186 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 Januari 1939. geest in Leeuwarden'' niets te maken, maar evenals de Raad in de plaats van mej. Sligting een andere dame heeft benoemd, staan ook de overige bestuursleden aan een dergelijke eventualiteit bloot, om er vandaag of morgen uitgesmeten te worden. Als het Volksblad van Friesland schrijft,,er moeten wel zeer ernstige redenen zijn geweest, dat mej. Sligting niet herkozen is" en de heer Van der Meulen spreekt van zwaarwichtige redenen, welke hadden genoopt, niet tot haar herkiezing mede te werken, welke later echter niet houdbaar bleken, dan is het niet zoo ver mis, als men spreekt van een onaangename bejegening, al vindt ook spr. de uitdrukking „grove bejegening" te sterk. Spr. zit namens B. en W., als voorzitter, in het be stuur van M.H., en heeft altijd een zeer onpartijdige houding aangenomen, zelfs op de zeer bewogen ver gadering na deze benoeming en gelooft, dat er weinig aanmerkingen op zijn voorzitterschap zijn te maken, al kan hij het ook niet onberispelijk. Toen spr. zeker wist, dat het aftreden van 7 bestuurs leden zou volgen, heeft hij zich eerst tot de S.D.A.P. gewend en vervolgens, toen hij vernam, dat mevr. Van Raay wel wilde bedanken, als haar fractie daartoe toe stemming gaf, tot de R.-P.-fractie, of zij wellicht tot een dergelijke oplossing bereid was. Niet dat dit de eenige oplossing was, maar het was een voor de hand liggende. Spr. heeft er de R.-P.-fractie uitdrukkelijk op gewezen, dat de vrijheid van beslissing aan mevr. Van Raay was, maar dat hij deze oplossing aan de hand deed in het belang van de gemeente. Toen de heer Feitsma spr. later telefonisch mededeelde, dat zijn fractie niet tot de voorgestelde oplossing bereid was, heeft deze geen onvriendelijk woord van spr. gehoord. Wat t.a.v. een onder-onsje is gezegd, was niet geheel ten onrechte. Spr. heeft n.l. van den heer Feitsma ver nomen, dat een der leden van de S.D.-fractie bij dezen was gekomen met de vraag, of de R.-P.-fractie ook een tegencandidaat stelde. De heer Feitsma antwoordde, dat zijn fractie zulks niet van plan was, waarop hem werd medegedeeld, dat er in de S.D.A.P. leden waren, die bezwaar tegen mej. Sligting hadden en dat, als de R.-P.-fractie mevr. Van Raay aanbeval, zij op een aan tal stemmen der S.D.A.P. kon rekenen. De R.-P.-fractie is toen op dat voorstel ingegaan, waarbij de R.-K. Raadsleden zich aansloten, zonder eenige informatie bij den eigen wethouder. Zij meenden den wethouder maar alleen te moeten laten zitten. Spr. heeft na de benoeming een paar voorstellen aan de S.D.A.P. gedaan ter verkrijging van een oplossing, waarover spr. echter niet zal uitweiden, daar deze niet voor publicatie bestemd zijn. Eenzelfde voorstel, dat spr. de S.D.A.P. heeft gedaan, heeft hij de R.-P.-fractie willen doen. doch die fractie was niet te bereiken en daar hij er thans in het openbaar niet verder over kan spreken, en hem gebleken is, dat de S.D.A.P. niet op zijn voorstel wil ingaan, acht hij het niet mogelijk, eenige oplossing aan den Raad voor te stellen, omdat men de leden van M.H. niet weer aan een échec kan bloot stellen. Dat kan de Raad B. en W. niet vragen, en al vindt de heer Buiël zulks misschien wel een goede handelwijze, B. en W. hebben daaromtrent een ander begrip. Alles wat spr. heeft gedaan uitsluitend in het be lang der gemeente heeft hij persoonlijk gedaan, doch met instemming van B. en W. Thans is de zaak te ver geloopen om nog tot een minnelijke oplossing te komen; de Raad zal de nieuwe aanbeveling moeten afwachten, en het is doelloos er thans nog meer woorden aan te verspillen. De heer Van der Geest sluit zich bij den heer Posthuma aan, dat de Raad niet moet wijken voor den dwang, dien de aftredende leden van M.H. den Raad opleggen. De Raad toch heeft een wettig besluit ge nomen en daarbij moeten de bestuursleden van M.H. zich neerleggen. De Raad aanvaarde daarom dit besluit, blijve zichzelf, en laten B. en W. met een nieuwe aan beveling komen. De heer Feitsma meent, dat hij vriendelijk tegen den heer Westra is geweest. Spr. heeft hem des Maandags 1J/2 uur te woord gestaan en alle fractieleden afgebeld. Dinsdagsmorgens zeide spr. den heer Westra, hem niet te kunnen ontvangen met het oog op zijn werk. Deze vroeg toen, of spr. hem niet wilde ontvangen, waarop spr. antwoordde, dat hij wel wilde, maar niet kon, om dat hij het te druk had. Hij meent nog gezegd te hebben: bel dan maar een van de andere fractieleden op. Waarom zou spr. den heer Westra niet hebben willen ontvangen Het is noch spr.'s bedoeling, noch die van zijn fractieleden geweest, de zaak opzettelijk op te houden en als spr. inderdaad dien indruk heeft gewekt, biedt hij daarvoor zijn verontschuldiging aan, daar de oorzaak geen andere is geweest, dan een samenloop van omstandigheden. De heer Wiersma herinnert den heer Turksma aan de lijdensgeschiedenis, voorafgegaan aan het zitting hebben van de eerste S.D.A.P.-ers in het bestuur van M.H. en aan de wijze, waarop die kwestie toen door dat bestuur werd getracteerd. Toen de heer Turksma zeide, dat ook de heer Mes in M.H. is gekozen, inter rumpeerde spr. „met onze hulp". Indertijd, toen de S.D.A.P. meende, dat een groote groep als de hare ook in dit college vertegenwoordigd moest zijn, kon spr. s fractie zich best tot het standpunt opwerken, om, tegen den wil van het bestuur in, daartoe mede te werken, maar de heer Turksma stelle het nu niet voor, alsof het zoo gemakkelijk ging om dien vertegenwoordiger in dat bestuur te krijgen, 't Omgekeerde is juist waar. Uit wat de heer Van der Meulen zeide, blijkt, dat er in zijn fractie twee stroomingen zijn, hetgeen spr. betreurt, evenals het feit, dat de S.D.A.P. dit ontslag blijkbaar niet zonder meer aanvaardt. Voor spr.'s fractie is de zaak afgedaan en zij meent, dat dit ontslag een voudig aanvaard moet worden. Het bestuur wist, dat een sterke strooming in den Raad verandering in dat bestuur wenschte en dit is niet de eerste maal, dat van een aanbeveling is afgeweken. Het is echter zooals de heer Posthuma zeide, dat men de gekozene niet wil. omdat men geen menschen uit een andere sfeer wil en de gekozene past niet in dien kring, evenmin als de heeren Hooiring en Mes. Spr. keurt die houding ten sterkste af. Het is niet tegen het gemeentebelang, dat er vertegenwoordigers van andere groepen in het be stuur van M.H. komen. Den heer Van der Schoot spijt het, dat de zaak hier zoo geloopen is. De bedoeling van spr.'s fractie is slechts geweest, het Rechtsche element in M.H. te ver- breeden en het ging heelemaal niet tegen de persoon van mej. Sligting. Spr. betreurt, dat de overige bestuurs leden hierdoor hebben bedankt. Voorts spijt het hem, dat de heer Westra alleen de S.D.-fractie fatsoenlijk noemde, die ridderlijk erkende te veel op inlichtingen te zijn afgegaan. Spr.'s fractie heeft dus onfatsoenlijk gehandeld, wat spr. niet wenscht te aanvaarden, daar met zijn fractie omtrent die inlichtingen, enz. geen voeling is gehouden. De Voorzitter stelt voor de discussies te sluiten, welk voorstel met 17 tegen 11 stemmen, die van de heeren Turksma, mevr. BuismanBlok Wijbrandi, den heer Westra, mevr. Van DijkEmit, mevr. BusscherSjerp, de heeren Botke, Van der Schoot, Van Kollem, Rom Colthoff, Molenaar en Meek, wordt verworpen. De heer Koopal is tijdens deze stemming afwezig. De heer Buiël neemt het den heer Westra niet kwa Verslag van de handelingen van den gemeenteraad lijk, dat deze hevig te keer ging. Spr. meent niet gezegd te hebben, dat hij namens zijn fractie sprak, evenmin als de heer Westra namens de fractie heeft gesproken. Spr. zeide, dat de Raad bevoegd is iemand te be noemen, en daar volgens den heer Westra de zaak in het bestuur van M.H. niet zoo heel bevredigend was en de R.-P.-fractie reeds in 1935 voorstelde in een vacature iemand van Rechts te benoemen, kon en mocht verwacht worden, dat die fractie van deze gelegenheid gebruik zou maken een der hunnen te benoemen, niet alleen in haar belang, maar ook in het belang van de gemeente. Hoewel het in het algemeen juist is, hen te benoemen, die periodiek aftreden, is de bepaling om trent herbenoeming in het reglement opgenomen ge lijk dat bij bijna alle vereenigingen het geval is om wisseling in het bestuur te krijgen en eventueel onge schikte bestuurders door geschikte te vervangen. Dat het, zooals de wethouder zegt, te verwachten was, dat door deze benoeming het bestuur van M.H. zou bedanken, zou geen reden geweest zijn, om mej. Sligting te stemmen, maar van het bestuur van M.H. had men niet kunnen verwachten, dat, als de Raad een benoeming doet tegen den wensch van dat bestuur in, het maar verdwijnt. Dan is het niet het juiste bestuur geweest; de belangen toch, welke het behartigt, moeten daarboven staan. Het ontslag is een dreigement aan den Raad. (De heer Westra: Dat is het recht van het bestuur) Spr. is het met den heer Westra eens, dat B. en W. geen aanbeveling doen, waarvan zij weten, dat de Raad er niet mee accoord gaat, en B. en W. zullen ook nu geen nieuwe aanbeveling indienen van personen, van wie zij weten, dat de Raad ze niet wil benoemen. Dat de S.D.-fractie, in haar pogen om het kwaad te ver beteren, in een brief aan het bestuur van M.H. zich bereid heeft verklaard bij een eerstvolgende vacature mede te werken tot verkiezing van mej. Sligting, blijft geheel voor rekening van die fractie zelf. Spr. acht het principieel verkeerd aan een aanbeveling een dergelijke voorwaarde te verbinden. De heer Posthuma merkt op, dat mevr. Buisman en de heer Westra hebben gepoogd mevr. Van Raay te bewegen om voor de benoeming te bedanken en spreekt daar zijn leedwezen over uit, daar dit in strijd is met de bedoeling van den Raad. Zij zijn zoo begaan met de behandeling van mej. Sligting, maar hebben zij er wel aan gedacht, welke behandeling daarmede mevr. Van Raay is aangedaan? Weth. Westra had het over besprekingen met de S.D.- en R.-P.-fractie over een oplossing, welke hij niet nader heeft genoemd, doch hij wilde de leden van M.H. niet „opnieuw aan een échec blootstellenTegen die uitdrukking komt spreker met kracht op; als de afgetreden leden opnieuw candidaat werden gesteld en niet gekozen zouden worden, dan pas kan men spreken van een échec, maar niet van „opnieuw een échec". Spr. weigert te aanvaarden, dat, doordat de Raad een der bestuursleden niet herbe noemde, het geheele bestuur een échec heeft geleden, tenzij men meent dat niet de Raad, maar practisch het bestuur van M.H. zichzelf aanvult. De heeren hadden geen reden daarom te bedanken. (De heer Westra, weth.Zij voelden zich daartoe gedrongen.) De heer Turksma zegt, dat, als men verandering in het bestuur wenschte, en volgens den heer Van der Meulen heeft de Raad een recht toegepast, het toch wel opvallend is, dat men dat recht alleen op één persoon heeft toegepast. Thans heeft de Raad een duidelijk beeld gekregen van den gang van zaken en spr. dankt B. en W. en speciaal den betreffenden wethouder, dat zij nog hebben getracht een goede oplossing te vinden, wetende, dat deze benoeming volgens de verklaring van de S.D.A.P., eigenlijk op een vergissing berustte. Spr. kan zich voor tf t van Leeuwarden van Woensdag 18 Januari 1939. -4-87 stellen, dat men zich van Rechts wat zenuwachtig maakte, toen men zoo heftig over deze benoeming uit voer, maar dat mevr. Van Raay in deze functie niet op haar plaats zou zijn, is niet beweerd en geen Raadslid heeft daaraan ook maar gedacht. Iets dergelijks mag men dus niet suggereeren. In een publiek orgaan is gesproken van „onder onsjes" en „achter de schermen werken", doch uit de zeer nobele verklaring van de S.D.A.P. blijkt duidelijk, hoe zij deze zaak heeft gezien, hoewel zij niet zal kun nen ontkennen, in eerste instantie te lichtvaardig te hebben gehandeld. De heer Posthuma spreekt van cöterietjes, en als deze, die Leeuwarden den laatsten tijd ook elders in de aandacht van het publiek meent te moeten brengen met de minder goede gevolgen van dien, den indruk wil vestigen, dat hier in den Raad en zijn organen cöterietjes zijn, dan is hij verplicht deze woorden nader toe te lichten, wat bij het huidige stelsel gelukkig in het openbaar nog mogelijk is. De heer Wiersma herinnerde er aan, dat het veel moeite heeft gekost S.D.A.P.-ers in het bestuur van M.H. te krijgen, maar spr. kan de Rechtsche fractie niet feliciteeren met deze benoeming. Spr. hoopt, dat deze zaak alsnog tot een goed einde kan worden gebracht, terwijl het gemeentebelang eischt, dat men in het vervolg voorzichtiger handelt. De heer Rom Colthoff's bezwaar ging niet tegen de benoeming zelf, maar hield verband met hetgeen daar aan niet is voorafgegaan. Dat spr. de opvatting zou hul digen, dat een benoeming in het bestuur van M.H. een benoeming voor het leven zou beteekenen, is niet waar, maar spr. hoopt, dat men in het vervolg, als men ver andering wenscht, het bestuur zal doen weten, dat een aanbeveling, zooals men verwacht, niet welkom zal zijn, en dan zal wel blijken, dat er geen cöteriegeest in het bestuur heerscht. De heer Praamsma neemt aan, dat mevr. Buisman het gevoel gehad heeft, dat zij als vriendin en niet als wethouder naar mevr. Van Raay is gegaan, maar in dit geval is de functie van wethouder niet van de per soon te scheiden. En als de heer Westra reeds den dag na de benoeming het in het belang der gemeente zijn taak en plicht acht een oplossing te zoeken, dan neemt niemand hem dit kwalijk, maar hij moet niet beginnen met te trachten een Raadsbesluit ongedaan te maken en de oplossing in verkeerde richting te zoeken. De heer Westra heeft ook betoogd, dat hij bezig is geleidelijk een andere samenstelling van het bestuur te krijgen, maar spr.'s fractie heeft reeds tweemaal een candidaat gesteld zonder het gewenschte resultaat en de heer Westra weet spr.'s fractie alleen te vinden, als er een van hen uit moet Volgens den heer Westra zou de heer Feitsma hem niet hebben willen ontvangen. Spr. voelt zich verplicht hiervan een verklaring te geven. De heer Feitsma heeft spr. en ook andere fractieleden opgebeld, dat de heer Westra nogmaals een onderhoud wenschte, doch allen waren van meening, dat zij het al zoo brutaal hadden gevonden, dat de heer Westra bij het eerste onderhoud een oplossing, zooals hij voorstelde, durfde aan de hand te doen, dat zij een nader onderhoud niet van belang achtten, wetende in welke richting de heer Westra de oplossing zocht. Den heer Van der Meulen lijkt rectificatie van eenige beweringen wel noodig. Er is gesuggereerd, dat spr.'s fractie verkeerd zou zijn ingelicht en lichtvaardig een besluit zou hebben genomen en de hoop is uitgesproken, dat zij een volgenden keer bedachtzamer zal zijn. Spr. heeft echter alleen gezegd, dat zijn fractie is afgegaan op mededeelingen, welke haar waren gedaan en waarop zij mocht en moest kunnen afgaan. Eenige onjuistheid

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 4