102
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 Juni 1938.
naar het bedrag, dat bij Ged. St. instemming had ge
vonden. B. en W. kozen het laatste en spr. kan daarop
onmogelijk critiek hebben. De heer Posthuma vindt de
salarissen voor kweekelingen en oppassters te laag en
wat de door de Commissie genoemde salarissen betreft
zal de geheele Raad deze onvoldoende achten, doch
spr. is niet bereid mee te doen aan het maken van een
breed gebaar, wat de moeilijkheden niet weg neemt.
Spr. laat het over aan het wijs beleid van B. en W.
in overleg met Ged. St. te trachten voor dit personeel
te krijgen, wat te krijgen is.
De heer IJtsma vindt het een vervelende geschiedenis.
Formeel is de zaak zoo, dat door de meegaandheid van
B. en W. in het belang van de zaak, een Raadsbesluit
aan kant is gezet. De houding van den Raad is dus niet
voldoende gewaardeerd. Dit gaat te ver, en als B. en W.
daar tegenover stellen het practische bezwaar, dat zij
voor de uitbetaling aansprakelijk worden gesteld, dan
geldt zulks evengoed voor de thans voorgestelde
400.want formeel hebben zij geen enkele zekerheid,
dat daartegen geen bezwaar zal bestaan. B. en W.
zaten in de impasse, maar zij hadden toch op zijn minst
den Raad moeten zeggen, dat zij gedwongen werden
van diens besluit af te wijken.
Terecht is gezegd, dat het voor de betrokkenen niet
beter wordt door al dit gepraat, maar dat risico hebben
dezen zelf op zich genomen door te adresseeren. In dit
geval handele de Raad als t.a.v. de schatters; hij ver-
zwakke zijn standpunt niet, maar trachte zijn besluit er
met alle kracht door te krijgen.
De heer Wiersma acht de critiek op de houding van
B. en W. te sterk, omdat uit het praeadvies blijkt, dat
de moeilijkheden voor B. en W. groot zijn. Hij c.s.
scharen zich achter hen.
De heer Turksma staat volkomen achter B. en W.,
omdat bij dezen een beter inzicht in de verhoudingen
kan worden verwacht. B. en W. nu meenen, dat in
dezen niet anders kan worden gehandeld, gezien den
druk van bovenaf. Als deze hoogere salarissen niet
kunnen worden uitbetaald, wie neemt dan de verant
woordelijkheid op zich En als ze wel worden uitbe
taald, maar later ten deele moeten worden terugbetaald,
hoe komt het dan Spr. is niet bereid zich persoonlijk
verantwoordelijk te stellen.
De Voorzitter zegt, dat deze kwestie voor B. en W.
moeilijker is dan sommige Raadsleden vermoeden. B.
en W. hadden een Raadsbesluit uit te voeren. Dit heeft
echter geen kracht, zoolang de betreffende begrootings-
wijziging niet is goedgekeurd. B. en W. hadden vooraf
overlegd met Ged. St., die in tegenstelling met de Com
missie, die een kweekelinge met akte slechts 200.—
wilde geven, zouden trachten dit bedrag op 400.te
brengen, als de Raad daartoe besloot. De Raad aan
vaardde het voorstel van B. en W. niet. Dat was een
breed gebaar en nu krijgen B. en W. de schuld, dat
zij dit besluit niet uitgevoerd hebben. Spr. werpt echter
alle schuld van zich. Als men zoo doorgaat, terwijl
B. en W. alles doen in het belang van het personeel,
zou spr. willen zeggen ik teeken geen mandaat meer
zoolang de begrooting niet is goedgekeurd. Laat
de tribune dat maar eens hooren. Altijd hebben
B. en W. getracht de belangen van het personeel te
dienen en dan moet men niet zeggen, terwijl de tribune
vol zit, dat B. en W. 450.— hadden moeten uitbetalen.
Er is gezegd, dat B. en W. een Raadsbesluit negeeren,
maar dat is het goede woord niet. B. en W. hebben
gezegdhoever kunnen wij eigenlijk met fatsoen gaan.
Als de Raad echter meent 500.te moeten betalen,
neme hij ook de verantwoording en dan hebben B. en
W. er geen bezwaar tegen. Een besluit nemen en de
verantwoording voor B. en W. laten is gemakkelijk.
Deze hebben gemeend de zaak zoo goed mogelijk te
dienen.
Den heer Muller spijt het, dat de Voorzitter de zaak
op deze wijze tracteert. Het is geen gewoonte, dat hier
de tribune er bij wordt gehaald en als de Voorzitter
meent te moeten verwijten, dat voor de tribune wordt
gesproken, dan werpt spr. dat verre van zich.
Er is een besluit gevallen, waarbij de perspectief
bezuiniging is verworpen. De Voorzitter meent nu, dat
eerst een begrootingswijziging moet zijn goedgekeurd,
maar er was alleen het voorstel van B. en W., dat is
verworpen, en een begrootingswijziging was niet noo-
dig. Men had aan de hand van de begrooting kunnen
doorgaan en als B. en W. dat niet aandurfden, hadden
zij bij den Raad moeten komen. Waren B. en W., toen
zij iemand moesten aanstellen, bij den Raad gekomen,
dan was dezen meer recht gedaan en had men B. en W.
misschien gevolgd. Dezen hebben echter, toen hun
voorstel werd verworpen, tegen Ged. St. gezegd Wat
denkt U daar nu van Ged. St. hielden natuurlijk vast
aan 400.maar hoe de Commissie er over denkt,
staat niet vast. (De Voorzitter: 200.
Dat heeft de Commissie geschreven, maar daarom
trent is nog niet beslist. Als Ged. St. nu van de Com
missie hooren, dat deze alsnog 450.goedkeurt, wat
dan? De Voorzitter zegt, dat de begrootingswijziging
niet is goedgekeurd, maar als men zich daar formeel
aan zou houden, zou men niets mogen uitgeven, want
de begrooting is ook niet goedgekeurd. Dit personeel
moet worden betaald, want ander personeel wordt toch
ook betaald. In ieder geval hadden B. en W. meer in
overleg met den Raad moeten handelen. Dan was mis
schien besloten voorloopig 400.— uit te betalen en
was het besluit goedgekeurd, dan had men de restee-
rende 50.kunnen betalen. Dan was ten minste het
door den Raad vastgestelde bedrag in stand gebleven.
De heer IJtsma vindt, dat de Voorzitter een toon in
het debat heeft gebracht, welke geen pas geeft, toen
hij sprak van „voor de tribune te spreken".
De Voorzitter: Ik heb gezegd, laat de tribune het ook
maar eens hooren.
De heer IJtsma: U zeide, het is gemakkelijk gezegd,
als er hier een volle tribune is. Dan hebt U het in boos
heid gezegd en het niet zoo bedoeld.
De Voorzitter heeft er zoo sterk op gewezen, dat
B. en W. steeds de belangen van het personeel dienen,
doch is daaraan hier eenige twijfel uitgesproken Als
spr. zijn meening daaromtrent had geuit, had hij gezegd,
dat B. en W. meenden de belangen van het personeel
op deze wijze te moeten dienen en spr. is zich daarbij
wel bewust van de moeilijke positie, waarin B. en W.
verkeeren. Doch het is ook te begrijpen, dat de Raad
in oppositie komt, als het College uit utiliteitsoverwe
gingen het genomen besluit teniet wil doen. Spr. meent,
dat de Raad vast moet houden aan het besluit, nu het
eenmaal genomen is. (De Voorzitter: Zoodra het
rechtskracht krijgt.)
De rechtskracht van dit besluit was niet aan de orde,
omdat door het Raadsbesluit de zaak doorliep, zooals
zij bestond. B. en W. hadden in dit geval moeten
zeggen, wij betalen slechts het salaris gedeeltelijk uit.
doch zullen trachten het salaris van 450.zooveel
mogelijk te bevorderen en als dat is goedgekeurd, krijgt
de betrokkene naar 450.uitbetaald.
De heer Buiël meent, dat de situatie zoo is, dat er
de oude verordening is, waarin, door aanneming van
het amendement-Muller op 26 Januari 1938, wijziging
is gebracht. Dat besluit heeft rechtskracht, maar kan
niet uitgevoerd worden, omdat Ged. St. geen machtiging
hebben gegeven den betreffenden post uit te geven.
Deze twee kwesties moet men uit elkaar houden en spr.
ziet geen reden, hangende of de zaak goedgekeurd zal
worden of niet, het besluit van 26 Januari te wijzigen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 Juni 1938. 103
Beoogt het ingediende adres misschien verbetering
van het besluit van 26 Januari jl. zóó dat de salaris
regeling gunstiger wordt Zoo niet, dan heeft het adres
weinig zin, óók, als het verandering wil brengen in de
handeling van B. en W. Immers, B. en W. hebben geen
recht het geheele bedrag uit te keeren; slechts het be
drag, waarvoor zij gemachtigd zijn. Het Raadsbesluit
blijft echter ongewijzigd van kracht; men heeft slechts
af te wachten of het bekrachtigd zal worden.
Spr. herhaalt zijn vraag in de vorige vergadering of
deze kweekelinge een schriftelijke aanstelling heeft,
waarin de verschillende bepalingen zijn opgenomen.
De heer Stobbe zegt, dat, blijkens het praeadvies, de
bedoeling van B. en W. is den Raad voor te stellen het
bedrag ad 400.voor het na 26 Januari jl. aange
stelde personeel in de verordening vast te leggen. Speelt
men daardoor niet in de kaart van de Commissie? (De
Voorzitter: Niemand stelt dat nu toch voor?)
Het is toch de bedoeling van B. en W. het lage be
drag in de verordening vast te leggen. En waarom zal
de Commissie dan een hooger bedrag toestaan
De heer Posthuma zegt, dat de laatste jaren voor het
bewaarschoolpersoneel ingrijpende verslechteringen zijn
toegepast en spr. is zeer tegen zijn zin meegegaan met
het salaris van 500.voor de kweekelingen met akte.
Dit is thans teruggebracht tot ƒ450.en nu komen B.
en W. met een nog lagere belooning. Dat deze post nog
niet is goedgekeurd, is geen argument, omdat zulks ten
slotte voor bijna alle uitgaven geldt. Men behoeft de
zaak niet noodeloos onaangenaam te maken, en de Raad
kan niet helpen, dat hoogere colleges niet vlugger wer
ken. In vele gemeenten zullen zich daardoor onaange
naamheden voordoen.
De heer Stobbe spreekt van een breed gebaar, maar
is het een breed gebaar als men er tegen op komt, dat
leerkrachten, die een volle en verantwoordelijke dagtaak
hebben, te laag worden gesalarieerd De Raad wenscht
voor dit lage salaris geen verantwoording te dragen.
De heer Hellema zegt, dat de kern tenslotte is het
uitgeven van het geld. Doordat de begrooting 1937 nog
niet is goedgekeurd, is het geheele jaar 1937 feitelijk
gefinancierd op grond van machtigingen. Spr. consta
teert met groote voldoening, dat het bestuur van Leeu
warden in al zijn geledingen alle mogelijke moeite heeft
gedaan beneden de vastgestelde bedragen te blijven.
Niet dan met uiterste noodzaak zijn de limieten over
schreden en een woord van hulde aan allen, die daartoe
hebben medegewerkt, mag hier niet ontbreken.
In het algemeen wordt machtiging verleend om de
salarissen en loonen uit te betalen als zij op een ver
ordening zijn gebaseerd, maar de Commissie merkte op,
dat wat het bewaarschoolpersoneel betrof, voor een
nieuw aan te stellen kweekelinge met acte niet meer dan
200.mocht worden uitgegeven. B. en W. mogen
voorts uitgaven doen tot het bedrag, waartoe Ged. St.
machtiging verleenen en toen duidelijk was, dat geen
machtiging boven 400.— zou worden gegeven, sprak
het vanzelf, dat B. en W. met de nieuw aan te stellen
kweekelinge een overeenkomst aangingen op 400.
Niemand zou een hooger bedrag hebben toegekend,
wetende dat daarvoor geen machtiging zou worden
verleend. Het praeadvies geeft de zaak volledig weer.
In het huidige stadium kan z. i. de Raad niet anders
beslissen.
De Voorzitter zegt, dat de waardeering voor hetgeen
B. en W. in het belang van het personeel hebben gedaan
niet groot is gebleken. Men is begonnen B. en W. te
verwijten, dat zij het Raadsbesluit niet hebben uitge
voerd en als men dan zegt, dat het niet als een verwijt
bedoeld is, accepteert spr. dat slechts ten deele. (De
heer IJtsmaHet zijn twee verschillende dingen, het
Raadsbesluit, dat zoomaar aan kant is gelegd en de
geheele houding tegenover het personeel.)
Het Raadsbesluit is niet aan kant gelegd. B. en W.
hebben gevraagd hoever zij konden gaan. Als 450.
wordt goedgekeurd, betalen B. en W. het onmiddellijk
uit. (De heer Van der Meulen Ook met terugwerkende
kracht
Spr. antwoordt bevestigend. B. en W. willen niet
per se 400.geven, maar zij meenen niet verder te
mogen gaan, ondanks het besluit van den Raad.
Het is niet, dat B. en W. het Raadsbesluit niet willen
uitvoeren. Zegt men, dat zij te voorzichtig zijn geweest,
dan komt men op ander terrein en daarover valt te
praten. Het Raadsbesluit had geen rechtskracht en waar
B. en W. geen zekerheid hadden, dat het zou worden
goedgekeurd, zijn zij voorzichtig geweest.
De heer Van der Meulen zegt, dat het feit, dat B.
en W. 400.hebben uitbetaald, hun niet is verweten,
maar zij hadden, wetende, dat de Raad dit bedrag te
laag vond, de betrokkene volgens het Raadsbesluit
moeten in dienst nemen tegen een belooning van
450.onder voorwaarde, dat de laatste 50.—
slechts zouden worden uitbetaald bij goedkeuring van
die belooning door Ged. Staten.
De Voorzitter: Dat is theorie. Als geen hooger bedrag
dan 400.— wordt toegestaan, kan niet meer worden
uitbetaald.
De heer Van der Meulen: Voor de schatters is ook
2.in de verordening vastgelegd, terwijl 1.wordt
betaald. Zoo had men het hierbij ook kunnen doen.
De Voorzitter: Daarbij behoeft geen arbeidscontract
te worden gesloten. Men kan geen arbeidscontract aan
gaan van 450.— en 400.betalen.
De heer Hellema: Er wordt steeds over 450.ge
sproken, maar in de verordening staat 500.
De heer Van der Meulen: De Raad had met 450.
genoegen genomen.
Het voorstel van B. en W. wordt hierop in stemming
gebracht en met 15 tegen 13 stemmen, die van de heeren
Hooiring, Van der Meulen, Bos, Koopal, Rom Colthoff.
Muller, IJtsma, Van Kollem, De Vries, De Bruin, Van
der Geest, Buiël en Posthuma, aangenomen.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.