122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 Augustus 1938. maar dat zal vermoedelijk weinig effect sorteeren. Naar het oordeel van B. en W. geeft het feit, dat adressant zijn schoonvader heeft opgevolgd, hem noch juridisch noch moreel eenig voorrecht boven iederen anderen arbeider. B. en W. moeten ten slotte den meest geschikten werkman aanstellen en al bestaat de moge lijkheid, dat Huizinga later weer in dienst zal kunnen komen, op het oogenblik meenen zij in het belang der gemeente, dat er een geschiktere persoon is dan Huizinga. De heer Buiël begrijpt niet, dat, nu de Raad met alge- meene stemmen heeft besloten deze zaak in het openbaar te behandelen spr. en anderen zijn voorzichtig ge weest en hebben eerst gevraagd of de Raad deze zaak ook in besloten vergadering wilde bespreken de Voorzitter thans de vraag, welke motieven tot het ont slag hebben gevoerd, niet volledig beantwoordt, en tracht iets achter te houden. De Voorzitter: Wat wilt U dan in het openbaar hooren De heer Buiël: Wat de reden van het ontslag is ge weest. De Raad kan deze dan accepteeren of niet. Het komt hier helaas meer voor, dat de Raad en B. en W. twee tegenstrijdige figuren zijn, die elkaar vliegen trachten af te vangen, maar zoo moet het toch niet zijn. De Voorzitter had eenvoudig kunnen zeggen, hoe B. en W. over deze zaak denken, te meer, nu volgens het adres de Directeur er anders over denkt dan B. en W. Toch is beweerd, dat de benoeming van dit personeel door den Directeur geschiedt, wat de zaak nog mysteri euzer maakt. Waarom heeft de Directeur dezen man niet gehandhaafd Als deze heeft gehandeld op last van B. en W., is het toch zeker zaak van B. en W. de reden daarvan in deze vergadering mede te deelen. En is er niets bijzonders, dan hadden B. en W. dat kunnen zeggen, want juist het terughoudende antwoord van den Voorzitter wekt den indruk, dat het wel een duistere zaak is. Als de Raad weet, wat B. en W. weten, dan is het best mogelijk, dat hij met dit ontslag accoord gaat. De heer Posthuma zeide in eerste instantie, dat deze kwestie het beleid van B. en W. trof en dat het tot de competentie van den Raad behoorde daarnaar te infor- meeren. De Voorzitter antwoordde daarop, dat adres sant juridisch noch moreel eenig recht had om de wacht diensten te mogen verrichten en dat er speciale reden was, waarom hij het nu niet kon doen. Misschien is die reden dus zóó, dat Huizinga het volgende jaar wel weer dienst kan doen. Wat is nu precies de reden en houdt die verband met het onderhoud, dat Huizinga met den Dir. van Gem.werken heeft gehad Naar spr. meent, moet er in dezen volledige klaarheid komen voor B. en W. acht hij dit noodzakelijk, al zal dit voor Huizinga misschien minder aangenaam zijn. De heer IJtsma betoogt, dat, nu deze vraag zoo drin gend tot B. en W. wordt gericht, het wel lijkt, alsof het plicht van B. en W. is iemand, die in lossen dienst der gemeente was, steeds weer aan te nemen. Spr. meent, dat men op een gevaarlijken weg is door te vragen wat is de reden Niet ieder, die niet benoemd wordt, zal het in zijn belang achten, dat in het openbaar mede gedeeld wordtdit en dat mankeert er aan je. Men kan beter de reden maar niet noemen, want dat kan wel eens tot gevolg hebben, dat iemand daarvoor ook geen werk bij een ander krijgt. De heer Van Kollem wraakt het, dat men 1J/^ uur praat over een adres, zooals er ieder jaar ettelijke bin nenkomen. Spr. ergert zich over de wijze van behandeling dezer zaak en het bevreemdt hem, dat enkele Raadsleden van dit adres een afschrift hebben. Dat geeft een suggestie, alsof er iets verschrikkelijk belangrijks is met dit adres, waarin een losse werkman verzoekt weer in dienst te worden genomen. En dat die leden dat afschrift in hun brievenbus hebben gevonden, neemt spr. niet aan dan had het niet toevallig bij de heeren Buiël en Wiersma moeten zijn. De Raad heeft geweigerd over deze zaak in de ge heime vergadering te spreken en nu in het openbaar hoort men niets dan het verzoek aan B. en W. om de reden te noemen, waarom adressant niet weer in dienst is genomen. De heer Wiersma heeft spr. verweten, dat hij het adres niet gelezen had. Spr. heeft alleen gezegd, dat hij geen afschrift had en bovendien maakt hij van een zaak als deze geen studiedaarvoor is zij hem niet belangrijk genoeg. Doch de reden van het niet weder in dienst nemen kan men vinden in het adres zelf, n.l., dat adressant de gemeente in opspraak heeft gebracht en daarom voorloopig niet voor wachtdienst in aanmer king komt. Als spr. geen tegengestelde argumenten hoort, dan is met het feit, dat B. en W. in overleg met den Dir. van Gem.werken aldus hebben besloten, zooals in de stukken staat, voor spr. deze zaak van de baan. Laat men haar niet meer opblazen, dan reeds is gebeurd. Den heer Wiersma ontgaat het, waarom deze zaak bij de begrooting zou moeten worden behandeld en niet in deze vergadering. Het betreft hier een heel normaal geval en slechts een verzoek van den Raad aan B. en W. om mede te deelen, wat de oorzaak is, dat adressant voorloopig niet weer in dienst wordt genomen. Het kan zijn, dat spr. te dezen opzichte, n.l. over het waarom, een andere meening heeft dan B. en W. Zoo pas is verweten, dat spr. c.s. geprobeerd hebben deze zaak in geheime vergadering te krijgen. Van de zijde van spr. c.s. was er niemand op tegen haar in het openbaar te bespreken, doch het schijnt alsof men juist van de overzijde dergelijke zaken verborgen wil houden. Dat adressant niet meer in dienst wordt genomen, zou de Raad moeten overlaten aan B. en W. en bij aan stelling wordt alleen gelet op geschiktheid, is gezegd. Ook spr. meent, dat geschiktheid de eerste maatstaf moet zijn, doch spr. hoort interrumpeeren dan treft het bijzonder, dat bij de Gem. Reiniging geen Katholieken zijn aangesteld. Dat geeft dan ook algemeen aanleiding t.o.v. de geschiktheidsbeoordeeling twijfelachtig te staan. De heer Van der Geest achtte het voldoende, dat. als B. en W. alsnog zouden besluiten dezen man niet weer in dienst te nemen, zij daarvan t.z.t. mededeeling deden aan den Raad, doch spr. vreest, daar zoo juist is gezegd, dat de uitvoering van deze zaak bij B. en W. berust, dat de Raad van B. en W. geen antwoord zou krijgen. Daarom vraagt spr. nogmaals, wat is de oor zaak, dat deze man, die met medewerking van zijn superieuren is aangesteld ter vervanging van iemand, die niet uit den dienst was gegaan als adressant hem niet had opgevolgd, is ontslagen, terwijl zijn diensten nog noodig waren en voor dergelijk werk meermalen dezelfde personen in tijdelijken dienst worden genomen? De gemeente heeft toch eigenlijk moreel wel eenige verplichting tegenover dezen man, die mededeelingen deed welke in het belang van de Gemeente waren, en waarom is t.a.v. hem anders gehandeld dan tot nu toe tegenover anderen Gaarne zal spr., als er een rapport van den Dir. der Gem.werken aan B. en W. mocht bestaan, den inhoud daarvan vernemen. De heer Van Kollem meent, dat de reden van het ontslag in het adres zelf is genoemd, n.l., dat adressant de gemeente in opspraak heeft gebracht, wat waar schijnlijk wel de reden zal zijn, maar waardoor heeft adressant zulks gedaan Voorts spreekt de heer Van Kollem over het feit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 Augustus 1938. 123 dat enkele Raadsleden een afschrift van het adres hebben op een wijze, alsof dat iets verschrikkelijks is, maar spr. ziet het verschrikkelijke daarvan niet in. De heer De Boer (weth.) zegt, dat het er niet best zou uitzien, als iedere losse werkman, die het niet direct gelukt bij de gemeente in dienst te komen, een schrijven aan den Raad richt en dat daarover op deze wijze wordt gesproken. Dan zou de Raad elke week wel kunnen vergaderen, want er komen veel werklieden bij spr., die werk vragen. Thans betreft het een verzoek om weer bij de gemeente te worden aangesteld. Nu is bij de begrooting iets gebeurd, dat eenige na werking heeft gehad en uit de stukken blijkt inderdaad, dat de gemeente door adressant in opspraak is ge bracht. De Voorzitter zeide reeds, dat het personeel op de meest objectieve wijze wordt aangesteld en alleen wordt gezien naar de geschiktheid. De een is om die reden niet geschikt, gene om een andere reden, en nu is Huizinga gepasseerd, omdat B. en W. hem ditmaal minder geschikt achten. Dat hij inderdaad minder geschikt is, is duidelijk gebleken en vooral de heer Wiersma weet dit. Huizinga zegt meer dan zijn plicht te hebben gedaan, maar noch den Directeur noch iemand anders is die meerdere geschiktheid gebleken en ook spr. weet niet waarin die zou moeten bestaan. Huizinga bemoeit zich integendeel met allerlei dingen in de stad, waar hij niets mee te maken heeft, en als hij zoo op zijn plicht stond, had hij ook moeten waarschuwen voor een zekeren Visser, die o.a. als vervanger werkzaam was bij de Gem. Badinrichting en later als wacht bij rioleeringswerk en wiens tewerkstelling door spr. in goed vertrouwen, mede om zijn groot gezin, was bevorderd, omdat hij wel wist, wie dat was. (De Voorzitter laat den adressant Huizinga van de tribune verwijderen.) Huizinga kende Visser, maar heeft niet tegen hem ge waarschuwd. Wèl strooide hij steeds allerlei klets praatjes rond en had hij fantastische verhalen over politieaangelegenheden. Spr. is echter een nuchtere Fries en blijft liever met beide beenen op den grond, zoodat men bij hem niet met dergelijke praatjes hoeft te komen. Eenige malen is Huizinga bij hem geweest, maar spr. heeft direct gezegd Waar bemoei je je mee. Niemand voelt zich meer veilig als Huizinga in de buurt is. Zelfs het leidinggevend personeel niet. Hierin nu bestaat de mindere geschiktheid van Huizinga. Als zoo iemand bij een Raadslid komt, dan begrijpt spr. niet, dat deze hem gehoor verleent. Spr. dacht, dat een Raadslid een hoogere opvatting van zijn taak had Waarom stuurde de heer Wiersma Huizinga niet regel recht naar de betrokken instantie, in plaats van met hem naar den Directeur te gaan Als iets niet in orde is, is ieder Raadslid en iedere burger verplicht dat geval te bespreken met de betrokken instantie, maar waarom moest het in dit geval gebeuren, zooals het is gebeurd? Steeds worden bij aanstelling de candidaten zoo ob jectief mogelijk beoordeeld en waarom deze man minder geschikt wordt geacht, heeft spr. medegedeeld. Overi gens heeft hij het werk niet beter uitgevoerd dan ieder ander het zou kunnen en aan niets kan hij het recht ontleenen om opnieuw aangenomen te worden. Er worden zoovelen, die tijdelijk in los dienstverband bij de gemeente werkzaam waren, ontslagen, omdat ze niet meer noodig zijn. En na alles wat gebeurd is, is het beter, dat Huizinga dit werk voorloopig niet weer doet. Ieder kan natuurlijk een fout begaan en dat be- teekent niet altijd, dat hij aan kant wordt geschoven, maar daar Huizinga zich met andere dingen dan zijn werk bemoeit en het leidinggevend personeel zich niet meer veilig voelt, kan hij voorloopig niet in aanmerking komen. Dat er geen Katholieken bij de Reiniging zijn, is wel mogelijk, maar geen opzet. Zoo waren het vorige jaar de pachters van de gemeentelanderijen toevallig bijna allen Katholiek. De benoeming van personeel gebeurt op objectieve wijze en wil men zulks niet gelooven, dan kome men met voorbeelden, welke het tegendeel be wijzen, maar niet met zaken als hier thans naar voren worden gebracht. Voorts vraagt de heer Wiersma inzage van een zeker rapport van den Dir. van Gem.werken, maar zoover is het nog niet, dat B. en W. alle rapporten moeten overleggen. Gelukkig heerscht er tusschen B. en W. en dien Directeur een vertrouwelijke sfeer, welke er echter ook moet blijven. Dikwijls wordt iets mondeling mede gedeeld, maar ook wordt wel eens iets in een rapport vastgelegd en het gaat natuurlijk niet aan alle rapporten zoo maar over te leggen. Zakelijke rapporten worden steeds zonder terughouding overgelegd, maar B. en W. kunnen niet worden verplicht alles ter inzage te leggen. De gemeente zou verdere moreele verplichting tegen over adressant hebben, omdat deze zijn schoonvader zou zijn opgevolgd, maar spr. is daarvan niets bekend en Huizinga ontleent daaraan in geen geval recht op herplaatsing. Spr. sluit zich ten aanzien hiervan bij den Voorzitter aan. De Voorzitter zou zich nog kunnen begrijpen, dat men aan B. en W. vroeg, waarom een bepaalde persoon in dienst was genomen, maar niet, waarom iemand niet in dienst is genomen. Spr. heeft zich persoonlijk op de hoogte gesteld, wie Huizinga is en zich bij ambtenaren, die het kunnen weten, over hem laten inlichten en spr. durft in het openbaar te zeggen de gemeente moet met hem op passen. De Dir. van Gem.werken heeft een algemeene mach tiging van B. en W. om los personeel aan te stellen, doch in dit geval heeft deze zich buiten de kwestie willen houden en zich tot B. en W. gewend. In het desbetreffende rapport schrijft de Dir. van Gem. werken ,,le. Het is mij bekend, dat ook thans het bedrijf de belangstelling van Huizinga heeft 2e. Huizinga heeft, alvorens zich tot mij te wen den, aan den opzichter Bijlsma gevraagd, of hij weder te werk zou kunnen worden gesteld en zich daarbij uitgelaten, dat, indien Bijlsma zulks niet zou bevor deren, deze verdere onthullingen over zijn persoon had te vreezen 3e. Bij het bedrijf bestaat een ernstig vermoeden, dat Huizinga, wacht zijnde, niet altijd op zijn post is." Konden B. en W. misschien een ongeschiktere vinden De heer Wiersma vraagt het woord. De Voorzitter wil de discussies sluiten. De heer Wiersma: Dan zal ik morgenavond in de courant publiceeren, wat ik den heer De Boer had willen antwoorden. Het voorstel van den Voorzitter om de discussies te sluiten, wordt met 15 tegen 10 stemmen, die van den heer Botke, mevr. Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Van Kollem, De Vries, IJtsma, Rom Colthoff, Van der Schoot, Balk, De Bruin en W^estra, verworpen. De heer Wiersma constateert, dat, gehoord den wet houder, er dus inderdaad verband bestaat tusschen het bij de begrootingsbehandeling medegedeelde en het feit, dat adressant niet weer in dienst is genomen. Adressant heeft de gemeente in opspraak gebracht, al dus de wethouder. Spr. begrijpt niet, waarin dit bestaat. Als er inderdaad dingen bij de gemeente gebeuren, welke niet geheel in orde zijn, laat men die dan aan het licht brengen, en adressant heeft zich over enkele feiten, welke nu niet meer voorkomen, tot den Dir. van Gem.werken gewend, naar spr. meent, het juiste adres, o.a. over het opgeven van te veel wachturen, wat juist

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 3