128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 24 Augustus 1938. Haag wordt geregeld. Men kan wel adhaesie aan dit verzoek betuigen, doch de consequentie daarvan niet aanvaarden. Van het totale bedrag der Rijksbegrooting neemt het onderwijs reeds een belangrijk aandeel in en het zal bekend zijn, dat de Regeering bij de aanbieding der Rijksbegrooting 1938 heeft uitgelaten, dat allerlei zaken, o.a. de verlaging van de leerlingenschaal, op zich zelf gewenscht of nuttig, welke belangrijke uitgaven medebrengen, achterwege moeten blijven. Spr. vindt verhooging van de salarissen van verschillende groepen van het Rijkspersoneel, of betere verzorging van de ouden van dagen, door de Regeering ook nuttig en wenschelijk geacht, minstens even urgent als verlaging van de leerlingenschaal. Spr. vindt het eigenaardig, dat de onderwijsorgani saties thans op deze wijze weer pogingen ondernemen tot verlaging der leerlingenschaal. Met evenveel recht zouden ook de andere groepen, die de Regeering noemt, zich tot de gemeenteraden kunnen wenden, om verbe tering te bepleiten van wat zij als billijk zien. De zaak behoort hier niet aan de orde te worden gesteld, maar bij de Staten Generaal en de Regeering, waar zij behoort. Spr. c.s. meenen, dat verlaging van de leerlingen schaal wellicht op andere wijze mogelijk is, dan in het adres wordt voorgesteld. Naar spr. in den kring van Chr. onderwijzers heeft hooren vertellen, achten som migen zulks mogelijk door binnen het raam van de onderwijsbegrooting van thans een andere verdeeling der cijfers toe te passen, waarbij mede gepaard zou gaan een behoorlijke belooning van de jeugdige kwee- kelingen met akte, die thans tegen een tè geringe be looning werk verrichten. Oudere onderwijskrachten zouden daartoe mede een offer moeten brengen. Spr. meent ook, dat het in het belang van het onder wijs zou zijn, dat de leerlingenschaal zoo spoedig mo gelijk werd verlaagd. Vergeleken bij vroeger is op onderwijsgebied een stap achterwaarts gedaan, maar vergeleken bij het buitenland staat het onderwijs hier op een zeer behoorlijk peil. Op deze gronden meenen spr. c.s., dat dit adres voor kennisgeving moet worden aangenomen. De heer Posthuma kan zich indenken, dat B. en W. zich in het algemeen op het standpunt stellen, dergelijke verzoeken om adhaesiebetuiging voor kennisgeving aan te nemen, want als de Raad over verzoeken als dit gaat praten, is het een begin zonder einde. Het betreft hier echter een zaak van het allergrootste belang, waar iedere gemeente ten zeerste bij betrokken is. Spr. staat achter de organisaties, die dit adres in dienen, en het ondoenlijk achten in de groote klassen behoorlijk onderwijs te geven, dat resultaten zal af werpen. Voorts merkt spr. op, dat men niet kan toestaan, dat geprofiteerd wordt van de werkkracht van de kweeke- lingen met akte, die tegen geringe of geen vergoeding werken. Het adres is ook gericht aan den Raad van Leeu warden het is niet onderteekend, maar de namen van de besturen der adresseerende vereenigingen zijn er op vermeld. Spr. verwondert zich over den heer Turksma, die om die formeele reden tegen adhaesiebetuiging wil stemmen. De heer Wiersma merkte op, dat de Regeering zeide geen geld te hebben voor de verlaging van de leerlingen schaal, en als zij het had, dan waren er ook andere dingen te bevorderen, zooals salarisverhooging van het Rijkspersoneel, voorziening ouden van dagen enz. Men moet de zaak echter zoo stellen deze Regeering heeft voor dit doel geen geld, ofschoon er in de Tweede Kamer een meerderheid is om op de onderwijsbegrooting 5 millioen meer uit te trekken, om verlaging van de leerlingenschaal terstond mogelijk te maken. Het on derwijs kan thans niet goed gegeven worden en de onderwijsorganisaties kunnen niet aanvaarden, dat een groot aantal jonge menschen gratis wordt geëxploiteerd. Zij vragen den gemeenteraden, die voor het onderwijs groote verantwoording hebben, voor dit belangrijke vraagstuk iets te doen en deze kunnen iets doen door adhaesie te betuigen. De heer Wiersma staat als Anti-revolutionair achter deze Regeering, doch spr. meent, dat, was er een andere Regeering, er ook geld zou zijn voor verlaging van de leerlingenschaal en verhooging van de salarissen van het Rijkspersoneel. Het is hier een kwestie van politiek en niet van niet kunnen. Voor het doel, dat deze Re geering wel nuttig en wenschelijk vindt, worden enorme bedragen uitgetrokken. Spr. hoopt, dat de Raad het voorstel-Bos zal aan nemen, waardoor iets gebeurt ter verbetering van het onderwijs. Mevrouw Van DijkSmit meent, na lezing van het adres en de aanteekening van B. en W. daarop, geen recht te hebben van het voorstel van B. en W. af te wijken. De heer Stobbe meent ook, dat het niet op den weg van den Raad ligt aan dit adres adhaesie te betuigen, hoewel spr. zich met veel, in het adres gevraagd, kan vereenigen, en ieder weet, dat de toestanden bij het onderwijs niet verheugend zijn. Volgens den heer Posthuma zou er in de Tweede Kamer een meerderheid zijn, die het in het adres ge vraagde wil zien toegepast, maar dan zijn de adres seerende vereenigingen geheel op den verkeerden weg door een adres aan de gemeenteraden te zenden. Zij doen dan beter de leden van de Tweede Kamer, die toepassing eischen van het gevraagde, te herinneren aan hun verplichtingen, welke zij t.a.v. het onderwijs op zich hebben genomen. Spr. kan niet met den heer Posthuma meegaan, hoewel hij evenzeer gevoelt voor de opheffing van de sociale nooden, zoowel van de onderwijzers als van andere groepen. Als men echter den door dezen aangewezen weg opgaat, zullen andere groote groepen van noodlijdende burgers ook met ver zoeken om adhaesiebetuiging komen en daarom is het beter den rechten weg te blijven bewandelen. Spr. ziet in het streven van adressanten iets, dat ook aan het parlementaire stelsel geen goed zal doen. De heer IJtsma meent, dat het geen regel behoort te zijn zonder meer gehoor te geven aan verzoeken om adhaesiebetuiging, maar wil niet beweren, dat zulks nooit zal moeten gebeuren. Ieder geval moet op zich zelf worden beoordeeld, zóó ernstig, dat adhaesiebe tuiging uitzondering moet blijven. Dat dit adres niet zou moeten worden behandeld, omdat het niet geteekend is, of een algemeen adres is, vindt spr. gezocht. Als de Raad gelegenheid zou hebben bij de begrooting, of, hoe dan ook, verandering te bren gen in den toestand bij het onderwijs, zou zeker met bijna algemeene stemmen daartoe worden besloten. Die weg is den Raad echter afgesneden en men zit met handen en voeten gebonden, maar dan kan men toch toejuichen, dat de organisaties, welke zich daartoe ge roepen gevoelen, elkaar, en den geschiktsten weg, trachten te vinden om te doen wat ieder graag wil. Adressanten ageeren tegen bepaalde toestanden en vragen hulp aan ieder, die er belang bij heeft. Zoo stellen zij alle gemeenteraden, dus ook die van Leeu warden, in de gelegenheid adhaesie te betuigen en dan meent spr., dat de Raad in dit geval aan hun verzoek moet voldoen en men vooral niet moet trachten op bloote formaliteiten de zaak te ontloopen. Spr. denkt, dat, als het adres aan den Raad van Leeuwarden was gericht, men wel zou hebben opgemerkt, waarom dat was gebeurd en of het wel zeker was, dat aan alle gemeenteraden was geadresseerd. Als men zich aan iets Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 24 Augustus 1938. 129 wil onttrekken, is er altijd wel een reden te vinden, maar zoo goedkoop moet men er zich niet afmaken. Wat door deze adhaesiebetuiging zal worden bereikt, slaat spr. niet zoo hoog aan, maar wèl heeft het betee- kenis, dat het verzoek voor kennisgeving wordt aan genomen. Het negatieve zal een veel grootere uitwer king hebben dan het positieve en daarom steune ieder, die iets voor het onderwijs voelt, dit verzoek. De Voorzitter zegt, dat B. en W. het standpunt in nemen, dat de Raad practisch altijd heeft ingenomen, n.l., dat aan dergelijke algemeene adressen uit het feit, dat het gedrukt en niet onderteekend is, blijkt, dat het zeer algemeen is geen adhaesie moet worden betuigd, omdat zulks niet op den weg van den Raad ligt. Nu kunnen alle gemeenten wel adhaesie betuigen, maar zooals ons staatsbestuur is ingericht, is dat niet de juiste manier; daarin heeft de heer Stobbe gelijk. B. en W. hebben den inhoud van het adres dan ook buiten bespreking gelaten, maar de Raad heeft volko men het recht daarover te spreken, want bij de vraag of adhaesie moet worden betuigd of niet, komt ook de inhoud ter sprake. De Raad weet, hoe B. en W. er over denken. Er is een tijd geweest, dat er veel ver zoeken om adhaesiebetuiging kwamen voor allerlei zaken, waarschijnlijk ook belangrijke, maar dat is ge lukkig thans voorbij, en dan is het heel moeilijk, zooals de heer IJtsma wil, om uitzonderingen te maken. Ad haesiebetuiging ligt op den weg van den Raad of niet. Natuurlijk is het een kleine moeite voor B. en W. om een adhaesiebetuiging te schrijven, maar spr. gelooft niet. dat het zal opvallen als Leeuwarden er niet bij is, noch dat men zal zeggen Leeuwarden is er ook bij. Noch zal adhaesiebetuiging de zaak bevorderen, noch het nalaten daarvan haar afbreuk doen. De beslissing is echter aan den Raad. De heer Turksma vraagt het woord. De Voorzitter stelt, na eenige bespreking hierom trent, voor de discussies te sluiten, welk voorstel met 15 tegen 11 stemmen, die van de heeren Van der Schoot, Botke, Westra, Algera, De Boer, Muller, Feitsma, IJtsma, Balk, mevrouw BusscherSjerp en den heer Van der Meulen, wordt verworpen. Den heer Turksma verwondert de gang van zaken bijzonder, omdat het altijd gewoonte is geweest, iemand, die zich gedrongen voelde iets te zeggen n.a.v. bezwaren of aantijgingen tegen zijn woorden, daartoe gelegenheid te geven. Dat zulks in dit geval niet is gebeurd, getuigt niet van een hooge opvatting van het vrije woord. In het vervolg zal spr. zijn houding hiernaar bepalen tegen over de heeren, die hem het woord niet wilden ver- leenen toen hij wilde spreken n.a.v. de aantijgingen van de heeren IJtsma en Posthuma, n.l. dat spr.'s bezwaren klein en gezocht zouden zijn. Spr. heeft juist het pres tige van den Raad hoog willen houden en daarom op de formeele bezwaren gewezen. Hij is het met den heer IJtsma eens, dat de inhoud van het adres belangrijk is, hij laat voor zijn standpunt dat er buiten maar juist omdat deze door velen zoo belangrijk wordt geacht, had het begeleidende verzoek in elk geval geteekend moeten zijn. De voorstellers zelf hebben, door het adres niet te teekenen, de belangrijkheid niet voldoende aan geslagen. Ieder weet toch, dat een adres aan de Over heid behoorlijk moet worden geteekend. Spr. weet nu echter, welk standpunt een deel van den Raad inneemt tegenover andersdenkenden. De heer IJtsma meent, dat er geen sprake is geweest van aantijgingen. Spr. heeft hier wel eens een scherper en onaangenamer debat gehoord. Als men het standpunt van den heer Turksma consequent doorvoert, zou men altijd in tweede instantie moeten spreken en dan zij men wel buitengewoon voorzichtig, anders zou er nooit een einde komen. Elkaar te bestrijden houdt toch geen aantijging in. Zoo goed als de heer Turksma vrij is te meenen, dat op formeele gronden geen adhaesie moet worden betuigd, heeft ook een ander recht zulks te bestrijden. Iemand het woord te ontnemen is toch wel iets anders, dan hier is gebeurd en de heer Turksma wil er misschien ook nog wel eens over nadenken, wat eigenlijk aantijgingen zijn. Wat deze zelf heeft gezegd lijkt daarop meer dan wat spr. in eerste instantie opmerkte. Ook de heer Posthuma gelooft niet zich schuldig ge maakt te hebben aan aantijgingen. Hij begrijpt alleen het argument van den heer Turksma niet. Spr. gaat het er alleen om het onderwijs te dienen. Hij zou willen zeggen laat het formeele toch aan kant en helpt mee om het groote, goede, doel te bereiken. Laat de heer Turksma deze zaak groot zien en de dingen bevorderen, welke ook zijn hart hebben. Het voorstel-Bos-IJtsma-Posthuma wordt met 14 tegen 12 stemmen, die van de heeren Botke, Molenaar, Van der Geest, Bos, Hooiring, Van Kollem. Muller, De Vries, IJtsma, Posthuma, De Bruin en Van der Meulen, verworpen. Het verzoek wordt voor kennisgeving aangenomen. Voorts deelt de Voorzitter mede, dat op 6 September a.s., den dag van het 40-jarig regeeringsjubileum van H.M. de Koningin, alle gemeentelijke bureaux gesloten zullen zijn, in verband waarmede wordt voorgesteld te bepalen, dat ook het bureau van den burgerlijken stand op dien dag zal zijn gesloten, met dien verstande, dat het op tijdig tot den ambtenaar, bedoeld in art. 2 sub b der verordening betreffende den burgerlijken stand, gericht verzoek ingeval van dringende omstan digheden geopend zal zijn van 9 tot 10 uur des voor middags. Aldus besloten. Punt 3 (bijl. no. 114). De Voorzitter zegt, dat de verschillende gemeenten, evenals tot nu toe, in de vergaderingen van aandeel houders door een gemachtigde zullen worden vertegen woordigd. Het is met het oog op verhindering gemak kelijk, dat er ook een plaatsvervangend gemachtigde wordt benoemd, evenals tot dusver gebruikelijk was. Voorts is in plaats van den Raad van Beheer een Raad van Commissarissen gekomen, welks leden door de vergadering van aandeelhouders worden benoemd. De Voorzitter van dien Raad wordt door de verga dering van aandeelhouders benoemd uit een door den gemeenteraad van Leeuwarden opgemaakte voordracht van twee personen. Hierop kunnen voorkomen de namen van den burgemeester, leden van den Raad en den secretaris, maar het is de bedoeling dat de burge meester van Leeuwarden (niet deze burgemeester) voorzitter van den Raad van Commissarissen zal zijn; op de tweede plaats komt dan de loco-burgemeester. De heer Van Kollem meent, dat de Voorzitter zich vergist, waar hij zegt, dat de gemachtigde voor de 2e plaats de loco-burgemeester moet zijn. De Voorzitter: Het is de bedoeling van B. en W., dat op de voordracht van Voorzitter van den Raad van Commissarissen de loco-burgemeester als no. 2 voor komt, doch als de Voorzitter in de vergadering van Commissarissen verhinderd is, wordt uit de aanwezigen een vice-voorzitter benoemd. De heer Van Kollem meent, dat de Raadsleden de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 2