174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1938. memorie van antw. van B. en W. vermoedelijk zal ver schijnen op 23 Januari en dat de openbare behandeling waarschijnlijk aan de orde zal worden gesteld in een tegen Maandag 30 Januari 1939 uit te schrijven Raads vergadering. Mevrouw Van DijkSmit stelt voor, mede namens den heer Rom Colthoff, de sectievergaderingen 14 da gen uit te stellen, omdat zij beiden die dagen verhinderd zijn. Nu de Raad de stukken zoo laat heeft gekregen en er nog al veel feestdagen in dezen tijd zijn. blijft er geen tijd ter bestudeering over. De heer Van der Geest vindt ook den tijd vóór de sectievergaderingen te kort. Indien eenigszins mogelijk, zou uitstel, b.v. van een week, door de Raadsleden zeker op prijs worden gesteld. De Voorzitter antwoordt, dat B. en W. hebben ge tracht de begrooting zoo vlug mogelijk klaar te krijgen en al is de wettelijke termijn overschreden, zij is toch twee maanden eerder verschenen dan het vorige jaar. Tegenwoordig zit er echter niet meer zooveel in de begrooting als vroeger en alles is voor en na reeds ter sprake geweest. Waar zal men nog veel over praten behalve over de politiek nu over de cijfers als zoodanig niet veel meer te zeggen valt Spr. ontraadt namens het geheele College het voor stel tot uitstel. Het voorstel-Van Dijk Smit wordt met 23 stemmen tegen 5 stemmen, die van de heeren Feitsma, mevr. Van DijkSmit, de heeren Praamsma. Wiersma en Van der Geest, verworpen. De mededeeling sub i wordt voor kennisgeving aan genomen. Punten 3 en 4 (bijl. nos. 170 en 174). Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de voor stellen van B. en W. Punt 5 (bijl. no. 171 De heer Bos brengt B. en W. lof voor de wijze, waar op zij getracht hebben deze ramp te voorkomen. Het stemt tot vreugde, dat de onderwijsorganisaties van Rechts en Links zich verzetten tegen de verslechte ringen, welke de vitale belangen van het onderwijs aan tasten. Ook Rechts ziet dus in. dat dit geen bezuiniging is, maar afbraak van iets, dat hier reeds 50 jaar bestaat. In den brief van 30 November 1938 verwijst de Minister naar Emmen, waar het aantal leerlingen per handwerkklasse 60 is. Zoolang er echter niet mede een rapport wordt overgelegd omtrent de vorderingen van die klassen, hecht spr. aan zoo'n voorbeeld geen waarde. De maatregelen, welke t.o.v. de u.l.o. school genomen zullen worden, zijn één uur minder les in handwerken voor de eerste en tweede klas de handwerkonderwijzeressen krijgen elk 5 uur min der les te geven het aantal uren, dat door het systeem van vakonder wijs bschikbaar blijft voor de onderwijzers (voor cor rectie) vermindert met 7 uur. Door die correctie-uren kon het hoofd der school bij ziekte van een leerkracht in den regel den lesrooster zóó regelen, dat het onderwijs voort kon gaan, wat nu zoo gemakkelijk niet meer gaat, zoodat het kan voor komen, dat een klas naar huis moet worden gestuurd. Aanstelling toch van een tijdelijke, jonge leerkracht, die niet in alle klassen kan worden geplaatst, heeft voor deze school weinig zin. Het gevolg van de inkrimping van het handwerk- onderwijs aan de centrale leerjarenscholen is nog veel erger dan aan de u.l.o. school, daar het hier eindonder wijs betreft. Voortaan hebben de meisjes slechts 1 uur handwerken, een schril contrast met Groningen, waar men ruim 5 uur geeft, terwijl dit vak juist op dezen leef tijd zoo groote practische waarde heeft voor het latere leven. Het is onmogelijk in 1 uur het programma af te werken en het uur, dat vrijkomt, moet op andere wijze worden gevuld, waarin het leerplan niet voorziet. Door de afschaffing van het gymnastiekonderwijs zullen de vakonderwijzers worden vervangen door de klasseonderwijzers, zonder speciale opleiding en erva ring van dit onderwijs en meestal zonder lichamelijke geschiktheid, vooral aan scholen met oude leerkrachten. Men kan dan ook practisch spreken van opheffing van dit onderwijs, vooral van dat aan de meisjes, wat uit het adres der organisaties duidelijk blijkt. Dit is geen bezuiniging, maar de klok 50 jaar terugzetten Het is wel eigenaardig, dat dit onderwijs aan Midd. scholen wel wordt gehandhaafd, terwijl kinderen, die met 14 jaar de school verlaten en de fabriek ingaan, zijn uitgesloten van dit onderwijs. Bovendien zal het voor de centrale scholen moeilijk zijn een behoorlijke regeling te treffen. Immers, de groote jongens en meis jes kunnen niet samen gymnastiekonderwijs hebben, zoodat ze door combinatie van klassen apart les moeten hebben. Hierdoor ontstaan groote groepen, wat een bezwaar is, en gebroken wordt met het principe, dat meisjes van een onderwijzeres les moeten hebben. De leerkrachten zijn niet bevoegd om de meeste toestellen te gebruiken, zoodat deze voortaan renteloos staan. Het onderwijs verliest wel 75 van zijn waarde en geen wonder, dat men in onderwijskringen al zegtHef het nu heelemaal maar op. Door het combineeren en wisselen der klassen gaat de rust uit de school, waar ook het andere onderwijs onder zal lijden, en als aan een school één leerkracht, de meest geschikte, met dit onderwijs wordt belast, dreigt er een soort vakleerarensysteem, wat niet in het belang van het overige onderwijs zal zijn. Een der onderwijzeressen in de lich. opvoeding krijgt geen wachtgeld en komt zóó op straat te staan. Het is te betreuren, dat zij na 8 jaar tijdelijken dienst nooit vast is aangesteld. Wel moest ze pensioenpremie be talen, welk geld nu waarschijnlijk ook verloren is. Twee andere leerkrachten worden de dupe van de pas ingestelde regeling van belooning per uur. Dit is een stelsel, waarbij iemand zijn salaris geheel kan ver liezen en bovendien zijn recht op wachtgeld. Dit is geen rechtspositie meer. Werd indertijd door B. en W. toe gezegd, dat zij zooveel mogelijk een volle taak van 26 uren zouden krijgen, nu moeten zij zich met een bezol diging naar 16 uren tevredenstellen. Hun recht op wachtgeld vermindert in dezelfde verhouding; boven dien zitten hierin kwade kansen voor de toekomst. Ook bij het bijzonder onderwijs zullen zich stellig dergelijke gevallen voordoen. Deze waren te ondervangen door de betrokkenen te ontslaan met recht op wachtgeld en hun daarna de overgebleven uren op te dragen. Als het aantal resteerende uren nog kleiner wordt, moet men hiertoe overgaan. Spr. c.s. weten, dat hetgeen zij naar voren brengen een herhaling is van wat algemeen bekend is, maar zij meenen dit toch te moeten zeggen. Hier worden weer de geestelijke en lichamelijke belangen van de kinderen opgeofferd. Niet de Raad van Leeuwarden is daarvoor verantwoordelijk, maar die instanties, die hem er toe dwingen. B. en W. hebben alle pogingen gedaan, welke van het College te verwachten waren, waarvoor spr. dankt. De Raad kan niet anders dan onder protest deze voorstellen aanvaarden. De heer Algera ziet weinig aanleiding over dit punt te spreken. Hij deelt niet het pessimisme van den heer Bos en zal zonder protest meegaan met B. en W. Het gezegde van den heer Bos, dat men in onderwijs verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1938. 175 kringen hoorthef het gymnastiekonderwijs heelemaal maar op, heeft spr. getroffen. Als men daar zoo over tuigd is van de groote waarde van dit onderwijs, zou men des te meer zijn best moeten doen er nog van te maken, wat er van te maken is. B. en W. schreven 10 October 1938 aan den Minis ter, dat, door dit onderwijs in handen te brengen van klasse-onderwijzers, van een goede verzorging van het belangrijke vak lichamelijke oefening geen sprake meer kan zijn en een dergelijke uitdrukking zag spr. ook in het adres van de onderwijsorganisaties. Volgens des kundigen zouden zij, die akte j bezitten, niet meer in staat zijn gymnastiekles te geven. Moet hierin worden berust en hebben B. en W. en de onderwijsorganisaties geen maatregelen getroffen? Kunnen zij, die aange wezen worden voor dit onderwijs, niet een herscho lingscursus volgen, opdat zij meer bekwaam worden dit onderwijs te geven Spr. gelooft niet, dat er één school is, waar uitsluitend oude onderwijzers zijn en als men werkelijk overtuigd is van het groote nut van dit on derwijs, dan zullen de onderwijzers spirit genoeg heb ben zich de noodige bekwaamheid eigen te maken. Mochten de onderwijsorganisaties dergelijke maatrege len niet op het oog hebben, dan zouden op de begroo ting 1939 gelden voor een herscholingscursus moeten worden uitgetrokken, welke, als overgangsmaatregel bedoeld, de Minister zeker zal toestaan, omdat in be paalde gevallen ook vakonderwijzers ingeschakeld mogen worden. Als leerkracht aan zoo'n cursus zou een op wachtgeld gestelde vakonderwijzer kunnen fun- geeren. Spr. geeft een en ander in overweging. De heer Van der Geest sluit zich bij den heer Bos aan en zal de voorstellen onder protest aanvaarden. Hij legt de schuld op hen, die dezen toestand hebben bewerkstelligd. Uit onderwijskringen hoort men, dat het vakonder wijs eigenlijk een caricatuur is geworden en de heer Bos zal hebben bedoeld, dat onderwijzers zeggen, dat men dat caricatuuronderwijs maar moet opheffen. Het zou overigens geen aanbeveling verdienen, dat de Raad zich op het standpunt van den heer Algera stelde, dat de onderwijzers met akte j maar verdere bekwaamheid moeten zien te krijgen. Het is zelfs de vraag of zij daartoe bereid en of zij. die op middelbaren leeftijd zijn, geschikt zijn om nog voor een andere akte te worden opgeleid. Het beste lijkt spr., zooveel mogelijk hen. die tevens gymnastiekonderwijzer zijn, zooals de heer De Jong, dit onderwijs op te dragen, ten einde den bestaan- den toestand zooveel mogelijk te handhaven. De heer Posthuma zal bij de begrooting op deze zaak terugkomen. In tegenstelling met hen die zeggen, dat de gemeente niet anders kan dan met de opgelegde maatregelen accoord te gaan, meent spr., dat men deze nu maar eens niet moet aanvaarden. Het wordt tijd, dat men niet alles meer slikt. De opmerking van den heer Algera omtrent herscho ling, beschouwt spr. als een grapje. Mevrouw Van DijkSmit gaat met B. en W. mee. Zij ziet geen heil in verzet, omdat deze eischen aan vele gemeenten zijn gesteld. De heer Praamsma vraagt, waarom nog weer een groote discussie opgezet of een soort schuldvraag ge steld? Natuurlijk is hetgeen thans wordt behandeld een gevolg van den financiëelen toestand van Leeuwarden en over de vraag hoe het daarin is geraakt zou veel te zeggen zijn, doch daarover te spreken, ligt thans niet op spr.'s weg. Maar waarom er langer over gepraat als men overtuigd is, dat B. en W. hun uiterste best hebben gedaan? Deze hebben gedaan wat mogelijk was, en zelfs heeft de Raad reeds eerder een voorstel van B. en W., behelzende het toegeven aan een eisch, niet aanvaard. Thans kan de Raad niet anders dan de eischen accepteeren, en nu er niets meer aan te doen is, heeft spr. meer waardeering voor het gesprokene van den heer Algera, die ten minste nog een idee aan de hand doet om zoo mogelijk van het gymnastiekonder wijs te maken, wat er van te maken is, dan voor het negatieve geredeneer van de andere heeren. De heer Posthuma beschouwt de herscholing als een grapje, maar spr. zou een herscholingscursus voor oudere vak lieden niet zoo durven beschouwen. De heer Bos gunt den heer Algera diens optimisme t.a.v. de resultaten van het toekomstige gymnastiek onderwijs gaarne, maar meent, dat deze zelf ook niet veel resultaat daarvan verwacht, anders had hij niet gewezen op een herscholingscursus. Men heeft hier te doen met een vak en niet met een onderdeel daarvan, en de akte j beteekent niet, dat men volledig gymnastiekonderwijs kan geven. Spr. ziet de oudere onderwijzers al op een herscholingscursus Als de heer Algera daaraan had gedacht, had hij die ge dachte niet geopperd. De heer Praamsma noemt spr.'s betoog negatief, maar voor de gedachte van den heer Algera vindt spr. geen woorden. (De heer Praamsma: Het is de eenige oplossing). Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi (weth.) zegt, dat de 8e klassen nog twee uur handwerkonderwijs krijgen; alleen de 7e klassen 1 uur. Er is hier op een wijze gesproken, alsof men niet zou kunnen rekenen op de medewerking van de onderwij- j zers, en het gymnastiekonderwijs is een caricatuur ge noemd, maar spr. is veel te goed overtuigd van de ernstige opvatting der onderwijzers van hun taak dan dat zij van dit onderwijs een caricatuur zouden maken. Aan herscholing is inderdaad gedacht en de onder wijzers hebben zelf gevraagd, of er niet iets aan te doen is, dat zij beter op de hoogte komen van wat tegen woordig onderwezen wordt. Al kunnen zij geen gym nastische toeren meer maken, toch is er nog wel iets te leeren. Spr. geeft toe, dat men, als men de prachtige demonstraties op de schoolsportdagen heeft gezien, zeer verbaasd is, dat deze maatregelen worden opgelegd, en B. en W. hebben tot hun grootste spijt tot het „knoeien'' van dit onderwijs meegewerkt, maar spr. is er ook van overtuigd, dat de onderwijzers van dit onderwijs zullen maken, wat ervan te maken valt, en zeer binnenkort zal een vergadering worden gehouden met alle hoofden van scholen om te overleggen, wat gedaan kan en moet worden om dit onderwijs op zoo hoog mogelijk peil te houden. Daaruit blijkt wel, dat men niet bij de pakken neerzit. De heer Praamsma is verheugd, dat de deskundigen een ander licht op deze zaak laten schijnen, dan de heer Bos. Voorts mag men aannemen, dat men aan het Dep. van O. K. en W. deskundig is en daar meent men, dat vele toestellen in de gymnastieklokalen aanwezig, over bodig zijn, m.a.w., dat ook voortaan nog voldoende onderwijs kan worden gegeven en deze inkrimping dus wel verantwoord kan worden geacht. De heer De Bruin vraagt, of de weth. wil overwegen ook de diverse onderwijsorganisaties bij de bespreking uit te noodigen. De heer Algera is verheugd, dat hetgeen de weth. mededeelde, gaat in de richting van zijn gedachte, welke trouwens ook in onderwijskringen leeft. Spr. hoopt, dat de te houden conferentie vruchtdragend zal zijn. Mevr. Buisman—Blok Wijbrandi (weth.) zegt, bij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1938 | | pagina 2