12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 Januari 1939. den Raad geplaatst in de oppositie zij erkennen, dat de crisis een ruïneerenden invloed op de gemeente- financiën heeft gehad, maar meenen, dat niet genoeg is gelet op de teekenen der tijden. Lezende de rede van den toenmaligen wethouder van Financiën, Ritmeester, „Ken Uw stad en heb haar lief", ontkomt men niet aan de gedachte, dat de zaak zeer eenzijdig gesteld is en Leeuwarden achter de feiten is aangeloopen. Werd toen op bezuiniging aangedrongen en voorstellen gedaan, dan werden deze als „afbraak" gekwalificeerd Leeuwarden stond er nog niet zoo slecht voor doch het is sneller aan den grond geraakt dan verwacht was. De reserve verdween, de lasten werden zoo hoog mogelijk opge voerd en thans zijn B. en W. slecht te spreken over de Regeeringsmaatregelen. Zoo wordt in den Aanbiedings brief gezegd „Wij onthouden ons hier van beschou wingen over de vraag of het op zichzelf wel juist is om door een zoo drastische inkrimping van bemoeiingen, als van de gemeenten geëischt wordt en die ontslag van personeel en beperking van arbeid tot rechtstreeksch gevolg heeft, opzettelijk mede te werken aan de ver grooting van de reeds zoo omvangrijke werkloosheid, welke men daarnaast met zoovele middelen en ten koste van zooveel geld bestrijdt." Ook spr. c.s. vinden de Regeeringsmaatregelen niet altijd de meest juiste, doch er moest bezuinigd worden en wil de Raad dat niet, dan moeten hoogere instanties ingrijpen. Geen gesaneerde gemeente vindt de Regeeringsmaatregelen prettig, maar daarom zijn ze in het algemeen niet onjuist. De toestand der Rijksfinanciën is niet te scheiden van die der ge meenten en men vergete niet, dat, ondanks de zware lasten, de burgerij opgelegd, de Rijksbegrooting een zeer zorgelijk beeld vertoont. Wat moet het Rijk doen, als na 7a 8 jaren crisispolitiek de toestand précair blijft, de jaarlijksche tekorten nauwelijks kunnen worden be dwongen en de openbare schuld in angstig tempo toe neemt Bezuinigt de Regeering niet, dan gaan ook 's Rijks financiën snel bergafwaarts. Er moet dus scherp worden toegezien om te bezuinigen zonder te ontwrich ten. Willen land en volk zich door de nog komende, uiterst zware jaren, heenslaan en wil men zich als krachtige natie handhaven, dan is voor alles noodig, dat ieder bereid is tot volledige toewijding èn tot offers. Beziet men de Regeeringsmaatregelen zóó, dan staat men er meer welwillend tegenover en die houding zal bij hoogere instanties waardeering vinden. Het is toch van groote beteekenis, dat de onderhandelingen in een goede sfeer worden gevoerd. Ook als Leeuwarden zijn normale zelfstandigheid eens zal hebben herkregen, blijft de uiterste voorzich tigheid noodig, want het zal dan nog wel enkele jaren duren voor alle verplichtingen zijn afgewikkeld. Ook voor Leeuwarden geldt het gezegde van een geacht Nederlander, dat een gemeente om een gulden te kun nen uitgeven, dezen eerst moet nemen van de burgerij, en daarom is men verplicht zuinig huis te houden, daar ieder reeds meer belasting betaalt dan redelijk is. De heer Posthuma wil aan het einde van de vierjarige zittingsperiode van den Raad ietwat uitvoerig bij het wel en wee der stad stil staan en tegenover de burgerij nog eens uitspreken hoe de Raadsleden, geleid door hun beginselen, meenen, dat de gemeente had moeten worden bestuurd. Een terugblik doet bijna niets dan onaangenaamheden zien. Bij de begrooting 1936 stond men terstond voor een groot tekort. Jammer, dat B. en W. toen niet er kenden, dat Leeuwarden financiëel was vastgeloopen en in het bijzonder weth. Ritmeester het zoo stelde, dat het wel mee zou vallen. Spr. heeft daarop toen gewezen en was zijn suggestie aanvaard, dan was de later aan gevraagde en geweigerde extra-bijdrage Leeuwarden wellicht niet ontgaan. Spr. heeft nimmer begrepen, waarom B. en W. deze houding, welke 's Raads meer derheid deelde, aannamen. Want het was niet de 1 1 schuld van B. en W„ noch van den Raad, dat de zaak vastliep; er werkten factoren, waarop dezen geen in vloed konden uitoefenen, n.l. de voortdurende terug gang in de conjunctuur als wereldverschijnsel, waarvan ook Leeuwarden de gevolgen ondervond. De koop kracht verminderde ontrustbarend, waardoor de wel stand van Leeuwarden met sprongen terugliep. De nieuwe regeling in de belastingheffing en -verdeeling deed de inkomsten dalen, de uitgaven voor M.H. namen toe en de politiek der Regeering was het levenspeil der massa te drukken en daarom geen actieve werkver- ruimingspolitiek te voeren. Ook in het bestuur der pro vincie Friesland was een meerderheid, die hardnekkig bleef meenen t.o.v. de werkloosheid geen taak te hebben en zelfs niet in staat was de groote werkmogelijkheid voor Friesland het kanalenplan zoo voortvarend aan te pakken, dat het eenige werkverruiming gaf. Hierdoor stegen de uitgaven voor M.H. en raakte het gemeentelijke budget in de knel. Spr. meent dit even te moeten vastleggen, omdat het bij de beoordeeling van de houding van den Minister van Binn. Zaken, den Commissaris der Koningin en de Ged. Staten niet uit het oog mag worden verloren. Heeft het Gemeente bestuur dan geen fouten gemaakt Natuurlijk wel. Ieder die werkt, maakt fouten en in Leeuwarden is gewerkt. Intusschen bestaat de arbeid van B. en W. en den Raad niet meer in het streven naar nieuwen bloei der stad, maar in strijd om van het bestaande te redden wat nog te redden is. Er is reeds veel verloren gegaan. Zoo is alles, wat de centrumplaats eener provincie op cultureel gebied moet hebben, verslechterd of verdwe nen. Subsidies aan vereenigingen tot hulp van de lij dende menschheid en ten bate der volksgezondheid, zijn gekort, juist nu ze verhoogd moesten worden. Het volksonderwijs is verslechterd, het gymnastiekonderwijs ingekrompen, het vervolgonderwijs verdwenen. De loonen van het laagstbezoldigde gemeenteprsoneel zijn zoo gedrukt, dat de Raad hiervoor onmogelijk verant woording kan dragen. Al de van boven opgelegde maatregelen hebben trouwens gemeen, bijna zonder uit zondering de armere bevolking te treffen. Spr. gebruikte zoo even het woord strijd. De toon in de stukken van Binn. Zaken en Ged. Staten was dikwijls die van een ultimatum. Van overleg was bijna geen sprake; nog minder van een mede-verantwoordelijk zijn voor de impasse, waarin de stad is gebracht. Spr. brengt hulde aan B. en W„ die dat alles zonder ran cune hebben genomen. Er is een voortdurende stijging van uitgaven voor hulp aan hen, die moeten worden gesteund en, hier mede in onverbrekelijk verband, eer toeneming dan daling der werkloosheid. Het leed in de gezinnen der werkloozen neemt onafgebroken toe, de schipperij ver kommert in onze grachten, de neringdoenden leven onder grooten druk. Daaraan kan het Gemeentebestuur niet veel veranderen. Alleen als hoogere instanties het roer wenden en sturen naar een samenleving, waar al het goede, dat God de Schepper voor al Zijn schepselen geeft, ook aan alle menschen ten goede komt, zal ver betering kunnen komen. Leeuwarden heeft financieel gedaan wat het kon, zelfs meer dan eenige andere stad. Met de belastingen zit het aan den top en men betaalt hier meer dan in geheel gesaneerde gemeenten, b.v. aan straatbelasting. In 1936. toen deze is ingevoerd, heeft spr. ernstig ge waarschuwd haar niet hooger dan 4 te stellen, om dat ze in geen enkele Friesche gemeente hooger was. De Raad meende toen echter B. en W. te moeten volgen. Spr. heeft daartoe niet kunnen medewerken en zal dit ook nu niet doen. Zij, die meenden door deze hooge heffing hoogere instanties milder te stemmen, zijn be drogen uitgekomen. Ook heeft spr. bezwaar tegen de in dezen tijd abnormaal hooge erfpachtsrente van 6 Zijn herhaalde aandrang tot verlaging heeft als voor- loopig resultaat, dat de Dir. van G.W. zijn meening Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 Januari 1939. 13 in een uitvoerig rapport heeft neergelegd. Spr. gaat noch met de motiveering, noch met de afwijzende con clusie accoord. Van de erkenning, dat een erfpachtscontract een privaatrechtelijke overeenkomst is en dus voor wijziging vatbaar, neemt spr. dankbaar kennis, vooral, omdat later wordt gezegd, dat het erfpachtscontract is te ver gelijken met een koopacte. Hierin ligt een tegenstrijdig heid. Bij een koopacte is sprake van een afgedaan feit; bij een erfpachtsovereenkomst niet. Voorts is volgens het rapport van een gemeentelijk monopolie geen sprake en zijn de uitgiften uitsluitend gebaseerd op den wensch van belanghebbenden om op erfpachtsgrond te bouwen. Feit is echter, dat tal van menschen slechts erfpacht nemen, omdat ze geen anderen grond kunnen krijgen. De helft van de nieuwe wijken zou nog onbebouwd zijn, als de erfpachtsgrond niet was aanvaard Dat tusschen particulieren een eens aanvaarde rente nooit wordt verlaagd, is in strijd met de feiten; veel huren, pachten en hypotheekrenten zijn den laatsten tijd in overleg tusschen beide partijen verlaagd. Bovendien biedt de Pachtwet mogelijkheid te hooge pachten te verlagen. De Dir. van G.W. vergelijkt de erfpacht met een door de gemeente verstrekte hypotheek. Hierin kan spr. ten deele meegaan, maar daarmee is ook de 6 rente als te hoog veroordeeld. Dat het rapport de kern der aangelegenheid niet raakt, is niet een verwijt aan den opsteller, die zich op zuiver zakelijk standpunt had te plaatsen. Voor den Raad echter is het een zaak van politiek inzicht. En het is bekend, dat vooral de S.D.A.P. de erfpachtspoli- tiek wil, met als motief, dat de gemeente den grond in eigendom moet hebben met het oog op bebouwing en verkaveling. Daarmede gaat spr. accoord. Voorts wil men door het erfpachtstelsel voorkomen, dat grondspe- culanten te hooge winst maken op gronden, door uit breiding der stad bestemd voor bouwterrein. Ook dit aanvaardt spr., maar hij wil ook niet, dat de gemeente op haar grondbezit te hooge winst maakt. Van een koerswijziging van het College, waarin de S.D. sterk vertegenwoordigd zijn, door de gewijzigde conjunctuur geboden, bemerkt men niets. Integendeel, heel het Col lege verzet zich er tegen iets tot verlaging der erfpachts rente te doen. Ook de andere S.D. Raadsleden voelen voor spr.'s redelijken wensch tot lagere rente niets, getuige de uitspraak van den heer IJtsma, dat spr. nu maar eens moest ophouden met het propageeren van deze gedachte, doch met een voorstel moest komen; dan was de zaak van de baan. Ook de heer Stobbe verzette zich, aanvoerende wat hij van weth. WTstra had over genomen, dat de rente zoo hoog is, omdat de grondprijs laag zou zijn. Zoo is het niet. De hooge rente is er, omdat de gemeente indertijd zelf ook 6 rente moest betalen en heeft met den grondprijs, die overigens heelemaal niet laag is, niets te maken. Nu de rente der leeningen is verlaagd tot 4 lag het in de lijn van den oorspronkelijken opzet èn van de billijkheid, ook de erfpachten te verlagen. Spr. hoopt, dat B. en W. t.z.t. een regeling treffen, welke velen erfpachters eenige verlichting geeft en tot een rente voert, waaruit de overwinst is verdwenen. Dat B. en W. opnieuw met plannen i.z. het Wilhel- minaplein hadden willen komen, is te begrijpen en juicht spr. toe. De ellendige toestand schreeuwt om verbete ring. De honderden kooplieden, die daar hun bestaantje trachten te vinden en de duizenden menschen, die er hun inkoopen doen, waden bij eenigszins regenachtig weer, en dat is ongeveer de helft van het jaar, in poelen en plassen. Ook begrijpt spr. dat B. en W. het uitvlucht argument van den Min. van Binn. Zaken hebben aange grepen om uit de impasse te geraken. Het optreden van den Minister, die de argumenten van het K.B. van de weigering niet gestand kon doen en daarom met deze nieuwe argumenten kwam, drong hen er toe. Ook aan vaardt spr., hoewel deze geste verre van fraai was, dat B. en W. eerst mondeling met den Comm. der Koningin overleg pleegden, doch er was geen reden, dat B. en W„ toen de Commissaris later opnieuw zijn medewerking weigerde, daarvoor op zij zijn gegaan. De Raad neemt een eventueel voorstel van B. en W. zeker aan, en Ged. St. zullen het goedkeuren, doch de Commissaris der Koningin zal ongetwijfeld dat besluit weer voor vernietiging voordragen. De Minister echter kan, wil hij zich niet geheel onmogelijk maken, niet terug en het beroep van den Commissaris niet als ge grond aan H.M. de Koningin voordragen. Dit is wel geen aangename manier om het doel te bereiken, maar de strijd zal nu eenmaal moeten worden gevoerd. Leeu warden slikt zoo ongeveer alles wat de Tweebaksmarkt en Den Haag gaar stoven, maar er zijn ten slotte kostjes, die niemand door de keel kan krijgenEen voorstel uit den Raad, om het door B. en W. gedachte voorstel over te nemen, zal spr. gaarne steunen. Spr. is verheugd, dat B. en W. den post sneeuw- opruiming hebben verhoogd en een post voor ijswegen hebben aangebracht. Spr. ziet met belangstelling uit hoe de Minister van Binn. Zaken na de les, hem in de afge- loopen weken geleerd, hierop zal reageeren. Friesland begint gelukkig steeds meer den druk van dezen be windsman te gevoelen. Eerst als Den Haag leert ver staan. wat Friesland en zijn hoofdstad behoeven, zal voor Leeuwarden weer een eenigszins betere tijd aan breken. Mevrouw Busscher—Sjerp waardeert het door B. en W. gevoerde beleid. Het verheugt haar, dat de uit voerige toelichting bij de begrooting ook komende jaren zal verschijnen. Ook dit jaar hebben B. en W. weer groote moeilijk heden ondervonden en ondanks al hun pogingen is de toestand der gemeente in vele opzichten niet beter geworden. Ter verkrijging van de extra-bijdrage moest wederom noodgedwongen aan vele door den Haag gestelde eischen worden voldaan. Het onderhoud van straten, plantsoenen en gebouwen moest sterk worden verminderd, waardoor de stad er minder verzorgd uit ziet. Het onderwijs heeft door afschaffing en beperking van het vakonderwijs sterk geleden, evenals de positie van het bij dit onderwijs betrokken personeel. Dit is zeer te betreuren en spr. c.s. hebben daartoe alleen medegewerkt om de in uitzicht gestelde extra-bijdrage niet in gevaar te brengen. De gelegenheid tot openbaar voorbereidend onder wijs voldoet reeds lang niet meer aan de behoefte. Wie met spr. dit onderwijs in de zoo ontvankelijke kleuter periode van groot belang acht, zal het plaatstekort ernstig betreuren. Gezien de uitbreiding der stad in het Westen, moet het aantal scholen daar ook uitgebreid worden. Nieuwe lagere scholen zijn daar gekomen, maar het voorbereidend onderwijs is niet uitgebreid. Dat dit gemis sterk wordt gevoeld, blijkt uit het door „Volks onderwijs" ingestelde onderzoek. Van de 195 kinderen in dat stadsgedeelte, die voor voorbereidend onderwijs in aanmerking komen, zouden 100 onmiddellijk kunnen worden geplaatst. Spr. hoopt dan ook, dat B. en W. zich in hun praeadvies op het standpunt stellen, dat uitbreiding van het voorbereidend onderwijs in het Westen der stad hoog noodig is, om zoo spoedig mogelijk te komen tot stichting van een openbare bewaarschool. Uit de Mem. v. A. blijkt, dat in 1937 een onderzoek naar de mogelijkheid van melkverstrekking op de lagere scholen is ingesteld, doch dat besloten werd daartoe niet over te gaan. Toch dringt zij er bij B. en W. op aan dit nogmaals te bezien. Steeds meer gemeenten voeren het melkdrinken op school in, en waar het eenmaal is, wordt het niet meer afgeschaft, wat wijst op goede resultaten. Daar het melkdrinken geheel vrij willig is, behoeven ouders, die meenen, dat melkdrinken voor hun kinderen niet goed is, dezen daaraan niet te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 3