Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 October 1938. onderzoek zijn. Kan hierdoor de bijdrage alsnog worden gewijzigd De Voorzitter: Het wordt 181.400.— of niets: wijziging is niet waarschijnlijk. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 13 (bijl. no. 130). De heer Van Kollem wil als lid der Fin. Comm. over deze belangrijke zaak iets zeggen. En als enkele op merkingen voor zekere zijde minder aangenaam zijn, dan ligt zulks niet aan spr., want hij zal alle groote woorden vermijden, welke de zaak meer zouden scha den dan ten goede komen. De Raad moet deze zaak met positieve objectiviteit bekijken en leze in de brieven van hoogere instanties en in het antwoord van B. en W. niet meer of minder, dan er in staat. Men leze geen dingen in de stukken, zooals de heer Praamsma, die iemand er met allen goeden wil niet in kan lezen. Spr. acht het een lichtpunt, dat deze eischen niet door Ged. St., maar door de Comm. v. Overleg zijn gesteld, en er bestaat gegronde hoop, dat Ged. St., na kennis neming van de bezwaren, de zaak objectief zullen bezien. Spr. waardeert de wijze, waarop B. en W. deze zaak hebben uitgewerkt en ter kennis van den Raad hebben gebracht. Ondanks de soms prikkelende houding der Comm. zijn B. en W. steeds correct gebleven en zij hebben een zekere mate van geduld getoond, niettegen staande den toon, waarop verschillende dingen naar voren worden gebracht. Zoo luidt b.v. de slotzin „Voor het geval opmerkingen tot nadere beschouwingen aan leiding mochten geven, is briefwisseling slechts veroor loofd, nadat de stukken in den Raad zijn behandeld." Dat B. en W. zich niet tot de Comm. hebben gewend is echter niet een kwestie van niet mogen, maar van niet willen, want niets kan hun het recht daartoe ont nemen, al zegt de Comm. ook. dat het niet geoorloofd is. (De Voorzitter: Dat zeggen Ged. St.) De brief geeft spr. geen aanleidinq te veronderstellen, dat de opmer kingen van Ged. St. zijn, en hij hoopt ook niet, dat zulks het geval is. De Comm. acht verschillende posten, vergeleken bij elders, te hoog of te laag. Een niet zeer doelmatige argumentatie voor een belangrijke zaak als deze Voorts moeten vele uitgaven geraamd worden naar 1936. een argumentatie, welke absoluut geen steek houdt. De oppervlakkige bestudeering der Comm. blijkt uit het feit, dat het bedrag, uitgetrokken voor markiezen aan de M.H.B.S., niet mag worden uitgegeven, terwijl dit reeds door Ged. St. is goedgekeurd en het werk uitgevoerd is. Ook stuit spr. de wijze, waarop wordt geargumen teerd tegen de borst. Er mogen b.v. maar tweemaal klompen worden verstrekt in plaats van viermaal, omdat Leeuwarderadeel het maar tweemaal doet. Met stijgende verbazing las spr., dat de controle werkzaamheden in verband met de vermakelijkheids belasting maar zoo moet worden geregeld, dat zij geen extra-kosten vorderen. Zulks is echter absoluut onmo gelijk, omdat dit werk dikwijls 's avonds en des Zon dags moet worden verricht. Soms is deze ambtenaar avond aan avond bezet en spr. weet hoeveel moeilijk heden dit werk medebrengt, bv. in verband met ont duiking, zij het vaak te goeder trouw. Deze belasting heeft vele haken en oogen en controle is van groot belang voor de gemeente, want werd deze ambtenaar uitgeschakeld, dan zou de vermakelijkheidsbelasting met een veel grooter bedrag dalen, dan thans aan controle wordt besteed. T.a.v. de badinrichting heeft de Raad reeds veel bezuinigingen noode ingevoerd. In den tegenwoordigen tijd eischt de hygiëne echter, dat iedereen, die geen badkamer heeft, zich behoorlijk moet kunnen reinigen en als de Comm. meent, dat deze inrichting moet wor den gesloten als zij de gemeente geld kost, dan moet de Raad wachten aan een dergelijken absurden eisch toe te geven. Sluiting van deze inrichting is niet alleen niet overeenkomstig den stand van Leeuwarden, maar ook in strijd met de eischen der volksgezondheid. In het rapport van de Fin. Comm. staat, dat, als de meerderheid dier commissie zich tegen bepaalde posten verklaart, de Raad niet moet meenen, dat zij andere posten goed vindt. Zij heeft slechts enkele posten er uitgenomen, om als haar meening te kennen te geven, dat de Raad niet door alles heen de verslechteringen, welke de Comm. v. Overleg voorschrijft, moet aanvaar den, zoo bv. den postonderhoud van straten en plei nen en onderhoud der plantsoenen. Hoewel er veel verbeterd is, blijft er nog veel te doen en B. en W. verzuchten terechtHet einde zal de lasten dragen. Dit geldt ook voor het onderhoud van de gebouwen. Terwijl op alle manieren wordt getracht werkverrui ming te krijgen, wordt de gemeente gedwongen het onderhoudswerk in te krimpen. De parken en plant soenen zijn iets van het weinige, dat Leeuwarden als woonstad aantrekkelijk maakt en het is ergerlijk hoe thans reeds op verschillende plaatsen verwaarloozing heerscht van wat bedoeld is als verfraaiing. Zoo voort gaande. zal Leeuwarden hoe langer hoe minder aan trekkelijk worden, waarover de Raad niet te licht moet, en ook niet zal, denken. De meerderheid der Fin. Comm. zal tegen dezen post stemmen om te demonstreeren, dat zij dergelijke verlagingen, van bovenaf geëischt, in strijd met de belangen van Leeuwarden acht. Het systeem, dat de gemeente wordt opgelegd, n.l. boeking op den Kap.dienst, strijdt met de meening van de Kroon, die een derqelijke financiering voor de ver betering van het Wilhelminaplein weigert. Ook spr. heeft meermalen tegen boeking op den Kap.dienst van niet strikt noodzakelijke bedragen gepleit. Overboe king van 56.000.van den Kap.dienst naar den gewonen dienst is niet geoorloofd en als de Comm. dan boeking op den Kap.dienst van de verbetering van een gymnastieklokaal, van een fietsenbergplaats bij het gymnasium en centrale verwarming in het Stadszieken huis een goed financiëel beleid noemt, dan kan spr. het daarmee niet eens zijn. Waarom kan men niet door besprekingen en overleg tusschen Ged. St. en B. en W. tot een goed eindresul taat komen Hoe vaak wordt thans de begrooting in den Raad besproken, terwijl deze niet weet of het den laatsten keer zal zijn. Hierdoor ontstaat deze toestand, dat B. en W. overladen zijn met werk van de begroo tingen op het oogenblik zijn er vier in bewerkinq evenals de ambtenaren. Het gevolg is, dat de Raad stukken krijgt als bijl. 135, waar niemand er zich over behoeft te schamen, dat hij er niets van begrijpt. Het is een goochelen met cijfers en de weth. van Fin. mag met recht zeggen, dat hij het niet kan uitleggen. Door overboekingen wordt 81.400.— als meer ontvangen geboekt, terwijl de gemeente geen cent heeft ontvangen. Op de onderdeden zal spr. niet ingaan, maar hij wil nog vragen, of het niet mogelijk is, dat B. en W. deze kwestie, nu zij in den Raad is behandeld, verder mon deling met Ged. St. bespreken, want alles moet worden gedaan om deze moeilijke zaak in goede banen te leiden. De heer Hellema brengt hulde aan B. en W. voor de spoedige behandeling van deze nota en de wijze, waarop de Raadsleden de zaak hebben gekregen. Bij de wijziqing van de beqrootinq 1937 op 1 Juni jl. zeiden B. en W., dat betreffende de financiering van de extra-bijdrage nieuwe voorschriften waren ontvan gen en het College meende, dat de bijdrage slechts zou worden verleend tot het bedrag, dat uiteindelijk noodig Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 October 1938. 141 zou zijn, dus 100.000.—. Daartoe werd mede ver wezen naar artt. 18 en 19 van het Werkl.subs.besluit. Dat leek spr. vreemd. Waarom zou gebroken worden met de lijn van vorige jaren, nl. de beoordeeling naar de primitieve begrooting ten tijde, dat die is opgemaakt, dus met uitsluiting van mee- en tegenvallers in den loop van het jaar. Als dit inderdaad was veranderd en de bijdrage feitelijk werd verleend naar de rekening, dan zou daartegen ook heel weinig zijn aan te voeren. De in uitzicht gestelde bijdrage blijft echter, onver schillig den uitslag van het desbetreffende jaar, bere kend naar de primitieve begrooting. Uit de nota van de Comm. betreffende 1938 volgt zulks (zie bij Onvoor zien). Zij houdt dus geen rekening met wijzigingen, welke gevolg zijn van de gebeurtenissen in 1938: deze komen bij de berekening van het tekort, waarvoor de bijdrage wordt gevraagd, niet in aanmerking. De Comm. toetst de cijfers op de primitieve begrooting: een geheel consequente methode wordt echter niet gevolgd. Dik wijls wordt verwezen naar de uitkomsten van 1936 of wordt een ander motief gebruikt, bv. bij volgno. 348, voorm. Sted. Muziekschool, waarbij het leegstaan wordt aangevoerd als motief voor verlaging. Ook ver wijst de nota naar de cijfers van 1937, doch met die cijfers kon bij het opmaken der begrooting geen reke ning worden gehouden: de voorbereiding daarvan toch begon reeds in de herfst van 1937 en de eindwijziging 1937 was eerst 1 Juni 193S bekend. De nota doet zulks wel, omdat die van Augustus 1938 is. In theorie behoeft daartegen geen bezwaar te zijn, omdat daarbij de feiten van 1937 en niet die van 1938 te berde zijn gebracht. Had men over die cijfers in Maart jl. beschikt, zoo zou men ze hebben kunnen gebruiken. Enkele voorbeelden in de nota staan op den rand, bv. post 424, vergoeding ex art. 101 L. O.-wet. Daar staat: de vergoeding voor 1938 is geraamd naar 13.65 per leerling, doch zij is bij dezerzijdsch besluit dd. 23 Maart 1938 bepaald op 13.10. Afgezien van het feit, dat de Comm. met dezer zijdsch zal bedoelen het besluit van Ged. St., acht spr. deze motiveering op het nippertje. De Raad behandelde de begrooting immers op 28, 29 en 30 Maart en kon met dat besluit dus eigenlijk geen rekening houden. Deze uitzonderingen daargelaten, is consequent ge probeerd om de bedragen te fixeeren ten tijde, dat B. en W. en de Raad dat moesten doen. De consequentie hiervan is, dat de gemeente zich ook de vraag stelt, of er volgnummers, na de argumentatie der Comm., kunnen worden herzien, niet in verband met de thans bekende gegevens, doch ten tijde, waarin de primitieve begrooting werd opgemaakt. In het ant woord aan de Comm. zal daarmede rekening moeten worden gehouden. De voorgestelde wijziging voldoet daaraan niet; het resultaat daarvan kan niet qelden als nadere aanwijzing voor de extra-bijdrage 1938. omdat in deze wijziging er feitelijk twee zijn verwerkt een correctie op de primitieve begrootinq en een aanvulling n.a.v. de feiten, welke zich, positief of negatief, gedu rende 1938 hebben voorgedaan. Spr. acht dit niet juist, omdat de Comm. zich een oordeel moet kunnen vormen, hoe de primitieve begrootinq 1938 er had moeten uitzien. Bij post 177 taxeert de Comm. de vermakelijkheids belasting, naar de middelsom 1936/'37, 2000.hoo- ger. B. en W. zeqgen, gezien de resultaten 1938 kan de post met 8000.worden verhooqd. Voor de be rekening van het te overbruggen verschil sluit spr. zich bij de opvatting omtrent de 2000.aan en niet bij die van 8000.—. B. en W. wenschen volgno. 355, onderhoud van schoolmeubelen, met f 1443.— te verhoogen, omdat de raming wordt overschreden. De Comm. zal in haar gedachtengang deze verhooging niet aannemen bij de berekeninq der extra-büdrage. Spr. erkent, dat de door hem bedoelde methode tot merkwaardige uitkomsten kan leiden; 1937 qeeft daar van een sprekend voorbeeld. De rekening 1937 zal er geheel anders uitzien dan de opzet der begrooting, welke gediend heeft voor de taxatie der extra-bijdrage. Dit groote verschil moge vreemd schijnen, doch is in derdaad volledig verklaarbaar. Over 1937 is de gang van zaken meegevallen was dit systeem vorige jaren toegepast, zoo zouden 1935 en 1936 groote tegenvallers hebben laten zien. Deze verschillen nu blijven voor de fixatie der extra-bijdrage buiten beschouwing. Uit dezen gang van zaken blijkt, hoe noodzakelijk overleg met hoogere instanties is, vóórdat het begroo- tingsontwerp in den Raad komt. Spr. is zeer gesterkt in de meening, dat B. en W. het in 1937 bij het rechte eind hadden, toen ze daarop aandrongen. De heer Algera vindt, dat dit punt zich niet bij uitstek leent voor alg. beschouwingen. Spr. heeft met belangstelling den heer Van Kollem beluisterd, die sprak van een positieve objectiviteit, doch de argumenten, welke hij daarvoor gebruikte, lijken spr. zeer subjectief. Deze maakte onderscheid tusschen wat Ged. St. doen en wat de Comm. doet. Spr. heeft den zin van het onderscheid niet kunnen voelen. Het komt voor de gemeente op hetzelfde neer of zij door den hond of door de kat wordt gebeten. De heer Van Kollem: De Comm. kan slechts advi- seeren, terwijl Ged. St. de begrooting moeten goed- of afkeuren. De heer Algera: Ged. St. wijzen er op, dat de Raad de opmerkingen i.z. de begrooting eerst moet behan delen, voordat dit schriftelijk door B. en W. wordt gedaan. Hier is een merkwaardige overeenstemming met B. en W., die om practische redenen reeds hadden besloten zoodanige correspondentie na te laten. Spr. kent de motieven van Ged. St. hiervoor niet, doch zou gaarne vernemen de practische redenen van B. en \V. om dezen weg te volgen. Overigens gelooft spr. niet, dat de door Ged. St. gedane mededeeling uit staatsrechtelijk oogpunt onjuist is. Het verheugt spr., dat de Raadsleden zoo'n uitstekend praeadvies hebben gekregen, zoodat zij nu post voor post kunnen nagaan. De heer Van Kollem zeide, dat de Comm. telkens wijst op de uitgaven in vorige jaren. Naar spr. meent, wil zij daarmede alleen aangeven, dat deze moeten dienen als richtsnoer, en nadere motiveering wordt aan B. en W. overgelaten. Ook spr. kan zich vereenigen met wat B. en W. zeggen over de vergelijking van de posten met vorige jaren. Bij de begrooting 1938 is van spr.'s zijde er ook op gewezen, dat hoogere instanties niet aan hun eisch zullen vasthouden, omdat de mate- riaalprijzen zijn gestegen en men niet mechanisch kan verwijzen naar vorige uitgaven. In bijl. 130 wordt gesproken over ontvangen Min. brieven, bevattende eischen tot het verkrijgen van de extra-bijdrage 1937. Kan het College daarover inlich tingen geven Zou het niet gewenscht zijn ook der gelijke brieven aan den Raad over te leggen in de Raadsportefeuille der eerste Raadsvergadering na ont vangst van die brieven De meening van de meerderheid der Fin. Comm. was blijkbaar zeer domineerend, want er staat in het over- qelegde advies niets over de gevoelens der minderheid. Het lijkt spr. nuttig, dat alsnog van die gevoelens blijk wordt gegeven. De heer Posthuma meent, dat duidelijk blijkt, dat de nota van Ged. St. afkomstig is. Kortgeleden heeft de Min. van Binnenl. Zaken trouwens gezegd, dat Ged. St. in dezen verantwoordelijk zijn en dus moet men hen verantwoordelijk stellen. Sor. begrijpt, dat het onder schrift, dat het niet veroorloofd is over deze aangele-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 3