144 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 October 1938.
alsnog zullen pogen dit bedrag ad ƒ56.000. of een
gedeelte daarvan, te handhaven. De Comm. spreekt over
het nadeelig saldo 1936, maar daarin zit 153.000.
van 1934 en in 1934 bestonden de regels nog niet van
de extra-bijdragen. Ten aanzien hiervan moet dus in
elk geval worden getracht een deel alsnog te dekken
uit den gewonen dienst.
Maar ook wat 1936 betreft, is de zaak anders dan
de Comm. schrijft. Toen de aanvraag om een extra-
bijdrage is gedaan eind 1935, nader gemotiveerd in 1936,
is er een voorloopig antwoord van Ged. St. gekomen,
met de opmerkingen der Comm. En nu wil spr. er uit
drukkelijk op wijzen, dat de Comm. een commissie van
advies is, en dat de extra-bijdrage uiteindelijk wordt
toegestaan door de drie ministers. De Comm. had de
volgende bezwaren
le. waren de belastingen nog niet hoog genoeg op
gevoerd en
2e. was de indruk verkregen, dat de gemeentehuis
houding niet voldoende was versoberd, en het feit, dat
het dienstjaar reeds grootendeels was verstreken, was
een groot bezwaar om bezuinigingen aan te wijzen,
welke voor 1936 nog effect zouden kunnen sorteeren.
Als het daarbij was gebleven, zou spr. niet over dezen
post hebben gesproken, maar dat is niet het geval.
In de nota van 23 September 1936, welke volgde op
dezen voorloopigen brief van de Comm., hebben B. en
W. hun meening uiteengezet over de belastingen en
uitdrukkelijk besproken, hoeveel versoberingen reeds
waren aangebracht en wat was gedaan om in de situatie
te blijven, waarin Leeuwarden in 1936 nog verkeerde.
Het gevolg daarvan is geweest, dat de Comm. de
zaak nogmaals heeft bezien, waarna zij advies heeft
uitgebracht aan de drie ministers, die ten slotte op 11
December 1936 beslisten. Op dat oogenblik was dus de
Comm. uitgeschakeld en had men te maken met het
schrijven van de ministers, dat rechtstreeks aan B. en W.
was gericht. Uit dit schrijven, hetwelk spr. citeert, con
cludeert hij, dat de extra-bijdrage op formeele gronden
werd geweigerd. Het gevolg was, dat de burgemeester
en de weth, van Fin. een audiëntie hebben aangevraagd
bij den Min. van Binnenl. Zaken, later ook bij dien van
Fin., waarbij de kwestie van de O. W. reserve te berde
is gebracht. Toen werd een hernieuwe beoordeeling
toegezegd en tevens dat, als de beschikking toch af
wijzend zou moeten zijn, het gemeentebestuur nogmaals
gelegenheid zou krijgen de technische aangelegenheid
uiteen te zetten. Die uiteenzetting omtrent de positie van
Leeuwarden over 1934, 1935 en 1936 heeft plaats gehad
in een bijeenkomst tusschen den weth. van Fin. en enkele
leden der Comm. Het ging toen uitsluitend over de vraag
of het formeel geoorloofd zou zijn Leeuwarden een extra-
bijdrage te geven, welke afhankelijk was van de tech
nische vraag, of de oorspronkelijke begrooting sloot. De
Comm. meende, dat zij sloot, B. en \V. meenden van
niet. De Comm. heeft naar aanleiding hiervan weer
advies aan de drie ministers uitgebracht, waarna de
Min. van Binnenl. Zaken berichtte, dat ook bij nadere
overweging geen aanleiding was gevonden het inge
nomen standpunt te herzien.
Thans is er alle reden om op deze zaak terug te komen
en spr. zag gaarne, dat B. en W. nogmaals uiteenzetten,
dat de gemeente moreel recht heeft op het brengen van
het tekort ad 280 000.op den gewonen dienst en er
daarbij uitdrukkelijk od te wijzen, wat Leeuwarden in
den loop van 1934, 1935 en 1936 heeft gedaan om door
de moeilijkheden te komen, zonder daartoe van bovenaf
te zijn genoodzaakt. Het heeft de opcenten der Pers.
belasting verhoogd, een plaatsing bevorderd in de 3de,
duurste, klasse der gem.fondsbelasting, zich een straat-
belastmq getroost van 6J^ en een reserve van
ƒ521.077.aangewend in den gewonen dienst.
Alles wat Leeuwarden heeft gedaan om zoo lang
mogelijk buiten de extra-bijdrage te blijven, geeft hem
een moreel recht om aan dezen post vast te houden
laten B. en W. dit standpunt dus nogmaals zoo goed
mogelijk verdedigen.
De heer Balk is intusschen ter vergadering gekomen.
De heer Botke (weth.) merkt op, dat hij aan de be
grootingen 1935 en 1936, waarover de heer Hellema
een uiteenzetting gaf, niet als weth. van Fin. heeft mede
gewerkt. Het zal wel zijn, zooals de heer Hellema zegt.
maar zooals de zaak er thans ligt, is er een begrootings-
tekort 1936. De heer Hellema meent, dat alsnog getracht
moet worden de 56.000.op den gewonen dienst te
handhaven. Die zaak is het vorige jaar ook bezien en
toen bestonden de motieven, door den heer Hellema aan
gevoerd, ook al, doch men heeft er zich bij moeten neer
leggen, dat deze post van de begrooting 1937 werd
teruggenomen. B. en W. hoopten, dat voor 1938 Ged.
St. en Comm. het zouden toestaan, op grond van het
feit, dat het ook in een andere gemeente gebeurde, doch
bij informatie daar, bleek niets zeker bekend.
Daar B. en W. meenen, dat er niets aan te doen is,
leggen zij zich er bij neer den post ad 56.000.— niet
op de begrooting 1938 te laten staan.
De heer Buiël zegt, dat de vraag is, of de Raad het
daarmede eens is. De kwestie van het correspondeeren
komt pas aan de orde, nadat de wijzigingen in den
Raad zijn aangenomen zoo zegt de Voorzitter en
het zal dus weer marchandeeren worden, als de Raad
met de eischen der Comm. accoord gaat. De begrooting
moet ongewijzigd naar Ged. St. gaan als des Raads
meening, en dan moet er niet meer gemarchandeerd
worden.
De Voorzitter herhaalt, dat, wat de Raad in dezen
wil besluiten, het antwoord aan Ged. St. de meening
van den Raad moet weergeven.
De heer Hellema kan eigenlijk de bezwaren van den
wethouder niet voelen. Er moge de door dezen ge
noemde algemeene regel zijn gesteld, men weet ook, dat
iedere gemeente in een eigen situatie verkeert. Steeds
moet weer in het licht worden gesteld wat Leeuwarden
heeft gedaan om zijn financiën te redden en spr. meent
te hebben uiteengezet, dat alles in het werk is gesteld
om de tekorten zoo laag mogelijk te houden en te dek
ken. In 1936 is de extra-bijdrage om formeele bezwaren
afgewezen en nu mag Leeuwarden niet met het oude
tekort blijven zitten.
Daar moet de Raad telkens weer tegen opkomen en
zich verzetten tegen de schrapping van de ƒ56.000.—.
De heer Botke (weth.): B. en W. hebben steeds ge
poogd de 56.000.naar den Kap.dienst over te bren
gen. De Comm. kan echter geen vrijheid vinden den
betrokken Minister te adviseeren een deel van het tekort
1936 voor de berekening der extra-bijdrage, c.q. voor
schot, in aanmerking te nemen. Wat anderen gemeenten
wordt geweigerd, kan zij Leeuwarden niet toestaan.
B. en W. hebben hun best gedaan en het is vechten
tegen de bierkaai het nogmaals te probeeren.
Het voorstel van B. en W. wordt met 16 teqen 11
stemmen, die van de heeren Algera, Praamsma, Westra,
Feitsma, De Boer, mevr. BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Botke, Stobbe, Wiersma, Van der Schoot
en Rom Colthoff, verworpen.
De Voorzitter merkt op, dat Ged. St. hebben ge
schreven, dat briefwisseling omtrent de opmerkingen
der Comm. slechts is geoorloofd, nadat de stukken in
den Raad zijn behandeld, zoodat, als de Raad een post
wijzigt in het midden gelaten, of B. en W. het er mee
eens zijn of niet B. en W. die besluiten kenbaar zullen
maken als de meening van den Raad.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 October 1938. 145
Volgno. 206. Jaarwedden ambtenaren en bedienden
ter secretarie.
De heer Hooiring gaat accoord met hetgeen B. en W.
voorstellen t.a.v. het eerste deel.
Wat de secretariaten der Raadscommissies betreft,
veronderstelt hij, dat dit werk niet zonder meer aan de
ambtenaren kan worden opgedragen. Om de Raads
leden, die secretaris eener commissie zijn, te ontlasten,
werden ambtenaren aangewezen om het secretariaats
werk uit te voeren voor een matige vergoeding. Spr.
acht het onjuist, dat B. en W. dit onverplichte werk
willen opdragen zonder vergoeding. Hij begrijpt, dat
B. en W. hier hebben willen bezuinigen, doch om blijk
te geven, dat de Raad het werk van deze ambtenaren
waardeert, zou spr. willen voorstellen de vergoeding te
halveeren.
De heer Wiersma is het eens met de bezwaren van
het College tegen incidenteele weddeverlaging van de
stadhuisboden. Den laatsten tijd zijn steeds incidenteele
verlagingen, zij het niet door het College gewenscht.
aan de orde geweest en spr. vreest, dat er nog meer
zullen volgen, wat hem aanleiding geeft het College te
vragen, of mettertijd de geheele salaris- en groepen-
indeeling niet op de helling zou moeten. Een timmerman
moet niet worden gebracht in de loongroep van opper
man, en omgekeerd. Spr. gaat niet mee met den heer
Hooiring, wat de secretariaten betreft. Van de zijde van
spr. c.s. is er steeds op gewezen, dat dergelijke functies,
evenals bij andere publiekrechtelijke lichamen, o.a. de
provincie, aan de ambtenaren ambtshalve kunnen wor
den opgedragen.
De heer Van Kollem is het met dit laatste niet eens;
dat de ambtenaren, gezien hun instructie, het niet be
hoeven te doen, is zeker. Spr. geeft er dan de voorkeur
aan, dat de commissies zelve het secretariaat doen. In
elke commissie zal wel een lid daartoe geschikt en
bereid zijn.
De heer Van der Geest is het eens met B. en W.
wat het eerste punt betreft.
Men mag ambtenaren in hun vrijen tijd geen werk
voor de gemeente zonder vergoeding laten verrichten:
dan ware het beter om de belooning te halveeren of den
ambtenaren het secretariaat ambtshalve op te dragen.
Zullen, als de commissieleden zelf het werk doen, daar
door in de commissies geen moeilijkheden rijzen Voor
de Fin. comm. bijv. acht spr. zulks onmogelijk.
Mocht blijken, dat ambtenaren het secretariaat moe
ten vervullen, is het dan niet mogelijk, dat zij de bestede
uren door uren vrijaf van den gewonen dienst terug
krijgen
De heer Muller meende aanvankelijk, dat het voorstel
van B. en W. een goede maatregel was. Al dikwijls is
deze vergoeding een steen des aanstoots geweest, ook
onder de ambtenaren. Spr. vraagt waarom het secre
tariaat niet aan bepaalde ambtenaren opgedragen en
dezen als vergoeding daarvoor vrijaf gegeven kan
worden. Dat dit hier tot nu toe geen gewoonte is, doet
niet ter zake. Het betreft nu eens een object waarop
wèl bezuinigd kan worden.
De heer Rom Colthoff heeft in den korten tijd, dat
hij lid der Fin. comm. is, den indruk gekregen, dat een
ambtenaar daar onmisbaar is. Het gaat maar om enkele
avonden en spr. acht de positie van een ambtenaar te
hoog, dan dat die uren gecompenseerd zouden moeten
worden door vrijaf of een vergoeding.
De heer Posthuma acht incidenteele weddeverlaging
van de stadhuisboden niet toelaatbaar.
Spr. is tegen het voorstel-Hooiring, niet omdat hij
den ambtenaren geen behoorlijk loon gunt, maar omdat
hij principiëel bezwaar heeft tegen nevenfuncties. Nu
deze bezuiniging wordt voorgeschreven, is het goed uit
te spreken, dat deze maatregel ook voor andere instan
ties, met name Rijk en Provincie, moet gelden.
De heer IJtsma zegt, dat deze maatregel bezuiniging
zal moeten beteekenen en dan make men geen schijn
beweging door dezen ambtenaren een volgenden dag
een aantal uren vrijaf te geven, wat de gemeente be
langrijk meer zal kosten dan thans, want de secretarie
werkzaamheden zullen in de war worden gestuurd.
Mogelijk kunnen volgens het reglement den ambte
naren kosteloos werkzaamheden worden opgedragen,
maar dat zal toch alleen voor onvoorziene omstandig
heden bedoeld zijn. Regelmatig terugkeerend werk zal
toch onmogelijk zonder vergoeding als functie kunnen
worden opgedragen. De oplossing is, dat een commissie
lid het secretariaatswerk doet en misschien kan dan
presentiegeld worden betaald, wat wel van hoogerhand
wordt toegestaan. Maar dan wordt geen bezuiniging
verkregen: dat kan alleen door onbillijk te zijn en iemand
voor niets te laten werken.
De heer Van der Schoot meent, dat, als ergens op
kan worden bezuinigd, het op dezen post is. De heer
IJtsma meent, dat het geven van vrije uren de gemeente
meer geld zal kosten, maar spr. meent, dat B. en W.
deze zaak in overleg met de ambtenaren, die bereid
zullen zijn deze taak te vervullen, zeker kunnen regelen.
De Voorzitter zegt, dat deze maatregel niet wordt
voorgesteld n.a.v. opmerkingen i.z. de begrooting, maar
n.a.v. de rekeningen 1934 en 1935. Zoo loopen de zaken
op het oogenblik door elkaar. De Comm. gaat niet
accoord met den met ingang van 1 Januari 1938 inge-
voerden overgangsmaatregel, waarbij B. en W. zich
neerleggen. Het is natuurlijk heel aardig voor een amb
tenaar om er iets bij te verdienen, maar de chef van
de afd. Financiën bijv. behoort eigenlijk automatisch
de vergaderingen van de Comm. voor de rekening en
de Fin. comm. bij te wonen. Dergelijke gevallen zijn er
meer en misschien is er ook wel een Raadscommissie,
waar niet altijd een ambtenaar aanwezig behoeft te zijn.
Deze zaak zal zich wel regelen en B. en W. kunnen
dezen post niet meer met kracht verdedigen.
De heer Hooiring meent, dat dit werk niet als neven
functie moet worden beschouwd. Hij is ervan uitgegaan,
dat de ambtenaren, die een secretariaat vervullen, het
werk doen van een commissielid. Sommige ambtenaren
kunnen onmogelijk worden gemist, en spr. wenscht geen
werk zonder belooning op te dragen, wat vermoedelijk
krachtens het Ambtenarenreglement ook niet kan. Hij
wil uitdrukking geven aan de waardeering, die men
voor dit werk heeft, al is het dan door een vergoeding
van slechts 50.Spr. stelt voor
„Ondergeteekende stelt voor de vergoeding aan de
ambtenaren, die een secretariaat vervullen van een
Raadscommissie, te stellen op de helft van de be
staande.".
Het voorstel-Hooiring wordt met 26 tegen 1 stem,
die van den heer Hooiring, verworpen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W., le alinea.
Het voorstel van B. en W„ laatste alinea, wordt met
24 tegen 3 stemmen, die van de heeren Buiël, Hooiring
en IJtsma, aangenomen.
Volgno. 211. Aankoop en onderhoud meubelen stad
huis f 638.
De heer Van der Geest gaat er niet mee accoord
dezen post, die uiterst zuinig is opgezet, met 138.—