182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 Januari 1939.
Sligting niet weer herbenoemd wilde worden, niet was
opgenomen. Dat deze zaak zich anders heeft toege
dragen, is spr. eerst te weten gekomen, toen de ontslag
aanvrage van 7 andere bestuursleden gepubliceerd
werd.
Daar er een aanbeveling van B. en W. was, gehoord
het bestuur, moet het toch zeker ook den heer Hooiring,
die tot de totstandkoming van deze aanbeveling heeft
medegewerkt althans in de vergadering van het be
stuur van M.H. heeft hij geen bezwaar daartegen ge
opperd wel zeer onaangenaam hebben getroffen, dat
de Raad van die aanbeveling is afgeweken. 7 bestuurs
leden hebben uit solidariteit met de uitgestootene ont
slag gevraagd en nu bevreemdt het spr., dat de heer
Hooiring zich daarbij niet heeft aangesloten. Hoewel
de Raad, die buiten de aanbeveling is gegaan, ook de
gevolgen daarvan zou moeten dragen, zitten B. en W^.
met de gebakken peren en mogen zij zich uit de moei
lijkheden redden. Een oplossing zal niet gemakkelijk
zijn. Er is de moeilijkheid in de verhouding tusschen de
nog zittende leden en den heer Hooiring en de moeilijk
heid om personen te vinden, die onder deze omstandig
heden zitting in het bestuur willen nemen. Ook de
R.-Prot. fractie zal er achteraf niet veel voldoening van
hebben, dat haar partij op deze wijze in het bestuur is
vertegenwoordigd. Spr. hoopt, dat B. en W. een op
lossing zullen vinden. De Raad heeft een fout begaan;
waarschijnlijk heeft hij de draagwijdte van zijn besluit
niet overzien, want had hij die overzien, dan zou dit
besluit niet zijn genomen. Misschien is herstel van de
fout mogelijk en spr. hoopt, dat dan de 7 aftredende
leden hun ontslag zullen intrekken. Keeren zij niet in
het bestuur terug, dan past spr., namens de liberale
fractie, een woord van dank aan hen en aan mej. Slig
ting voor het vele werk, dat zij in het belang van M.H.
en de gemeente hebben verricht.
De heer Turksma meent, dat door de ontslagaan
vrage van 7 verdienstelijke bestuursleden een toestand
is ontstaan, welke om een oplossing vraagt. Wil men
de gevolgen onder oogen zien, dan moet men ook de
oorzaak onderzoeken. De S.D.-fractie nu is naar de
R.-Prot. fractie gegaan om haar den zetel van mej.
Sligting aan te bieden. Volgens aan spr. gedane mede-
deelingen was de A.R.-fractie niet van plan mevr. Van
Raay, die niet gepolst was over deze vacature, aan te
bevelen en het vriendelijke aanbod van de S.D.A.P.
was dus ook voor Rechts een verrassing, die echter
gaarne van de gelegenheid, haar door de S.D.A.P. ge
boden, gebruik maakte. Aan de andere Raadsleden
werd niet medegedeeld, dat men buiten de aanbeveling
wenschte te gaan. Daar het geen gebruik is om een
aftredend lid, dat op no. 1 staat, niet te herbenoemen,
moeten er wel ernstige bezwaren tegen mej. Sligting zijn
en dan mocht men verwachten, dat zij, die de herbe
noeming van een zoo verdienstelijk lid, zooals in den
brief van de overige bestuursleden wordt gezegd, niet
wenschten, den Raad die bezwaren hadden medege
deeld. Indertijd drong de S.D.A.P. sterk aan op een
Soc.-Dem. in het bestuur, waartoe de Raad medewerkte.
De heer Wiersma: Dank zij onze hulp Elke groep
moet vertegenwoordigd zijn.)
Spr. is er tegen, om van M.H. een politiek instrument
te maken en hoopt, dat men geen soort ruilhandel gaat
drijven bij vacatures.
Uit de gevolgde handelwijze, waarvan de Raad in
het vervolg verschoond blijve, zijn moeilijkheden gere
zen, terwijl een Vrijz. element is verdrongen. Spr. hoopt
echter, dat men eenigszins in het oog wil houden, dat
alle richtingen behoorlijk vertegenwoordigd moeten zijn.
Volgens het Volksblad voor Friesland zou de Raad
in een dwangpositie zijn gebracht, maar zal hij niet voor
een dreigement zwichten; spr. ziet in het optreden der
bestuursleden van verschillende richting, die met alge-
meene stemmen deze aanbeveling hebben opgemaakt,
echter geen dreigement, doch een prestigekwestie. Het
bestuur van M.H. erkent mej. Sligting als een verdien
stelijk lid, beveelt haar met algemeene stemmen aan,
en dan is er wel iets geheimzinnigs in, dat zij, zonder
dat er van te voren over gesproken is, niet wordt her
benoemd.
Dat de heer Feitsma mevr. Van Raay aanbeval, was
niets bijzonders, maar het was niet te verwachten, dat
de S.D.A.P. zonder meer die aanbeveling zou steunen.
Hebben B. en W. door onderling overleg getracht
tot een oplossing te komen, dan heeft de Raad er recht
op, daaromtrent te worden ingelicht, en is zulks niet
geschied, dan is misschien door de besprekingen in den
Raad een voor beide partijen bevredigende oplossing
te vinden en een verzoek in een bepaalde richting aan
B. en W. te doen. Degenen, die gedurende langen tijd
hun werkkracht aan M.H. hebben gegeven, mag men
niet zoo bejegenen, zonder den Raad voldoende in te
lichten.
Spr. meende dit te moeten opmerken, omdat deze
benoeming beroering heeft gewekt en dat zij niet aan
het publiek is voorbijgegaan, bewijzen de couranten
artikelen.
De heer Hooiring antwoordt den heer Rom Colthoff,
dezen geen verantwoording schuldig te zijn, waarom hij
zich niet solidair heeft verklaard met de overige be
stuursleden van M.H.
De heer Buiël zegt, dat de instelling van M.H. anders
is dan de vroegere Stadsarmenkamer, welke feitelijk
geheel onder de Armenwet viel. Wel is volgens art. 2
van het door den Raad vastgestelde reglement de in
stelling een zelfstandige gemeentelijke instelling van
weldadigheid in den zin der Armenwet, maar toch is
zij niet zoo zelfstandig als vroeger en zij is door dat
reglement zeer veel nader bij den Raad gekomen. De
Raad heeft acht te slaan op wat in M.H. gebeurt en
moet M.H., evenals andere gemeente-instellingen,
nauwkeurig bekijken, omdat, niet meer als voorheen
de taak van M.H. enkel is ondersteuning te geven in
den zin der Armenwet, maar omdat daar ook omtrent
allerlei kwesties wordt besloten, welke feitelijk niet in
die instelling thuisbehooren, en vooral, omdat de
armenzorg zooveel geld vraagt en de Raad dit geld
toestaat.
Spr. wenscht hier geen politieke beschouwing over
te houden, maar vraagt nauwkeurig te worden ingelicht.
Aan de hand van een geval, dat zich heeft voorgedaan,
acht spr. het van groot belang, dat in het bestuur van
M.H. personen zitten, van wie de Raad weet, dat zij
in de goede richting werken. Is het eigenlijk wel ge-
wenscht, dat in het bestuur van een zelfstandige ge
meentelijke instelling een ambtenaar der gemeente
wordt benoemd
In zijn schrijven erkent het bestuur 's Raads be
voegdheid, te benoemen wien hij wil, maar nu het hier
een aftredend lid betreft, dat enkele jaren werkzaam
is geweest, voelt het zich gedrongen, af te treden. Spr.
is het geensdeels met den heer Rom Colthoff eens, die
sprak van solidariteit van het bestuur. De Raad is vol
komen gerechtigd in een te vervullen vacature buiten
de aanbeveling van B. en W. iemand te benoemen, dien
hij meent, dat benoemd moet worden. Spr. kan niet
inzien en het wordt ook niet gemotiveerd in het schrij
ven, waarom het bestuur zich tot aftreden gedrongen
zou zien. Hij meent, dat het te verrichten werk en de
te behartigen belangen voor dit bestuur hooger golden,
dan dat dit, omdat de Raad van zijn recht gebruik
maakt om een ander te benoemen welk recht het
bestuur erkent bedankt.
Het bestuurslid wordt niet uitgestooten, zooals de
heer Rom Colthoff zegt; het reglement toch bepaalt
uitdrukkelijk, dat de leden jaarlijks aftreden. Alle regle
menten bevatten een bepaling omtrent periodieke af
s?
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 Januari 1939. 183
treding om verandering van bestuur te krijgen, niet
omdat de bestuursleden minder geschikt zouden zijn,
maar om ook anderen in het bestuur te kunnen benoe
men. Spr. kan niet inzien, dat het genomen Raads
besluit zoo'n reactie in het bestuur moest te weeg bren
gen. Hij heeft lof voor het werk, door het bestuur ver
richt, maar in het feit, dat de Raad een ander benoemt,
mag, ook voor andere functies, nimmer worden gezien,
dat de bedoeling is, het niet-herkozen lid onaangenaam
te bejegenen.
Spr. gelooft, dat er hier niets valt recht te zetten;
de Raad staat voor het feit van het bedanken van 7
bestuursleden. Intrekking hiervan zal wel niet mogelijk
zijn, zoodat er nieuwe bestuursleden moeten komen.
Misschien kunnen het dezelfden zijn, maar of zij het
aannemen is een tweede kwestie.
Het schrijven moet voor kennisgeving worden aan
genomen en B. en W. moeten met een nieuwe voor
dracht bij den Raad komen.
Den heer Van der Meulen spijt het, dat deze zaak
ontijdig openbaar is gemaakt, zoodat spr. genoodzaakt
is dingen te zeggen, welke anders misschien beter ach
terwege hadden kunnen blijven. Op de vraag, wien
daarvan de schuld treft, komt spr. straks terug.
Toen de aanbeveling van B. en W. tot herbenoeming
van eenige leden van het bestuur van M.H. in de
fractievergadering op 27 December 1938 werd bespro
ken, werden uit zoo vertrouwde bron zulke inlichtingen
verstrekt, dat sommige leden van spr.'s fractie als vast
staand moesten aannemen, dat mej. Sligting niet voor
een herbenoeming in aanmerking mocht komen. Die
inlichtingen vonden bevestiging in het, uit andere ver
trouwde bron, bekende feit, dat mej. Sligting zich niet
zelden op ruwe en onbeschaafde wijze tegen en over
arme menschen had uitgelaten, en konden niet door de
twee aanwezige wethouders worden weersproken, om
dat die uit eigen ervaring niet wisten hoe mej. Sligting
haar bestuursfunctie vervulde.
Daar de, door een aantal fractieleden als rechtmatig
erkende, wensch van de R.-P.-fractie om een door haar
vroeger genoemde candidaat verkozen te zien, bekend
was, is den heer Feitsma op 28 December, vlak vóór
de Raadsvergadering, medegedeeld, dat er in de fractie
der S.D.A.P. een strooming bestond om mej. Sligting
niet te herkiezen. De heer Feitsma zeide er met zijn
fractie over te zullen spreken, met het gevolg, dat de
heer Feitsma een tegencandidaat stelde, die gekozen
werd. Spr. wijst er nadrukkelijk op, dat niet namens zijn
fractie een aanbod is gedaan, dat is geaccepteerd; er is
alleen een enkele mededeeling gedaan, waaruit een
andere kring Raadsleden een conclusie heeft getrokken.
Het is algemeen bekend, dat, behalve de R.-P.-fractie,
een aantal leden der S.D.A.P. en twee Katholieken
vóór mevr. Van Raay hebben gestemd. Zeer spoedig
heeft weth. Westra, die meende, dat hem als wethouder
een belangrijke taak in dezen was opgelegd, met zoo
danige kracht betoogd, dat het gevallen votum onjuist
was, dat de voorzitter en vice-voorzitter der S.D.-
fractie zich reeds op 30 December tegenover hem be
reid verklaarden, om, als zijn mededeelingen juist ble- j
ken, in hun fractie een door hem geuite suggestie te
verdedigen, welke tot een herkiezing, dus tot een reha
bilitatie van mej. Sligting, zou kunnen leiden. Ondanks
dat deze verklaring onmiddellijk ter kennis van het j
bestuur is gebracht en dit kon weten, dat dan zeer
waarschijnlijk een Raadsmeerderheid zou worden ge
vonden om tot de rehabilitatie mede te werken, hebben
7 bestuursleden gemeend op 31 December ontslag te
moeten vragen. Deze brief is opgehouden door weth.
Westra. 7 Januari vergaderde spr.'s fractie opnieuw;
er waren nog enkele punten op te helderen. Een com
missie werd benoemd, welke o.m. één der 7 heeren op
korten termijn zou hooren en waaraan werd opgedragen
de zaak met grooten spoed te behandelen. Aan de
heeren was bekend, dat de zaak nog in onderzoek was
en desondanks hebben zij gemeend den ontslagbrief
openbaar te moeten maken in een der plaatselijke bla
den. Zij zijn dus aansprakelijk voor deze publicatie en
ook voor de hierbij verstrekte foutieve inlichtingen.
In de Leeuwarder Courant van 11 Januari staat o.m.,
dat er een afspraak was, dat de zaak keurig netjes
achter de schermen in orde is gemaakt en dat er een
in het geheim geveld vonnis over mej. Sligting heeft
plaats gehad. Uit het vorenstaande blijkt echter dui
delijk, dat van een afspraak achter de schermen geen
sprake was, dat er alleen vooraf een aanduiding door
enkele Raadsleden is geweest aan andere Raadsleden
hoe zij over de candidaatstelling van mej. Sligting
dachten. In de courant van 14 Januari wordt herhaald,
dat de zaak in een onder-onsje door de Raadsmeerder
heid bedisseld is en dat slechts tot publicatie van den
ontslagbrief is overgegaan, nadat gebleken was, dat het
conflict binnenskamers niet meer te regelen viel.
Uit hetgeen spr. heeft gezegd blijkt echter, dat de
zaak nog volkomen open stond en dat de S.D.A.P.
nog geen beslissing had genomen, in afwachting van
het onderzoek der commissie.
Op 16 Januari is de S.D.-fractie tot een besluit
gekomen. Zij meent, dat haar houding tegenover mej.
Sligting niet in het minst afhankelijk gesteld kan worden
van wat de 7 bestuursleden hebben gedaan of hebben
laten doen, en zij maakt zich daarvan volkomen los.
Zij is ook tot de conclusie gekomen, dat een aantal
harer leden de meerderheid hoezeer te goeder
trouw, eenzijdig en dus onvolledig omtrent mej. Sligting
is voorgelicht en dat er, achteraf beschouwd, geen vol
doende gronden aanwezig zijn om niet tot een herkie
zing over te gaan in een functie, welke zij reeds be
kleedde. De S.D.-fractie is dus bereid te gelegener tijd
tot een herbenoeming, dus tot een rehabilitatie, van
mej. Sligting mede te werken in een daarvoor in aan
merking komende vacature.
Ook t.a.v. de 7 aftredende leden heeft spr.'s fractie
een standpunt ingenomen, neergelegd in een brief aan
weth. Westra. Deze brief luidt
„Het voorstel tot oplossing van het conflict met een aantal
bestuursleden van Maatschappelijk Hulpbetoon, dat U mij op
13 dezer persoonlijk deed, heb ik in mijn raadsfractie in bespre
king gebracht.
Bij haar overweging van dat voorstel heeft de fractie aandacht
gewijd aan deze feiten
1. dat bedoelde bestuursleden hun brief d.d. 31 December
1938 hebben verzonden, hoewel zij wisten, dat de voorzitter en
de vice-voorzitter der fractie bereid waren in de fractie het voor
stel te verdedigen, dat door U in de conferentie te mijnen kan
tore op 30 December 1938 tot regeling der zaak werd gedaan
en dat tot een nieuwe verkiezing van mej. Sligting als bestuurslid
van M.H. zou kunnen leiden
2. dat die bestuursleden op 9 Januari 1939 hun brief als offi
cieel ingekomen hebben doen beschouwen en hebben doen publi-
ceeren, terwijl zij tevens aansprakelijk geacht moeten worden
voor eenige ernstige onjuistheden in de artikelen, verschenen in
de Leeuwarder Courant, hoewel de sub 1 bedoelde bereidverkla
ring niet was ingetrokken en de bestuursleden wisten, dat de
fractie op 7 Januari 1939 een commissie had benoemd, die de
zaak volledig zou onderzoeken en op korten termijn een bespre
king met een hunner zou houden.
In verband met die feiten acht de fractie uw voorstellen thans
niet aanvaardbaar.
Evenwel is de fractie, erkennende, dat zij vóór de stemming
onvolledig werd ingelicht, doch tevens van meening zijnde, dat
mej. Sligting zelf mede aanleiding tot haar niet-herkiezing heeft
gegeven, na onderzoek bereid om haar stem op mej. S. uit te
brengen bij de eerste vacature in het bestuur van Maatschappelijk
Hulpbetoon, welke daarvoor in aanmerking komt.
Met de 7 afgetreden bestuursleden zou de fractie een basis
voor een oplossing kunnen vinden, indien
1. zij erkennen, dat de fractie, voor zoover zij mej. Sligting
niet gestemd heeft, te goeder trouw heeft gemeend in het algemeen
belang niet tot de herkiezing van mej. S. te mogen medewerken
2. zij erkennen, dat het tijdstip, waarop zij officieel bedankten
en dit lieten publiceeren, en dat op 9 Januari 1939 de wijze
waarop zij dat deden, onjuist waren
3. zij de onjuistheid in de berichtgeving in de Leeuwarder
Courant als zoodanig erkennen