120 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 Augustus 1938.
g. verzoek van H. Huizinga, alhier, in zake weder
te werkstelling als wachtlooper bij het gemeentelijk
baggerwerk.
Wordt voorgesteld ter afdoening in handen van
B. en W. te stellen.
De Voorzitter wil, alvorens over deze zaak wordt
gesproken, opmerken, dat de aanstelling van tijdelijk
personeel bij B. en W. berust en van los personeel bij
de directeuren der verschillende bedrijven. Practisch
heeft de Raad met deze zaak dus niet te maken en
daarom stellen B. en W. voor haar ter afdoening in
hunne handen te stellen, die de afdoening weer aan den
betrokken Directeur kunnen overdragen.
De heer Wiersma wil gaarne n.a.v. dit adres, dat aan
den Raad is gericht, iets zeggen, maar verzoekt vooraf
besloten vergadering.
De heer Buiël ondersteunt dit verzoek.
De Voorzitter geeft ter overweging of over iemand,
die in lossen dienst is geweest en ontslagen is, waarover
deze zich verongelijkt gevoelt wat wel meer ge
beurt en daarom een request aan den Raad richt,
in besloten vergadering moet worden gesproken.
De heer Van Kollem raadt ernstig af en comité te
gaan. Zakelijke opmerkingen kunnen gerust in het
openbaar worden gemaakt en niet-zakelijke late men
achterwege. Als er aanleiding is voor besloten verga
dering, dan gaat spr. er altijd direct mee accoord, maar
in dezen ziet hij daartoe geen reden.
Op verzoek van 5 leden wordt krachtens art. 49 der
Gemeentewet in besloten zitting gegaan en de openbare
vergadering mitsdien geschorst.
Na heropening der openbare vergadering zegt de
heer Hellema, dat, daar het hier betreft wederaanstel
ling in tijdelijken dienst, dit uitsluitend B. en W. com
peteert. Ieder heeft nu eenmaal zijn eigen terrein, waar
over hij beslist en de Raad zal goed doen die terreinen
gescheiden te houden. Als een onderwerp alleen bij
B. en W. behoort, heeft de Raad er zich buiten te
houden. Gebeurt dat niet dan komen er voortdurend
botsingen en waartoe dat leidt, heeft men gezien. Deze
zaak moet objectief worden bezien en spr. zou willen
voorstellen, dat de Raad uitspreekt, dat deze zaak uit
sluitend door B. en W. zal worden behandeld.
De heer Buiël meent, dat de heer Hellema het adres
niet goed heeft gelezen. Adressant komt niet met een
verzoek tot den Raad om wederaanstelling, maar hij
hoopt en vertrouwt, dat de Raad, alles onderzocht heb
bende, aan B. en W. zal verzoeken het daarheen te
leiden, omdat hij meent moreel recht op wederaanstel
ling te hebben. Het behoort niet tot de bevoegdheid
van den Raad dezen man aan te stellen hij verzoekt
zulks ook niet maar waarom de Raad niet over dit
adres zou mogen spreken en niet een bepaald verzoek
aan B. en W. zou mogen richten, begrijpt spr. niet.
De heer Van der Geest heeft beluisterd, dat de aan
stelling van los personeel den directeuren der bedrijven
competeert en daar het hier betreft een gewoon geval
van iemand, die uit los dienstverband is ontslagen
over de reden wil spr. niet discussieeren en hij stelt
daar ook niet het minste belang in kan men even-
tueele wederaanstelling aan den Directeur overlaten.
Het adres kan dus gevoegelijk voor kennisgeving
worden aangenomen in plaats van ter afdoening in
handen van B. en W. te worden gesteld. Als de be
trokken directeur iemand noodig heeft, zal hij missch'ien
adressant aanstellen of hij doet zulks niet. Zoovelen
worden ontslagen en niet weer in dienst genomen.
Voorzoover de Raad er hier over kan oordeelen, be
treft het een normaal geval, waar de Raad zich buiten
kan houden. Zijn er echter Raadsleden, die het geen
normaal geval vinden, dan weten zij er blijkbaar meer
van dan spr. en wil hij er gaarne meer van hooren.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. voorstellen het
adres ter afdoening in handen van B. en W. te stellen.
Daarover gaat het dus.
De heer Wiersma meent, dat het adres zelf, dat aan
den Raad is gericht, mag worden besproken. De heer
Van der Geest schijnt te meenen, dat adressant den
Raad verzoekt hem weer aan te stellen, maar dat staat
niet in het adres. Alleen wordt verzocht of de Raad
B. en W. niet kan verzoeken het in die richting te
sturen. Spr. heeft beluisterd, dat tijdelijk personeel door
B. en W. wordt aangesteld en los personeel door den
Directeur van het bedrijf.
De Voorzitter zegt, dat volgens art. 6 van het Ar-
beidsovereenkomstenbesluit, de indienstneming van
personeel op arbeidscontract geschiedt door of van
wege B. en W. Die bevoegdheid nu hebben B. en W.
aan den Directeur overgedragen.
De heer Wiersma: Practisch hebben de directeuren
der bedrijven dus veel invloed op de aanstelling van
los personeel.
De Voorzitter: Zij hebben de bevoegdheid tot aan
stelling.
De heer Wiersma meent niet, zooals de heer Van
der Geest, die zegt, dat het wel meer gebeurt dat
iemand niet weer wordt aangesteld, dat dit geval onder
de normale gevallen kan worden gerekend. Dit werk
toch is gedurende 6 jaren door den schoonvader van
adressant verricht, die reeds 19 jaren in gemeentedienst
was, en deze zou dit werk nog hebben gedaan, als in
1937 niet in overleg met zijn superieuren was overeen
gekomen, dat adressant dit werk zou overnemen. Hier
uit blijkt, dat dit geval niet normaal is. Voorts blijkt
uit het adres, dat er een besluit van B. en W. is, om
adressant, althans dit jaar, niet in dienst te nemen.
Indien er een zoodanig besluit is spr. kan zich ook
voorstellen, dat het bedrijfshoofd deze zaak heeft ge
regeld zou spr. gaarne vernemen, welke motieven
B. en W. tot dat besluit hebben geleid. Spr. vindt het
vreemd, daar adressant dit werk met goedkeuring van
de superieuren heeft overgenomen en voor dergelijk
werk vrij regelmatig dezelfde personen worden aange
steld, dat B. en W. t.a.v. adressant van dezen regel
zijn afgeweken. Dit klemt te meer, omdat zijn superi
euren zeer tevreden over hem zijn geweest. Althans de
wijze, waarop de Dir. van Gem. werken zich te dezen
heeft uitgelaten, wijst in die richting en deze zeide, dat
het niet zijn wil is, dat de zaak t.o.v. adressant loopt,
zooals zij thans is geloopen.
Spr. verklaart, dat adressant in den loop der jaren
bepaalde diensten aan gemeente en gemeenschap heeft
bewezen: hij heeft die dienstaangelegenheden bespro
ken met den daarvoor aangewezene, nl. den Dir. van
Gem.werken, die daar zijn winst wel mee heeft gedaan,
waardoor de gemeente voordeel heeft gehad. Daar
adressant ze in eerste instantie heeft aangebracht, lijkt
het spr., dat deze daarom niet uit gemeentedienst ver
wijderd behoefde te worden of niet opnieuw in dienst
behoefde te worden genomen.
Het hoofdargument voor spr. is, dat adressant zijn
dienst steeds goed heeft gedaan nergens is ook
twijfel daaraan uitgesproken doch ook het feit, dat
deze een gezin van 16 personen heeft, zou een argument
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 Augustus 1938. 121
kunnen zijn hem 90.— a 100.— te laten verdienen,
wat hoognoodig is voor het gezin.
De heer Van Kollem: Wat hebt U de zaak goed
bestudeerd
De heer Wiersma: Het staat in het adres. Of hebt
U dat niet gelezen
De heer Van Kollem: Het lijkt wel, dat U het ge
maakt heeft.
De heer Wiersma: 't Blijkt wel, dat ik 't beter nage
gaan heb dan UIk heb enkele aanteekeningen ge
maakt. Spr. hoopt niet, dat het noodig zal zijn in tweede
instantie op deze zaak terug te komen en dringt er bij
B. en W. op aan, dat alsnog aan adressants verzoek
wordt voldaan.
De heer IJtsma betoogt, dat den heer Hellema, die
vond, dat deze zaak thuis hoorde bij B. en W. en de
Raad hierover niet moest spreken, is verweten, dat hij
het adres niet goed gelezen had, want dat den Raad
niet gevraagd wordt dezen man weder te werk te
stellen, doch slechts om er bij B. en W. op aan te
dringen hem weder te werk te stellen.
Als adressant zelf zoo juridisch is onderlegd, om de
zaak op deze spitsvondige manier aan de orde te stellen,
dan wenscht spr. een pluimpje te geven aan den samen
steller van het adres Als de Raad echter doorgaat op
dergelijke spitsvondige adressen in te gaan, hoe groot
zal het aantal adressen worden van hen, die ook wel
eens een slag werk voor de gemeente hebben gedaan,
of misschien bijzondere diensten aan de gemeente heb
ben bewezen, of schoonvaders en schoonmoeders heb
ben, die dit hebben gedaan, of groote gezinnen hebben,
enz., en nu niet meer voor de gemeente werken. Spr.
acht het beneden de waardigheid van den Raad over
deze dingen te discussieeren. Als er Raadsleden zijn,
die meenen, dat iets niet in orde is, laten zij dan als
Raadslid de zaak daar aan de orde stellen, waar zij
behoort.
Stelt men zich dan op het standpunt, dat het werk
der gemeente steeds aan dezelfden moet worden gege
ven Spr. herinnert zich b.v. het adres van de straat
makers, om het werk te laten rouleeren. Als iemand
voor de gemeente heeft gewerkt, moet hij daaraan het
recht ontleenen, dat hij dit werk altijd moet doen
Spr. zou willen, dat de heer Hellema het voorstel,
als door hem genoemd, indiende en dat de Raad niet
verder over deze zaak sprak.
De heer Buiël vraagt B. en W. om mede te deelen,
om welke redenen zij adressant niet weer hebben aan
gesteld.
De heer Posthuma vindt, dat deze zaak een merk
waardig verloop heeft. Dit adres houdt een heel nor
maal verzoek in, waaraan de Raad al dan niet kan
voldoen. De heeren Van der Geest en Van Kollem
zeiden niet de minste behoefte te hebben om te weten,
waarom B. en W. den Dir. van Gem.werken hebben
geadviseerd adressant niet weer in dienst te nemen.
Dit behoort wel tot de competentie van B. en W.
en spr. acht het van belang, dat B. en W. hierop
uitvoerig antwoorden, niet om adressant, doch omdat
het beleid van B. en W. hierbij in het geding is.
Indien B. en W. in dezen verkeerd zouden hebben ge
handeld, dan is de Raad het controleerende lichaam,
dat eenigen invloed mag uitoefenen: hebben B. en W.
niet verkeerd gehandeld, dan moet dat duidelijk uit
gesproken worden. Door de besloten vergadering
waarin niets gezegd is zou de meening kunnen
postvatten, dat er iets verzwegen wordt, wat niet ver
zwegen zou mogen worden.
Spr. is tegen het voorstel van B. en W. om het adres
nu voor kennisgeving aan te nemen. B. en W. doen
verstandig in het openbaar te zeggen, waarom adres
sant, die reeds eenigen tijd den wachtdienst heeft ge
daan, nu dit werk niet meer krijgt. Is de bespreking,
welke hij indertijd met den Dir. van Gem.werken heeft
gehad, hiervan oorzaak geweest? Zoo niet, dan moet
dat fabeltje de wereld uit. Laten B. en W. zeggen, wat
de reden is geweest: de Raad wil graag uitspreken, dat
B. en W. goed hebben gehandeld.
De heer Muller zegt, dat uit hetgeen door verschil
lende sprekers is gezegd, blijkt, dat er geen reden was
deze zaak in besloten zitting te behandelen. Het is dus
zeer goed geweest, dat de Raad van oordeel was, dat
zij in het openbaar moest worden besproken. Spr. brengt
dit even naar voren, omdat er anders misschien nog
onjuiste conclusies zouden blijven hangen.
De heer Hellema herhaalt, dat de Raad in dit sta
dium niet op deze aangelegenheid moet ingaan. Het
oogenblik, waarop de Raad over deze zaak zou moeten
oordeelen is bij de begrooting, als de post „wacht
diensten" wordt vastgesteld. Dan kan de Raad dien
post handhaven, wijzigen of afvoeren, als niet aan be
paalde voorwaarden wordt voldaan, maar is eenmaal
een post op de begrooting vastgesteld, dan mag dat
bedrag worden besteed en is de uitvoering aan B. en W.
De aanstelling van dit personeel ligt absoluut buiten
den Raad en op dit oogenblik heeft de Raad noch de
bevoegdheid den door B. en W. genomen maatregel
ongedaan te maken, noch B. en W. op te dragen dezen
persoon weer aan te stellen. (De heer Wiersma: De
Raad kan B. en W. verzoeken zulks te doen.).
Natuurlijk kan de Raad dat doen, maar de beslissing
is aan B. en W. De Raad heeft zich daarbij neer te
leggen en ook gaan de overwegingen tot het ontslag
hem niet aan. Gaat de Raad thans, in plaats van bij de
begrooting 1939, over deze zaak spreken, dan krijgt
men hier een element, dat er niet hoort. Men houde de
scheiding der bevoegdheden vooral zuiver en daarom
stelt spr. aanneming van het voorstel van B. en W. op
hoogen prijs.
De heer Vein der Geest is niet overtuigd van de ab
normaliteit van dit geval. Dat adressant in functie is
gekomen doordat zijn schoonvader dit werk neerlegde,
is geen reden om hem niet te ontslaan. Spr. weet de
motieven van dit ontslag niet, maar als de heer Wiersma
er meer van weet, laat hij zulks dan mededeelen. In
plaats daarvan heeft hij B. en W. om de motieven ge
vraagd. Dat B. en W. voorstellen dit adres ter afdoe
ning in hunne handen te stellen, vindt spr. al heel soepel.
Er worden wel meer adressen ter afdoening aan B. en
W. gezonden en de Raad kan in dit geval de afdoening
gerust aan B. en W. overlaten, die t.z.t. hun beslissing
den Raad kunnen mededeelen.
De heer Posthuma heeft spr. verweten, dat hij de
reden van het ontslag niet wilde weten. Spr. heeft het
misschien iets sterker gezegd, dan hij bedoelde. Als
inderdaad de reden is, dat het gemeentebelang wordt
geschaad of dat er dingen gebeuren, welke tegen alles
indruischen, dan is het iets anders, maar men mag ver
onderstellen, dat zulks niet het geval is, want dan
hadden de heeren Wiersma en Buiël, die zich zóó voor
deze zaak interesseeren, den Raad daarover zeker nader
kunnen inlichten. Als er bijzondere motieven zijn, wil
spr. ze gaarne vernemen, maar hij vermoedt, dat het
voor hen, die meenen, dat dit een duistere zaak is, een
desillusie zal worden.
De Voorzitter sluit zich bij den heer Hellema aan. De
aanstelling van los personeel geschiedt door of vanwege
B. en W. en de Raad heeft daarmede niet te maken.
Deze kan natuurlijk een verzoek aan B. en W. richten.