dat het aan onervarenheid moet worden toegeschreven,
dat zij er niet aan heeft gedacht een betere motiveering
bij de stukken te leggen. In het vervolg zal spr., zoo
mogelijk, aan het verlangen van den heer I}tsma tege
moet komen.
Het zou spr. spijten, dat de andere onderwijzers zich
gepasseerd zouden voelen, omdat er heelemaal niets
achter zit. De heer Leekstra is een uitstekende leer
kracht en het is heelemaal niet, dat men hem aan de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 April 1938.
87
schippersschool wil missen, integendeel, maar waar het
voortbestaan dezer school niet geheel verzekerd is, heeft
hij overplaatsing verzocht als er een vacature kwam.
Had hij dit niet gedaan, dan had zulks eerder tegen dan
voor hem gepleit, omdat hij tegenover zijn gezin ver
plicht is een zoo vast mogelijke betrekking te zoeken.
Voorts vergete men niet, dat er door deze overplaatsing
een vacature aan de schippersschool komt. Wel is dat
hoofdschap ook voor anderen eenigszins wankel, in
ieder geval is het een promotie en een begin. Voor die
vacature zal de sollicitatie vrij zijn. Bovendien moet men
een uitstekende leerkracht als de heer Leekstra vast
houden in een vaste betrekking. Spr. hoopt, dat ieder
thans voelt, dat hier van een ingewikkelde zaak geen
sprake is.
De heer Posthuma zegt, dat zijn vraag, of het belang
van de school met deze overplaatsing is gediend, niet
is beantwoord. Voor hem domineert niet het personeels
belang, doch het belang van de school.
Mevr. Buisman zei, dat de betrokkene een prima hoofd
der schippersschool was, wat deze overplaatsing voor
spr. veel moeilijker maakt dan als deze voor de schip
persschool niet zou deugen en voor een andere school
wel. Daar vaststaat, dat de heer Leekstra een goed hoofd
is, is de schippersschool met deze overplaatsing niet
gediend.
Als de school zou worden opgeheven, moeten wij den
heer Leekstra als goed hoofd behouden, aldus mevr.
Buisman, maar ook zij is overtuigd, dat opheffing niet
het geval zal zijn. De gemeente heeft eens eerder een
prima ambtenaar willen vasthouden en dat heeft haar
veel geld gekost. Laat men hier dit argument niet in het
geding brengen.
Dan komt er een andere vacature, zegt mevr. Buis
man. De vacature-Braaksma is er echter. Doordat het
personeel zich zal moeten aanpassen bij het nieuwe
hoofd, krijgt men dikwijls overgangsmaatregelen, welke
storend kunnen zijn, en door deze overplaatsing krijgt
men dit aan twee scholen.
Dat de heer Leekstra overplaatsing vroeg, kan spr.
zich wel indenken, maar de Raad moet zien naar het
belang van het onderwijs. En spr. gelooft niet, dat de
heer Leekstra in dezen rechten heeftimmers, indertijd
bij zijn sollicitatie in Leeuwarden schreef hij, dat hij ook
de betrekking van hoofd der schippersschool ambieerde.
Hij is daar benoemd en werkt daar bovendien nog slechts
20 maanden. Niet een bepaalden ambtenaar een dienst
te bewijzen, maar het onderwijs aan de schippersschool
moet op den voorgrond staan en dan is de heer Leekstra
de juiste man op de juiste plaats.
De heer Bos is ook niet door mevr. Buisman over
tuigd, dat het absoluut noodzakelijk is op deze wijze in
de vacature aan school 6 te voorzien. In 1936 zijn 5
hoofden benoemd buiten het Leeuwarder personeel om
en nu mag men dit personeel deze promotiekans niet
weer ontnemen. Men kan zeggen, dan komt er een vaca
ture aan de schippersschool. Doch dan moet een andere
onderwijzer het gevaar van opheffing der school aan
vaarden. De heer Leekstra is benoemd wegens zijn per
soonlijke capaciteiten voor de schippersschool. Men
moet voor een dergelijke school bijzondere geschiktheid
hebben, waardoor een deel van het onderwijzend per
soneel reeds bij voorbaat zou zijn uitgesloten. Ieder van
het personeel moet vrij kunnen solliciteeren als hoofd
van school 6, dus ook de heer Leekstra.
Spr. dient met den heer Muller het volgende voor
stel in
..Ondergeteekenden stellen voor voor de vervulling
van de vacature van hoofd van gemeenteschool no. 6
een oproep van sollicitanten te doen."
De heer Muller zegt. dat mevr. Buisman er op wees,
dat de positie van den heer Leekstra aan de schippers
school eenigszins wankeler is dan aan andere scholen.
Doch de Raad heeft in 1936 zeer tegen zijn zin 5 hoofden
moeten benoemen buiten het onderwijzend personeel
hier om, waarvan ook de heer Leekstra geprofiteerd
heeft. Door het voorstel van B. en W. om hem thans
over te plaatsen, heeft hij een bijzonderen voorsprong
gekregen boven het onderwijzend personeel. Daarom
wil spr. vrije sollicitatie voor allen.
Mevrouw Buisman Blok Wijbrandi (weth.) ant
woordt den heer Posthuma, dat zij zooveel vertrouwen
heeft in de eventueele andere sollicitanten voor de
schippersschool, dat zij zich niet kan voorstellen, dat
daaruit niet iemand benoemd kan worden, die het on
derwijs ook goed zal kunnen geven. De belangen van
de schippersschool zijn evengoed gebaat bij het blijven
van den heer Leekstra als door benoeming van een
nieuw hoofd, van wien men zeker is, dat hij goed zal
zijn als hoofd van de schippersschool. De heer Leekstra
was voorheen reeds 25 jaar hoofd van een school ge
weest en het is geen wonder, dat hij overplaatsing vraagt
naar een school, welke vaster is. Het is toch meer voor
gekomen, dat onder het personeel iemand overgeplaatst
is en B. en W. leek deze overplaatsing zeer geschikt,
juist door de bijzondere positie waarin de schippers
school verkeert. Het is voor den heer Leekstra eenigs
zins een promotie, zooals het ook voor dengene, die aan
de schippersschool zal worden benoemd, een promotie
zal zijn.
De Voorzitter: Het is dus de bedoeling, dat het een
vrije oproeping wordt, ook voor de onderwijzers buiten
de stad.
Het voorstel Bos-Muller wordt met 21 tegen 5 stem
men, die van de heeren De Boer, Botke, Hellema, Westra
en mevr. BuismanBlok Wdjbrandi, aangenomen.
Het voorstel van B. en W. is hierdoor vervallen.
Punt 5 (bijl. no. 53).
De heer Praamsma heeft eenige bedenkingen. De Dir.
van Gem.werken schrijft, dat dit terrein minder gunstig
is dan de aangrenzende, voor 7.50 per m2 uitgegeven
terreinen, omdat de vorm minder voordeelig is en er
zich gedempte slooten in bevinden, zoodat hij 4.50 a
5.'per m2 billijk acht. Dan doet het eigenaardig aan,
dat B. en W. voorstellen dit terrein voor 3.50 per m2
van de hand te doen. De Achlumer- en Arumerstraat
toch is een prima woonstand en het terrein ligt niet op
de ongunstigst gelegen plaats, maar bijzonder gunstig.
Spr. vindt den prijs inderdaad veel te laag. Misschien
dat deze zijn oorzaak vindt in de verdere verklaring van
B. en W., dat er op het binnenterrein geen z.g. boxen
mogen worden gebouwd. Daarover denkt spr. echter
anders. Daar tegenwoordig voor velen een auto a.h.w.
een stuk gereedschap beteekent voor hun bestaan, waar
mee zij 's morgens weg gaan en 's avonds terugkeeren,
moet men zonder kosten daaraan een plaats kunnen
geven bij zijn huis. Daarbij komt nog, dat het terrein
aan de Achlumerstraat slechts 8.25 m breed is, te smal
voor 2 woningen en dus zeer geschikt voor een flink
perceel met een inrit naar den scheeven hoek. Spr. meent,
dat de bepaling, dat er geen boxen mogen komen, voor
vele gegadigden dit terrein niet aannemelijk heeft ge
maakt. Op grond van het feit, dat er nu een deel van
het terrein onbenut blijft liggen en spr. den prijs te laag
vindt, is hij tegen dit voorstel.
De heer Hellema zegt, dat de Dir. van Gem.werken
aan dit terrein een waarde van ƒ4.50 a ƒ5.toekent,
en niet 7.50, zooals aan het aangrenzende terrein,
omdat het minder gunstige afmetingen heeft en er een
gedempte sloot in is.