124 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 Augustus 1938. is gebleken. (Weth. De Boer: Dat is niet gebleken.) Bij de begrooting is dat toegegeven. Anders zou het misschien zaak zijn, dat het alsnog werd onderzocht. Het schijnt dus, dat adressant het zich door deze feiten onmogelijk heeft gemaakt in gemeentedienst terug te komen. Wie is echter de man geweest, die de onthul ling heeft gedaan, dat het waarschijnlijk niet in orde was bij de Gem. Badinrichting Het is toen niet be wezen, maar later is gebleken, dat daar dingen gebeur den, welke niet zuiver waren, n.l. dat er personen baadden, die wel betaalden, maar geen bon of de daar voor bestemde kwitantie ontvingen. Zijn deze dingen niet erg genoeg De Voorzitter: Dat heeft Huizinga niet aangebracht. De heer Wiersma: Huizinga heeft die zaak wel aan gebracht. De Voorzitter: Dat is niet waar. De heer Wiersma: Bij U heeft Huizinga die zaak misschien niet aangebracht, maar hij heeft haar wel aangebracht, dat durf ik pertinent beweren en daarop is een onderzoek gevolgd. De wethouder heeft voorts gezegd, dat adressant zich heeft bemoeid met allerlei zaken, maar dat hij over een zekeren Visser, dien hij kende en over wien hij mededeelingen had kunnen doen in het belang der ge meente, geen inlichtingen gaf, doch het is Huizinga geweest, die den Dir. van M.H. gewaarschuwd heeft Weest voorzichtig met Uw dossiers. Als weth. De Boer wil beweren, dat Huizinga niets in het belang der ge meente heeft medegedeeld, dan ontkent spr. dat ten eenenmale. Als iemand in lossen dienst kans ziet om de dossiers van M.H. in te kijken (De Voorzitter: Met valsche sleutels!) Dat interesseert me niet en weet ik ook niet meer, maar in ieder geval was dit bij M.H. niet bekend en het is Huizinga geweest, die dit aan het licht heeft gebracht, waardoor de Directeur er een einde aan kon maken. Spr. c.s. hebben alle moeite gedaan deze zaak te houden binnen de instanties, die daarvoor zijn. Zooals blijkt, is er ook geadresseerd aan het College. Als iemand niet meer in gemeentedienst wordt terug genomen, moet daarvoor een geldige reden bestaan, en spr. wil er op wijzen, dat iemand van wien is gebleken, dat hij te veel wachturen schreef, wèl weer in dienst is genomen, terwijl nadrukkelijk is gezegd, dat hij van gemeentedienst zou worden uitgesloten. Den heer Hellema spijt het buitengewoon, dat B. en W. zich hebben laten verleiden mede te deelen, waarom deze persoon niet weer in dienst is genomen en niet bij hun ingenomen standpunt, geen inlichtingen te verstrekken, zijn gebleven. Spr. wil gaarne, dat, als er weer een dergelijk adres bij den Raad komt, zij hun standpunt, dat dergelijke zaken uitsluitend B. en W. competeeren, handhaven. De heer Buiël zegt niet te kunnen oordeelen over hetgeen weth. De Boer heeft medegedeeld. Hij moet aannemen, dat dit namens B. en W. is gezegd, doch weet zulks niet. Spr. acht het in het belang van B. en W., dat deze zaak geheel duidelijk wordt en wil te dien einde gaarne, dat zij nogmaals door B. en W. wordt onderzocht en daaromtrent rapport aan den Raad wordt uitgebracht. Het verzoek wordt ter afdoening in handen van B. en W. gesteld. h. verzoek van den heer van der Geest, lid van den Raad, om hem een interpellatie toe te staan over het antwoord van B. en W. op zijn schriftelijke vragen in zake de hooge aardappelprijzen en de in verband daarmede te nemen maatregelen. De Voorzitter vraagt, of de Raad stemming wenscht over het toestaan dezer interpellatie. De heer Wiersma had niet verwacht, dat de heer Van der Geest zou aandringen op het houden van deze interpellatie, omdat deze zoo juist heeft gezegd, dat, als B. en W. een antwoord hebben gegeven, de Raad daarop moet vertrouwen. Met alg. stemmen wordt besloten den heer Van der Geest toe te staan zijn interpellatie aan het einde der vergadering te houden. Punt 3 (bijl. no. 101). De voordracht van B. en W. luidt als volgt 1. C. Snakenborg, onderwijzer te Lippenhuizen; 2. K. Roeda, kweekeling met akte aan gemeenteschool no. 15 3. S. A. Ettema, kweekeling met akte aan de U.L.O school te Bergum. De heeren Feitsma en Buiël vormen het stembureau. Benoemd wordt K. Roeda met 17 stemmen. (Snaken borg 8 stemmen). Punt 4 (bijl. no. 102). De heer Hellema ziet gaarne in het vervolg door het betrokken hoofd een uitvoeriger rapport overgelegd, waaruit duidelijk blijkt, dat aanstelling in vasten dienst absoluut gemotiveerd is. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi (weth.) zegt toe, dat zij dit verzoek den hoofden der onderwijsinrich tingen zal mededeelen, waarna deze zeker daaraan zullen voldoen. Benoemd wordt mej. Schuringa met alg. stemmen. Punten 511 (bijl. nos. 106, 98, 105, 99, 104, 100 en 103). Met alg. stemmen wordt beslo ten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (toegevoegd): De heer Van der Geest dankt den Raad in de gele genheid te zijn gesteld deze interpellatie te houden. Hoewel spr. eenige critiek op het antwoord van B. en W. op zijn schriftelijke vragen heeft, is dit toch een geheel ander geval, dan het door den heer Wiersma bedoelde. Toen spr. op 15 Juni jl. zijn vragen tot B. en W. richtte, om den armlastigen, die door de hooge aardappelprijzen met hun steun niet konden rondkomen, iets tegemoet te komen, waren deze niet te vroeg ge steld. Spr. had er reeds eenige weken op gewacht, of B. en W. deze zaak misschien zelf zouden aanvatten of dat M.H. den steun zou verhoogen, maar er gebeurde niets en toen heeft spr. zijn vragen gesteld. Hij betreurt het, dat B. en W. de meening van het bestuur van M.H., dat er, in verband met de mogelijk heid om het gebruik van aardappelen tijdelijk gedeel telijk door dat van peulvruchten of ander, tegen nor male prijzen verkrijgbaar, voedsel te vervangen, niet voldoende aanleiding bestond tot het nemen van bijzon dere maatregelen als het verhoogen van de steunuit- keeringen, deelen, te meer, omdat niet het geheele be stuur deze meening huldigde. Althans er waren leden, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 Augustus 1938. 12 5 die wilden tegemoetkomen aan spr.'s tweede vraag, n.l., of B. en W. voornemens waren alsnog maatregelen te treffen. (De heer Wiersma: Hoe weet U dat?). Spr. zal geen namen noemen, maar heeft het uit goede bron en hij bedient zich niet van ongure ele menten. Deze tijdelijke periode, waarin de armste groepen meer uitgaven moesten doen, is echter een langdurige periode geworden (einde Juni en 25 Juli heeft het N.V.V. hieromtrent aan de Regeering geadresseerd) en het ging natuurlijk niet aan deze menschen steeds erwten en boonen te laten eten. Bovendien zijn aard appelen altijd goedkooper geweest dan peulvruchten en daarom was er alleszins aanleiding op het Bestuur van M.H. eenigen aandrang uit te oefenen, althans een be spreking te houden, om steunverhooging te overwegen. En had de gemeente alsnog bij de Regeering op maat regelen aangedrongen, dan had zij niets anders gedaan dan haar plicht, die zij tegenover haar ingezetenen heeft. De heer Westra (weth.) merkt op, dat de heer Van der Geest, die het betreurt, dat B. en W. de meening van M.H. in dezen hebben gedekt, deze zaak eenigszins verkeerd ziet. B. en W. hadden hier in geen enkel op zicht een taak, immers, de armenverzorging is uitdruk kelijk aan M. H. opgedragen en wat de Rijkssteunver- leening betreft, is M.H. alleen met de uitvoering belast. Nu was B. en W. bekend, dat deze zaak in het Be stuur van M.H. besproken was; voor hen een reden te meer zich niet tot het Bestuur te wenden, daar dit zelf moet uitmaken, of de steun hooger of lager moet worden. Doch uitsluitend ter informatie van den heer Van der Geest en den Raad hebben B. en W. zich tot M.H. gewend, of de feiten, welke voorvielen, hun aan dacht hadden en toen bleek, dat de duurte der aard appelen reeds in hun vergadering ter sprake was ge weest, met het resultaat, op de schriftelijke vragen als antwoord gegeven. B. en W. meenden voorts, dat zij geen taak hadden de Regeering te wijzen op het nemen van maatregelen. Indien er bijzondere, plaatselijke, omstandigheden gol den, waardoor tusschenkomst der gemeente noodig was om speciaal verbetering te bepleiten van de belangen van hen, die bij Leeuwarden ,,in zorg'' zijn, dan hadden B. en W. zeker op de bres gestaan, doch hier gold het een kwestie van alle armlastigen in het geheele land, waarbij de Regeering taak had. En B. en W. achtten de Regeering voldoende capabel om, indien noodig, zelf maatregelen te nemen en vonden het onnoodig, dat juist zij daarop zouden moeten wijzen. Bovendien bestaat er geregeld contact tusschen de werknemersorganisaties en de Regeering over alle zaken, de steunregeling rakende, en als werkelijk verschillenden zijn gedupeerd door de hooge aardappelprijzen, dan had het op hun weg gelegen dit aan de Regeering kenbaar te maken. Den heer Van der Geest spijt het, dat de heer Westra niets anders kan zeggen, dan hij heeft gezegd. Hij is het niet met hem eens, dat B. en W. in dezen geen taak zouden hebben. Als een groep armlastigen in haar financiëele positie wordt getroffen door oorzaken van buitenaf, dan is het bestuur van M.H. het aangewezen lichaam, die zaak onder oogen te zien. Maar als een meerderheid in dat Bestuur meent, dat de zaak kan blijven zooals zij is en een ander deel meent, dat het anders moet, dan zijn B. en W. toch gerechtigd dat bestuur te adviseeren en als zij dat niet hebben gedaan, stelt spr. hen daarvoor in gebreke. Spr. begrijpt voorts niet, dat B. en W. meenen niet tot taak te hebben de Regeering er op te wijzen, dat maatregelen moeten worden genomen om een bepaalden toestand te veranderen, ook al bemoeien in den regel de vakvereenigingen zich met dergelijke zaken. Spr. critiseert het, dat het College zijn taak heeft verzuimd. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 4