134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 14 September 1938. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 14 September 1938. 135 Punt 9 (bijl. no. 123). Mevrouw Busscher—Sjerp merkt op, dat B. en W. het bedoelde pand hebben verkocht door middel van in schrijving bij gesloten briefjes. Gezien de grootte van het perceel en de ligging, verbeterd nu er in de nabij heid een groote verkeersweg is gekomen, lijkt spr. het hoogste bod zeer laag en is zij voor publieken verkoop of publieke verhuring. Zij stelt voor „Overwegende, dat het bij inschrijving ontvangen hoogste bod voor het perceel Voorstreek no. 106 te laag moet worden geacht, stelt ondergeteekende voor dit perceel niet toe te wijzen, doch te trachten het publiek te verkoopen of te verhuren.". De heer IJtsma zegt, dat ook als een particulier iets verkoopt, een bod soms tegenvalt en lager is, dan het misschien had kunnen worden. Hier heeft bij een be paalde wijze van verkoop een gegadigde kenbaar ge maakt, dat hij voor een bepaalde som het perceel wil koopen. Dat men nu een voorstel indient tot publieken verkoop, bevreemdt spr. Zoo iets noemt men in den handel „leuren" en spr. acht zulks beneden de waar digheid van den Raad. Wellicht worden bij publieken verkoop eenige guldens meer ontvangenimmers, iemand, die door inschrijving gegadigde is en zijn zin op het pand heeft gezet, zal altijd iets meer bieden en anderen zullen, zonder zelf risico behoeven te dragen, er enkele guldens meer door verdienen. Als B. en W. wordt opgedragen verschillende panden van de hand te doen en men is voorstander van een bepaalde wijze van verkoop, dan dient men zulks vooraf kenbaar te maken en niet op deze wijze te werk te gaan. Dit zou een tweede keer worden, dat de gemeente een inschrijving houdt en niet gunt, zoodat voortaan niemand meer op een gemeenteperceel zal bieden. Spr. zou nog kunnen medewerken aan een voorstel het pand niet te gunnen en dan kan men t.z.t. zien, wat er met het gebouw moet gebeuren. Zonder meer tot publieken verkoop te besluiten, daarin kan spr. niet meegaan. De heer Van der Schoot vreest, dat het ongunstige tijdstip vacantie waardoor velen, die belang in het pand stellen, niet hebben geweten, dat het verkocht werd, niet ten voordeele der gemeente is geweest. Spr. is er ook voor het perceel niet te gunnen, er meer publi citeit aan te geven, dat het te koop is, of t.z.t. tot pu blieke veiling over te gaan. B. en W. vinden toch zelf het bod ook laag. Mevrouw Busscher—Sjerp is het in zekeren zin met den heer IJtsma eens en wil haar voorstel zoo wijzigen, dat het de strekking krijgt, het perceel niet te gunnen. Spr. is er voor, dat de Raad in principe uitmaakt, welke gedragslijn verder moet worden gevolgd. De Raad heeft geen invloed gehad op de wijze van ver koop van dit perceel. Spr. ziet meer heil in publieken verkoop. Den heer Molenaar bevredigt de gang van zaken niet. Hij meent, dat dit voorstel een uitvloeisel is van den drang, in de secties op B. en W. uitgeoefend. Ook B. en W. wijzen daarop in hun voorstel. Dat die ver koop bij openbare inschrijving zou zijn, was toen bekend en spr. heeft tijdens de debatten geen andere gedachte gehoord. B. en W. hebben dus een openbare inschrijving gehouden. Thans moet de Raad dit voorstel aanvaar den of verwerpen, maar men kan niet probeeren, of het pand bij publieke veiling meer opbrengt. Dan had men bij de begrooting direct moeten zeggen, dat het publieke verkoop moest zijn. Nu dat niet is gebeurd, moet dit voorstel aangenomen worden. Den heer Van der Geest komt het bod ook laag voor, doch dat wil niet zeggen, dat hij het pand niet aan den hoogsten bieder zou willen gunnen. Bij verkoop van het perceel Oosterkade 84 heeft zich dezelfde kwestie voor gedaan, wat verschillende Raadsleden niet aangenaam was. De fa. Woudstra zal het pand bij publieken verkoop ook wel krijgen, maar zou misschien hooger moeten bieden, terwijl zij nu hoogste bieder was. Men zal er nu bij publieke veiling misschien een schepje opdoen, doch in dezen zal publieke verkoop schade voor de gemeente opleveren. De Raad doet beter, als er nog panden zijn om te verkoopen, principiëel uit te spreken, hoe die verkoop zal zijn, opdat B. en W. vooraf weten, wat de Raad wil. B. en W. hebben in dezen volkomen gehandeld naar de uitspraak, door den Raad bij de be grooting gedaan. Spr. meent, dat het pand aan den hoogsten bieder moet worden gegund. De heer Praamsma staat het meest aan de zijde van den heer IJtsma, dat het uitsluitend gaat over de vraag: gunnen of niet gunnen. Spr. gelooft niet, dat het ge woonte, en de bedoeling, van den Raad is, direct te zeggen er is nog wel iemand, die meer wil geven. Daarom late mevr. Busscher dat deel van haar voorstel vervallen en bepale zij zich alleen tot niet gunnen, aan gezien de Raad meent, dat het perceel, doordat het in een ongunstigen tijd is aangeboden, een te laag bod heeft verkregen. Mevrouw Busscher—Sjerp trekt haar gewijzigde voorstel in. De heer Van der Schoot zegt, dat de gunning aan den Raad is en het niets bijzonders is als het perceel niet wordt gegund. Dat gebeurt bij particulieren ook dikwijls. De heer De Boer (weth.) geeft toe, dat het bod aan den lagen kant is. B. en \V. hadden ook een hooger bod verwacht. Thans is echter gebleken, dat de markt prijs van dergelijke groote gebouwen niet hoog is. Toch hebben B. en W. gemeend dit voorstel te moeten doen, omdat leegstaan schade beteekent. Meermalen is ge tracht het pand ondershands te verkoopen, maar dan werd niet meer geboden dan thans. Als de Raad het bod te laag vindt, verwerpe hij het voorstel, maar be denke daarbij wel, dat het pand dan waarschijnlijk zal blijven leegstaan, waardoor alle lasten, onderhoud e.d. voor de gemeente blijven. De heer Muller onderstreept dat, wordt dit bod niet aanvaard, het pand blijft leegstaan. Men kan toch niet van B. en W. verwachten, dat zij over enkele maanden tot publieken verkoop zullen overgaan. Een dergelijke opdracht van den Raad zullen zij niet kunnen aanvaar den, omdat het thans gedane bod dan nog geldt. (De heer Van der Schoot: Waarom niet?). Men moet dadelijk zeggen wat men wil. Als het de bedoeling is, na verwerping van het voorstel van B. en W. over eenige maanden of bij de begrooting B. en W. op te dragen tot publieken verkoop over te gaan, dan vindt spr. dat unfair, omdat dan met het thans gedane bod nog rekening zal worden gehouden. De heer Van der Schoot protesteert hier tegen. De Voorzitter wil tot stemming overgaan. De heer Posthuma stemt tegen het voorstel van B. en W., maar ontkent stellig, dat daarin iets unfairs zit. B. en W. hebben uitvoering gegeven aan hun toezeg ging in de Mem. v. Antw. Spr. laat in het midden, of de tijd voor verkoop wel geschikt is, of dat misschien meer publiciteit aan dezen verkoop had kunnen worden gegeven. Thans kan men het pand verkoopen aan de fa. Woudstra, doch een deel van den Raad vindt de koopsom veel te laag en wil deze niet aanvaarden. Daarin kan spr. niets verkeerds zien. Natuurlijk zal de Raad niet anders verwachten, dan dat B. en W. t.z.t. met een hooger bod bij den Raad zullen komen. De heer IJtsma dacht, dat nu alle onzuiverheid in de zaak verdwenen was, maar dat blijkt niet zoo te zijn. Laat men, als men na verwerping van het voorstel pu blieken verkoop wil, zulks niet verdoezelen. De Raad neme het voorstel van B. en W. aan of verwerpe het, maar spele niet de onschuld. De heer Praamsma meent, dat er een misverstand bestaat. Als de Raad, het bod te laag achtend, het voorstel verwerpt, is dat zuiver zakelijk en allerminst unfair, omdat de voorwaarden een dergelijke bepaling bevatten. Sommige leden nu meenen, dat de gemeente dan later niet meer vrij zou zijn. B. en W. en de Raad behouden echter volledige vrijheid t.a.v. dit pand. Als iemand het zou willen huren spr. heeft gelezen, dat men het Nat. Hist. Museum daar wel wil onderbren gen of B. en W. het voor een der gemeentediensten zouden willen gebruiken, om maar een mogelijkheid te noemen, dan zijn zij vrij een dergelijk voorstel te doen. Maar thans aan deze beslissing iets vast te koppelen, waarbij men zich vastlegt voor de toekomst, is onzuiver. De heer De Boer (weth.) sluit zich hierbij aan. Als de Raad het voorstel verwerpt, zijn B. en W. en de Raad volkomen vrij. De heer Muller zal hebben be doeld, dat, als het pand over eenige maanden publiek zou worden verkocht, het thans gedane bod nog een wegwijzing zal zijn, waardoor publieke verkoop weinig resultaat zal hebben. Met 15 tegen 12 stemmen, die van den heer Stobbe, mevr. Van DijkSmit, de heeren Van der Schoot, Feitsma, Turksma, Algera, Posthuma, Praamsma, Rom Colthoff, Balk, mevr. BusscherSjerp en den heer Wiersma, wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De heer Van Kollem onthoudt zich van medestemmen op grond van art. 52 Gemeentewet. Punt 10. Met alg. stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van B. en W. Punt 11 (bijl. no. 118). De heer Turksma is erkentelijk, dat B. en W. op aandrang zijnerzijds en ook van anderen doorgaan met verlaging der stroomprijzen. Hoewel de winkel- en zakenmenschen, die bij de vorige tariefsverlaging niet voldoende in aanmerking kwamen, bij deze verlaging eenigszins meer tot hun recht zijn gekomen, is spr. niet geheel bevredigd, omdat hij het billijk acht, dat t.a.v. winkeliers, speciaal voor etalageverlichting, meer wordt gedaan. Spr, geeft dit B. en W. in ernstige overweging. Hij heeft er vroeger reeds op gewezen, dat ook het aan zien van de stad zal verfraaien als goedkoopere tarieven een betere etalageverlichting mogelijk zullen maken. De mogelijkheid bestaat, dat er meer winst wordt gemaakt, staat er in de stukken. Spr. hoopt, dat die B. en W. zal stimuleeren door te gaan in de richting van tariefsverlaging. De heer IJtsma wil ook een woord van erkentelijkheid uitspreken, dat B. en W. met deze verlaging zijn geko men, maar ook lof brengen voor de wijze, waarop deze zaak in de Lichtcommissie aan de orde is gesteld. Deze had er n.l. ditmaal niet alleen het votum over uit te spreken, doch B. en W. hebben haar gevraagd hoe kan het geld, voor tariefsverlaging beschikbaar, nuttig worden besteed, b.v. voor hen, over wie in den Raad gesproken is En de Commissie heeft er haar hoofd over gebroken. De heer Turksma heeft ook daar ge tracht voor de winkeliers nog iets te doen, maar de Commissie is daarin niet geslaagd: als B. en W. kans zien deze moeilijke materie tot een oplossing te brengen, dan wil spr. daartoe gaarne medewerken in de Com missie met den heer Turksma. Mevrouw Van DijkSmit zegt, hoewel het buiten dit voorstel is, dat de lantaarn op het Perkswaltje bij de Beijerstraat wordt afgedekt door een waarschuwings bord, zoodat de straat donker is. Kan daarin verbetering komen De Voorzitter: De wethouders van Openb. Werken en van Bedrijven hebben het genoteerd. De heer Praamsma heeft in het rapport van den Di recteur der Gem. Lichtbedrijven gelezen, dat met den desbetreffenden wethouder is overeengekomen, dat in de begrooting 1939 rekening zal worden gehouden met een stroomprijsverlaging van 2 ct per kWu. Dit voor stel behelst echter alleen het „meevallertje" op 1 Oc tober a.s., doch de bedoeling is toch ook voor 1939 deze verlaging toe te passen Immers, in het voorstel staat, dat bij het opmaken van de ontwerp-begrooting nader zal worden overwogen, of voor 1939 verdergaande ver laging mogelijk en raadzaam is. Spr. sluit zich gaarne bij den heer Turksma aan. Kan de wethouder mede- deelen in welke richting dat onderzoek zal zijn en welke tarieven voor verdere verlaging in aanmerking komen? De heer Westra (weth.) wil, het voetspoor van den heer Turksma volgende, er op wijzen, dat uit dit voor stel blijkt, dat B. en W. indertijd juist hebben gezien, dat de nieuwe overeenkomst met het P.E.B. regelmatig tariefsverlaging mogelijk zou maken. Een tarief voor winkels, een moeilijk vraagstuk, is in studie. Zoo wordt b.v. onderzocht of het ruimtetarief ook dienstbaar kan worden gemaakt voor winkelver lichting. Op het oogenblik kan spr. echter niets naders mededeelen. De heer Praamsma wees op het verschil in den brief van den Directeur van de Gem. Lichtbedr. en het voor stel van B. en W. Het voorstel gaat uit van de ge dachte, dat, als in Oct. a.s. een tariefsverlaging wordt ingevoerd, zulks moet kunnen doorloopen in het vol gende jaar. B. en W. zouden op het oogenblik, op grond van het thans beschikbare geld, misschien wel een groo- tere verlaging kunnen voorstellen, welke echter slechts tot 1 Januari 1939 zou loopen, als zulks niet zou kunnen op de begrooting 1939. Deze is dus maatstaf voor deze verlaging, en omdat er nu geld voor aanwezig is, gaat de verlaging thans al in. Daarenboven willen B. en W. overwegen, of het mogelijk zal zijn voor 1939 met voor stellen tot verdere verlaging te komen. B. en W. zijn inmiddels dankbaar voor den hun ge- brachten lof. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 12 (bijl. no. 120). De heer Muller acht het voorstel in het belang van de kinderen zelf juist, maar dringt er bij B. en W. op aan, nu den kinderen zooveel wordt verboden, te trachten zooveel mogelijk speelterrein beschikbaar te stellen, waar zij op rolschaatsen en autopeds kunnen rijden. De heer Turksma is ook verheugd over deze bepaling, maar er zijn nog meer dingen, welke hinder op het trottoir veroorzaken. Spr. werd eens in het Naauw in het nauw gedreven door een autoped, rolschaatsen, een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 2