112 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 Juli 1938.
lingen loopt geregeld terug en zeer waarschijnlijk zal
1 Januari a.s. geen derde leerkracht meer noodig zijn,
zoodat mej. Brandenburg dan op wachtgeld zou worden
gesteld, wat schade voor de gemeente zal zijn. Of zij
kort in de gemeente werkzaam was of lang, bij de eerste
vacature zou zij toch overgeplaatst worden. Tot 1 Ja
nuari a.s. kan aan de Schippersschool een tijdelijke leer
kracht worden benoemd, die dan zonder bezwaar van
de gemeentekas kan worden ontslagen.
Spr. dankt de sprekers, die de overplaatsing hebben
verdedigd, doch deze overplaatsing is alleen in het
belang der gemeente.
De heer Rom Colthoff zou er nog iets voor voelen,
als voor de vac. Solkema een vrije sollicitatie onder de
leerkrachten in de stad plaats had en dat de dan vrij
komende plaats aan mej. Brandenburg werd gegeven.
Nu is het hier wie het eerst komt, wie het eerst maalt.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi (weth.): Als er
geen nieuwe vacature voor 1 Januari komt, moet de
betrokkene wachtgeld hebben. Om dat te voorkomen
willen B. en W. haar in een vaste betrekking benoemen
en aan de Schippersschool een tijdelijke leerkracht
nemen.
De heer Rom Colthoff: Waarom wordt in de vac.
Solkema dan niet voorzien door benoeming van een
andere leerkracht in de gemeente, die daarop sollici
teert? Dan komt er toch een andere plaats vrij, welke
aan juffrouw Brandenburg kan worden gegeven. Nu
wordt deze plaats haar maar gauw toegewezen.
De Voorzitter: Dat is in het gemeentebelang.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi (weth.): Of
juffrouw Brandenburg 2 of 20 dienstjaren heeft doet er
niet toe B. en W. willen haar overplaatsen.
De heer Rom Colthoff: Zij kan toch worden overge
plaatst, nadat een ander aan deze school is benoemd.
Dan hebben anderen ook kans gehad naar deze school
te solliciteeren.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi begrijpt niet,
waarom andere leerkrachten naar deze school zouden
willen solliciteeren; het beteekent voor hen noch finan-
ciëel voordeel noch promotie. Alleen kweekelingen met
akte zouden er naar solliciteeren, doch men kan mej.
Brandenburg geen aanstelling als kweekelinge met akte
geven; dan zou zij toch nog wachtgeld moeten hebben
en zou het voordeel voor de gemeente weg zijn.
Met 24 tegen 1 stem, die van mevr. Van DijkSmit,
wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W.
Punt 4 (bijl. no. 94). Met alg. stemmen wordt besloten
overeenkomstig het voorstel van B. en W.
Punt 5 (bijl. no. 95). De aanbeveling van B. en W.
luidt als volgt
I. voor directeur M. Steunebrink
II. voor
a. leeraren in Nederlandsch
J. G. Groothoff en R. van der Noord
b. leeraren in Duitsch
C. Vermeer en H. Smedes
c. leeraar in Duitsch en boekhouden
J. Leffertstra
d. leeraren in Engelsch
M. Steunebrink en P. Brommer
e. leeraar in stenografie en machineschrijven
W. Röben
f. leeraren in boekhouden, handelsrekenen en
handelsrecht
H. Valkema, S. Postuma en J. H. de Jager,
allen thans reeds tijdelijk als zoodanig werkzaam.
De heer Buiël heeft gehoord, dat voor deze betrek
kingen sollicitanten zijn opgeroepen, wat hem niet on
waarschijnlijk voorkomt, omdat mevr. Buisman het
vorige jaar bij een dergelijke voordracht den wethouder
vroeg, of geen sollicitanten konden worden opgeroepen
ten einde eventueel werklooze onderwijzers aan te
stellen in plaats van leerkrachten met volledigen werk
kring. Spr. heeft daaromtrent echter niets bij de stukken
gevonden. Heeft een oproep plaats gehad of is mevr.
Buisman van gedachten veranderd
De heer Posthuma is het onsympathiek, dat elk jaar
aan de avondhandelsschool onderwijzers met volledigen
werkkring worden benoemd, omdat er zooveel onder
wijzers werkloos zijn. Spr. heeft zich dan ook altijd
achter mevr. Buisman geschaard toen deze, nog geen
wethouder zijnde, bepleitte werklooze onderwijzers te
benoemen. Dit voorstel stelt hem teleur en hij verneemt
gaarne wat B. en W. hebben gedaan om dien onder
wijzers, van wie velen als kweekeling met akte of volon
tair voldoende routine hebben gekregen, bij deze vaca
tures een kans te geven.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi (weth.) zegt,
dat voor leeraren aan de Midd. Avondhandelsschool
sollicitanten zijn opgeroepen, maar niet voor de Lagere
Avondhandelsschool.
De Raad zal zich herinneren, dat spr. de laatste twee
jaren niet meer bij deze benoemingen heeft gesproken,
omdat zij heeft ingezien, dat het billijk is dezen leeraren,
die al jaren tijdelijk als zoodanig werkzaam zijn, voor
rang te geven, omdat zij er geheel op zijn ingesteld.
Ook in een of ander College wordt iemand dikwijls her
benoemd om die reden. Maar spr. heeft er altijd tegen
geprotesteerd, dat bij een nieuwe benoeming iemand
met een volledige betrekking wordt genomen. Bij de
aanstelling van leeraren aan de Midd. Avondhandels
school spreken wij elkaar wel nader, aldus spr.
De heer Posthuma zegt, dat zijn vraag, of gepoogd
is werklooze onderwijzers aan te stellen, niet beant
woord is.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi (weth.) meende
uitgelegd te hebben, waarom zij zich de laatste jaren
bij de voordracht van B. en W. heeft neergelegd.
Daarom is thans ook de voordracht van het vorige jaar
overgenomen en geen poging gedaan anderen te be
noemen. Bij de benoeming van leeraren aan de Midd.
Avondhandelsschool zal spr. zeker den heer Posthuma
weer ontmoeten.
Benoemd worden de aanbevolenen met 24 stemmen
(1 biljet blanco).
Punt 6 (bijl. no. 97).
De heer Hellema heeft geen verklaring bij de stukken
gezien, waarin belanghebbende, die aanvankelijk 6 a 7
woningen op dit terrein wilde bouwen, accoord gaat met
de voorwaarde van B. en W., gesteld bij brief van 13
Juni, dat er slechts 6 woningen mogen worden ge
bouwd. Het lijkt spr. veiliger en B. en W. zijn dan
beter verantwoord dat belanghebbende deze voor
waarde alsnog schriftelijk accepteert.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat belanghebbende,
nadat hij dit terrein in erfpacht had gevraagd, verzocht
er 7 woningen op te mogen bouwen, waarop B. en W.
antwoordden, dat zulks in verband met de bebouwings
voorschriften onmogelijk was en zij daarvan niet kon
den afwijken. De bouwondernemer De Boer heeft daar
na mondeling deze voorwaarde aanvaard en hoewel
zulks niet schriftelijk is bevestigd, staat toch voldoende
vast, dat er 6 woningen zullen komen, omdat de over
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 Juli 1938.
113
eenkomst, waarin zulks ook staat vermeld, door De
Boer moet worden onderteekend.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punt 7 (bijl. no. 89).
De heer Buiël vraagt, volgens welke berekening de
Dir. van Gem.werken dezen grond op 13.50 per m2
schat. Daar deze destijds tegen 9.per m2 in erf
pacht is uitgegeven, komt dit bedrag spr. hoog voor.
Voorts staat onder II van het voorstel, dat de uit het
besluit voortvloeiende kosten ten laste van den erf
pachter Boetes komen, wat niet overeenstemt met de
door Boetes en Drijfhout geteekende verklaring, waar
bij Boetes zijn medewerking verleent zonder eenige be
taling zijnerzijds. Om verwarring te voorkomen, ware
het beter genoemde zinsnede onder I te plaatsen.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat het verschil in
prijs gevolg is van het rentepercentage. Als de grond
in erfpacht wordt uitgegeven, wordt 6 rente ont
vangen, maar bij koop niet meer dan 3 Opdat de
gemeente geen schade lijde, moet bij koop de prijs
13.50 zijn en geen 9. de prijs waartegen de grond
indertijd in erfpacht is uitgegeven.
De Voorzitter zegt, dat in de overeenkomst Boetes
zich tegenover Drijfhout verbindt de kosten van over
dracht te betalen.
De heer Buiël: In het rapport van den Dir. van Gem.-
werken staat, dat de overdrachtskosten dienen te komen
voor rekening van den kooper, d.i. Drijfhout.
De Voorzitter: Drijfhout en Boetes zijn overeenge
komen, dat Boetes die kosten zal betalen.
De heer Buiël is het nog niet met den Voorzitter eens.
Voorts is de berekening van den koopprijs, gebaseerd
op een te hooge erfpachtsrente, opdat de gemeente er
geen schade van zal hebben, theoretisch beschouwd
woeker.
De heer Praamsma vindt het ook eigenaardig, dat bij
verkoop de grondprijs wordt berekend naar de meer of
minder hooge rentestandaard op de geldmarkt. Dat in
verband met de erfpachtsrente ad 6 bij verkoop van
grond iets meer wordt gevraagd, b.v. 1.per m2,
is juist, doch het is nog nooit zoo concreet als hier voor
gesteld, dat 50 op den grondprijs bij uitgifte in erf
pacht wordt gelegd. Zoo doorgaande zou, als de rente
eens weer hooger wordt, de grond goedkooper kunnen
worden dan bij uitgifte in erfpacht.
Het gaat hier slechts om een klein strookje grond, dat
thans in erfpacht is uitgegeven en bij verkoop geen
schade voor de gemeente moet opleveren. Doch hier
door wordt de indruk gewekt, dat in het algemeen bij
verkoop 50 op den grondprijs bij uitgifte in erfpacht
wordt gelegd, waartegen spr. meent te moeten protes
teeren.
De heer De Boer (weth.) wijst er op, dat het hier
enkel gaat over een bepaald stukje grond, in erfpacht
uitgegeven, en dat thans in koop wordt gevraagd, waar
door de gemeente natuurlijk geen schade mag hebben.
Moet later eventueel de koopprijs van een stuk grond
worden bepaald, dan kan de Raad er over spreken,
welk systeem van berekening daarbij moet worden ge
volgd. T.a.v. dit strookje moet als gevolg van het rente-
verschil dit systeem wel worden toegepast; was anders
gehandeld, dan had de Raad reden te zeggen van deze
transactie heeft de gemeente schade.
De heer Buiël is het hiermede niet eens. Er is in dit
geval de verzachtende omstandigheid, dat het slechts
gaat over 13 m2, maar uit het betreffende rapport van
den Dir. van Gem.werken kan spr. niet anders lezen,
dan dat, daar deze grond in erfpacht 9.per m2 kost,
hij bij verkoop 13.50 moet opbrengen, wat wijst op
het bestaan van een bepaald systeem en niet op een
berekening voor dit speciale geval. Voor den heer Drijf
hout heeft dit strookje misschien veel waarde, maar in
het algemeen vindt spr. dit een eigenaardige berekening.
De heer Westra (weth.) merkt op, dat de grond
prijzen, welke de gemeente maakt, natuurlijk worden
beïnvloed door het feit, dat 6 erfpacht wordt ge
vraagd. Het betreft toch een kwestie van vraag en aan
bod. Was de erfpacht b.v. 4 dan zou een belangrijk
hoogere prijs voor den grond te maken zijn. Iemand
betaalt echter geen hoogen grondprijs als 6 erfpacht
wordt gevraagd.
De heer Posthuma De erfpacht is uitsluitend op 6
vastgesteld, omdat de gemeente indertijd zelf voor 6
leende. Daarin speelde de grondprijs geen rol.
De heer Praamsma meent in het antwoord van weth.
De Boer te hebben beluisterd, dat in het algemeen bij
verkoop deze berekening geldt. Wel gaat het hier over
een klein strookje, doch het rapport van den Dir. van
Gem.-werken wijst in de richting van een bestaand
systeem om bij verkoop den grondprijs met 50 te ver-
hoogen, wat spr. afkeurt. Dat in verband met de erfpacht
van 6 iets lagere grondprijs wordt berekend is aan
nemelijk, maar dat mag niet als gevolg hebben, dat bij
verkoop die grondprijs met 50 wordt verhoogd. Men
mag toch niet het zuivere verschil van de erfpachtsrente
met de rente op de vrije markt in rekening brengen
Als op deze wijze wordt gehandeld, maakt men den
grondprijs veel te hoog. Hoe duur komt iemand, die op
deze wijze grond koopt, niet te zitten als de rente aan
stonds weer omhoog gaat. Dan werkt men in de hand,
dat alleen grond in erfpacht wordt uitgegeven.
De heer Buiël zegt, dat het onjuist is, zooals de heer
Westra zeide, dat bij het bepalen van de grondwaarde
rekening wordt gehouden met de erfpachtsrente. Het is
zoo, dat heden ten dage verschillenden, eigenaren zoo
wel als hypotheekhouders, op de flesch gaan door de
hooge erfpacht in Leeuwarden.
De Voorzitter: Als men een stuk grond heeft uit te
geven en de erfpachtsrente is 6 terwijl de gewone
rente 4 is, en iemand wil het in erfpacht hebben voor
4.— per m2, dan is het toch logisch, dat men van
iemand bij verkoop ƒ6.— per m2 vraagt. (De heer
Buiël: Dat is een verkeerd systeem.)
Als U het anders doet, gaat U op de flesch
De heer Buiël: U gaat van het verkeerde principe uit,
n.l. dat 6 erfpacht rechtvaardig is.
De Voorzitter: De erfpacht is hier nu eenmaal 6
en wil iemand dezen grond koopen, dan moet deze prijs
worden betaald.
De heer Buiël: 6 is te veel, nu de gemeente leenin
gen geconverteerd heeft op 3
De heer Praamsma vindt, dat het Grondbedrijf geen
zuiver winstobject mag zijn. Natuurlijk behoeft de ge
meente geen schade te hebben van gronduitgifte zij
mag een billijke winst maken maar terecht is hier
zooeven gesproken van woekerwinst. Men tracht de
winst van het Gem. Grondbedrijf zoo hoog mogelijk op
te voeren.