22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 Januari 1939. Met den heer Posthuma is spr. het eens, dat Leeu warden reeds in 1936 of nog eerder in handen der Regeering had moeten vallen. Was de toestand toen volledig blootgelegd, dan was men er niet ingevlogen met een 6J^ straatbelasting. Ook weth. Hellema heeft in besloten vergadering in dezen geest gesproken. T.a.v. de Pers. belasting heeft spr. ruimschoots antwoord gekregen in de overgelegde correspondentie. B. en W. moeten in dezen niet passief afwachten wat de Minister belieft te doen. Beter is het aan te toonen, dat Leeuwarden behoort in de 4e klasse der Pers. be lasting. De argumenten van B. en W. toch zijn absoluut overtuigend. Spr. hoopt dan ook, dat de Min. de op- centenregeling zal laten rusten en mocht hij zijn stand punt handhaven, dan kunnen B. en W. de opcenten alsnog bekijken en zoo mogelijk meer progressief maken. Ook t.a.v. straatbelasting en erfpachtscanon zij het College niet passief. Het toone bij den Minister aan, dat 6J/2 straatbelasting te hoog is en wijze er op, onder welke omstandigheden deze belasting is tot stand gekomen, opdat B. en W. niet het verwijt treffe, er niet genoeg aan gedaan te hebben. In verhouding tot andere gemeenten staat Leeuwarden in een ongunstige positie en den Minister moet duidelijk worden gemaakt, dat Leeuwarden dezen last niet langer kan torsen. Den weth. van Fin. verzoekt spr. aandacht te schenken aan progressie in de straatbelasting, zooals bijv. in Amster dam. Spr. erkent, dat het moeilijk zal zijn deze belasting zoo toe te passen, dat niemand onbillijk wordt behan deld, doch z.i. wordt in Amsterdam en meerdere ge meenten beter aan de moeilijkheden tegemoetgekomen dan door het uniforme tarief, dat hier bestaat. Spr. wijst er op, dat verschillende gemeenten t.a.v. de forensen belasting gegevens verzamelen en reeds haar verwach tingen omtrent de werking daarvan hebben uitgesproken. Voor Leeuwarden beteekent zij wellicht niet veel, vooral niet, als inkomens beneden een bepaald bedrag er buiten vallen. Spr. hoopt, dat de weth. van Fin. wil nagaan of Leeuwarden van deze belasting kan profi teered Verlaging van den erfpachtscanon geeft ontzaglijke moeilijkheden en ook spr. c.s. meenen, dat het rapport van den Dir. van G.W. vele steekhoudende argumenten bevat, al zijn ook enkele argumenten van den heer Posthuma het overwegen waard. Spr. is het b.v. met dezen eens, dat, als een particulier dezelfde winst op zijn grond maakte als de gemeente nu, men terecht van een overmatige winst zou spreken. Op grond van het geen prof. Diepenhorst over de erfpachtskwestie aan voert, gelooft spr., dat de Raad moet overwegen, of verlaging van den canon niet mogelijk is. Spr. weet, dat dit voor Leeuwarden zeer moeilijk zal gaan, daar Den Haag deze verlaging zal moeten aanvullen, doch hij gelooft, dat men moreel sterk staat, als men bij hoo- gere instanties op deze verlaging aandringt. Niet de heer Algera, maar spr. heeft in de sectie gesproken over het Blokkepad. Ook spr. erkent de ur gentie van verbetering van het Wilhelminaplein, welke zooveel beroering heeft gewekt, doch men vergete ook niet, dat verschillende stadsgedeelten, waar zeer veel minder gesitueerden wonen, wier kinderen den dag grootendeels op straat moeten doorbrengen, wel wat stiefmoederlijk worden bedeeld, wat het onderhoud der bestrating betreft, en ook die verbeteringen steeds ur gent zijn geweest. Er zijn nog heel wat straten, welke een niet heel goede klinkerbestrating hebben, of, zooals langen tijd met het Blokkepad het geval was, heelemaal geen bestrating, en in desolaten toestand verkeeren. Spr. hoopt, dat de verbetering van het Blokkepad nu spoedig gereed zal zijn. Hij meent, dat, als de heer Posthuma het Wilhelmina plein in de Tweede Kamer niet aan de orde had gesteld, de kwestie er nu misschien beter voorgestaan had. De heer Posthuma heeft zich hier aldus uitgelaten, dat de arme marktkooplieden en -bezoekers het zoo moeilijk hebben en geholpen moeten worden. Van die arme marktkooplieden trekt de gemeente intusschen 17.000.- aan marktgeld en dat steekt wel wat ongunstig af bij het begrip: arme menschen. Spr. neemt echter aan, dat de heer Posthuma het zoo niet bedoeld heeft. Spr. heeft onlangs een herziening der loonschalen en groepsindeeling bepleit, toen hoogere instanties 28 werklieden van de Reiniging hadden uitgezocht om in een lagere loonklasse te worden geplaatst. Dank zij den bemoeiingen van B. en W. is getracht dit tot 9 man te beperken en spr. hoopt, dat dit slaagt. Men mag toch aannemen, dat B. en W. voordien de loonschalen in hun onderlinge verhouding juist achtten en door het loon van 28 of 9 werklieden met 2.per week te verlagen, moet de onderlinge verhouding toch gebroken zijn, weshalve spr. B. en W. in overweging geeft, als hoogere autoriteiten inderdaad hun eisch t.o.v. de werk lieden doorvoeren, zich tot het G.O. te wenden het is ook mogelijk, dat het G.O. het aan B. en W. ver zoekt om de kwestie van de loonschalen te herzien. Spr. wil geen breed debat over den kindertoeslag houden. Het is eigenaardig, dat die nog steeds prin cipieel bestreden wordt, terwijl vele particuliere werk gevers en werknemers kindertoeslag in collectieve contracten reeds hebben aanvaard, te meer, daar ook de belastingregeling rekening houdt met het kindertal en groote gezinnen ontlast, welk standpunt nooit bestreden is. Kindertoeslag is loondruk ge noemd, ook door de S.D.A.P. en spr. geeft toe. dat de wijze, waarop sommige gemeenten en publiek rechtelijke lichamen kindertoeslag hebben ingevoerd, inderdaad loondruk beteekende. Voor die niet juiste toepassing stelt spr. zich niet graag verantwoordelijk. Hij zal hier niet met kindertoeslag meegaan, als het gaat in de richting van loondruk. De Min. circulaire van 14 Mei 1936 heeft de strekking, dat, als toetsing der salarissen van het gemeentepersoneel aan die van het Rijk heeft plaats gehad, invoering van kindertoeslag geen verlaging van de grondsalarissen tengevolge mag hebben en dus nooit loondruk kan beteekenen. Op grond van deze circulaire zou Leeuwarden een kindertoeslag kunnen invoeren, beginnende bij het 3e kind en niet hooger dan de Rijkstoeslagregeling ad 3 van het salaris. Hieruit blijkt, dat Den Haag aanneemt, dat de loonen in gemeenten, welke getoetst zijn, zijn gebaseerd op loon plus bijslag voor 2 kinderen. Op grond van deze circulaire zijn in verschillende gemeenten desbetreffende regelingen goedgekeurd. Sinds de Minister deze zaak in 1936 heeft aangesneden, hadden verschillenden onder het gemeentepersoneel, vooral met groote gezinnen, 1.'2.— of 3.per week meer kunnen ontvan gen door kindertoeslag. De door hoogere instanties ge- ëischte verlaging drukt zwaar op hen, die toch al van een klein salaris moeten rondkomen en, voor zoover zij daarbij een groot gezin hebben, dubbel zwaar, en dien druk zou men kunnen verminderen door een kinder toeslag. Het College verwijst in de Mem. v. A. naar het wets- ontwerp-Romme. In afwachting daarvan zouden B. en W. toch iets kunnen doen, doch zij schrijven slechts, dat zij t.z.t. met nadere mededeelingen of voorstellen zullen komen. In welke richting die zullen gaan, weet de Raad niet. Wordt dit ontwerp wet, dan zal men een kindertoeslag moeten invoeren en bestaande afwij kende regelingen zullen moeten worden gelijkgemaakt aan die der wet, althans niet minder mogen zijn. Spr. hoopt, dat het wetsontwerp spoedig in veilige haven zal zijn, de gemeenten zullen beginnen een regeling in te voeren, en, daar een dergelijke regeling geen loon druk geeft, ook de S.D. tot een kindertoelage zullen medewerken. Er moet nog nader worden besproken of spr. c.s. met de R.K. fractie den wethouder dan wel licht uitgezonderd een voorstel daartoe zullen in dienen. Spr. bedoelt niets ten nadeele van weth. Westra, doch daar er in de Mem. v. A. niet wordt gesproken Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 Januari 1939. 23 van een minderheid, moet spr. concludeeren, dat het College in dezen homogeen is. Indien niet, dan zullen spr. c.s. den heer Westra gaarne in hun gezelschap hebben. De heer Rom Colthoff is nog niet van de dwaling zijns weegs teruggekeerd t.a.v. het Chr. bewaarschool- onderwijs. Toch heeft spr. een mede door dezen ge- teekend stuk van de Fin. Comm. gezien, waarin B. en W. in overweging wordt gegeven de begrooting den Raad zoo ter vaststelling aan te bieden. In deze begroo ting ligt echter ook dit subsidie besloten, zoodat den heer Rom Colthoff dat reeds heeft goedgevonden. Spr. begrijpt niet, dat de heer Turksma den A.R. durft te verwijten, dat zij in hun verkiezingsbiljet van 1935 zeggen de burgerij niet meer te willen belasten. Even na 1935 was het toch de V.D. weth., die zeide, door een straatbelasting van 6J/2 en verzwaring van andere belastingen, kans te zien nog 10 jaar uit handen der Regeering te blijven Spr. sluit zich aan bij hetgeen de heer Muller over de avondvergaderingen en ook bij wat deze t.a.v. het woningvraagstuk heeft gezegd. Men trachte van hoo gere instanties geld te krijgen voor den bouw van goed- koope woningen, om zoo tot een oplossing van dit vraagstuk te komen. Tweeërlei belang wordt daardoor gediend krotopruiming en werkverschaffing. Over de luchtbescherming is nog weinig gesproken, waarschijnlijk doordat de Raadsleden er nog niet vol doende in zitten. Spr. heeft althans geen tijd gehad alle stukken goed door te werken. De Voorzitter heeft voor deze urgente zaak veel moeite gedaan, wat spr.'s fractie toejuicht en zij zal hem gaarne, voorzoover hij afhan kelijk is van den Raad, steunen in zijn pogen om meer te doen, dan het Rijk doet, opdat men hier zooveel mogelijk klaar zij, al late men niet na, zooveel mogelijk steun van het Rijk te vragen. De heer Buiël meent, dat in deze begrooting niets nieuws zit, behalve de post voor luchtbescherming, ter wijl de belastingbijdrage, een spons, die grooter en kleiner kan worden, niet zeker is. Maar al wordt veel van hoogerhand opgelegd, toch heeft de Raad nog be voegdheid om dingen, die hij meent, dat in de begrooting tot uiting moeten komen, daarin te leggen, zooals b.v. straatbelasting, kindertoeslag en erfpachtscanon. De arbeidersklasse is er niet op vooruit gegaan, blij kens de bedragen, uitgegeven voor steunverleening en werkverschaffing. Daarom verlage men de kosten voor gas, electriciteit, erfpacht, straatbelasting en andere retributiën zooveel mogelijk, opdat dat geld door hen voor andere dingen kan worden besteed, waardoor de werkverruiming worde bevorderd. Wat nu de finan ciering met hulp van het Werkfonds betreft, het is de vraag of die gelden moeten worden terugbetaald. De heer Hellema antwoordde spr. bij het voorstel i.z. het bruggencomplex Tuinen-Vliet, dat zulks waarschijnlijk niet het geval zal zijn. (De heer De Boer (weth.): De financiering staat in de Mem. v. A.). Spr.'s vraag is, hoe dit in de practijk zal loopen. Als de werken in werk verschaffing worden uitgevoerd, betaalt het Rijk een gedeelte en komt het andere deel ten laste van de extra- bijdragen. Spr. vereenigt zich met veel in het rapport van den Dir. van G.W. i.z. de erfpacht, maar de kwestie is, hoe werkt de zaak in de practijk? Is het voortbestaan van dergelijke erfpachtscontracten gewenscht Verschil lende andere contracten toch zijn in den loop der jaren door rechterlijke inmenging, enz. gewijzigd. Voor de bestaande erfpachten is het echter moeilijk een andere regeling te vinden, omdat de oorspronkelijke erfpachter dikwijls later het huis heeft verkocht, waarbij de kooper bij den prijs natuurlijk heeft gerekend met een erfpacht van 6 Dit maakt het moeilijk de bestaande erfpachten te verlagen. Men zou geval voor geval moeten onder zoeken, doch dit is practisch niet te doen. Het eenige is. bij toekomstige erfpachtsuitgiften den canon te verlagen, maar dan niet zooals de heer Muller zegt, den erfpachts canon lager en den grondprijs hooger stellen De grondprijzen worden iedere 5 jaar geschat en daarvan wordt uitgegaan bij de bepaling van de erfpacht en deze moet men niet verhoogen. Welk percentage denken B. en W. te vragen bij toekomstige uitgiften? Van dit antwoord hangt af, of door spr. c.s. een voorstel wordt gedaan om de meening van den Raad in dezen te ken nen. Spr. zou willen, dat B. en W. het percentage op 4 stellen. De straatbelasting drukt zwaar op het zakenleven. Voor een niet groot pand aan de Nieuwestad b.v. wordt 400.— straatbelasting betaald. Nu kan men wel zeg gen, met zaken aan de Nieuwestad zal het wel gaan, maar juist daar zijn zaken, welke het veel slechter gaat dan kleine winkels, waarvoor veel minder wordt be taald. Nu zeggen B. en W., wijzende op het arrest van den Hoogen Raad, dat het geheele nadeelige saldo van de Reiniging voor de berekening van de straatbelasting mag gelden. De Gem.wet spreekt van een billijke bij drage in die kosten, al mogen natuurlijk voor die bil lijke bijdrage alle uitgaven worden bijgerekend, maar als men er steeds meer bedragen bijrekent, dan zal een onbillijke bijdrage niet zoo spoedig bereikt zijn. De heer Wiersma zeide, dat de straatbelasting is ingevoerd om aan den greep van Den Haag te ontkomen en zij is op 6^/2 gesteld, om de begrooting sluitende te krijgen. Was de financieele toestand indertijd voorgesteld, zoo als hij later bleek te zijn, dan had men nooit zoo n hooge straatbelasting gevraagd. De heer Posthuma werpt zich op als degene, die destijds het gemeentebelang het meest op het oog had, toen hij voorstelde een extra-bijdrage uit het Werkl.subs.fonds te vragen. Spr. weet niet, of de heer Posthuma het meest verkiezingspropaganda noodig heeft, maar B. en W. hadden toen toch ook al de extra-bijdrage aangevraagd. Men moet beginnen met de straatbelasting te verlagen en het verschil moet dan maar door de extra- en belastingbijdrage, welke in de practijk zeer rekbaar blijken, worden gecompenseerd. De heer Van Kollem had willen spreken over de financiëele verhouding tusschen het Rijk en de ge meenten, doch nu het Rijk deze zaak tot zich heeft genomen, dienen de discussies in het parlement afge wacht te worden. Niemand weet, wat daarbij omtrent deze kwestie te voorschijn zal komen en voor een Raad als die van Leeuwarden is er wel reden de beslissing hieromtrent met bezorgdheid tegemoet te zien. Immers, het ontwerp en de Mem. van Toel. bevatten zinnen, welke gemeenten, afhankelijk van het Rijk, wel eenige zorg geven, zoo b.v. „Op grond van deze overwegingen achten ondergeteekenden het noodzakelijk, dat de mogelijkheid wordt geopend voor ge meenten, wier begrooting niet sluit, om, vóórdat het Rijk met gereed geld bijspringt, uit een bijzondere verruiming van belas tinggebied nieuwe eigen inkomsten te putten.". Men ontkomt niet aan de gedachte, dat Den Haag meent, dat steunbehoevende gemeenten, zooals Leeu warden, maar moeten probeeren zelf geld binnen te krijgen. Een belastingheffing, waarbij Leeuwarden wel eens rare ondervindingen kan opdoen Wetende, dat de gemeentenaren reeds zoo zware belastingen hebben op te brengen, is het spr. niet duidelijk, van wie de ontbrekende duizenden guldens gehaald moeten worden. Beschouwingen hieromtrent zijn echter thans praematuur. Den heer Praamsma zegt spr., dat de internationale toestand niets te maken heeft met de regeling van de fin. verhouding tusschen Rijk en gemeenten. Reeds bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsontwerp zeide wijlen dr. WibautDit is het begin van het einde der autonomie der gemeenten. De tijd heeft bewezen, dat hij een scherpen blik heeft gehad. Spr. heeft ook nu weer den heer Praamsma met ge noegen gehoord, al spijt het hem, dat deze de verkie zingspamfletten, welke o.a. de S.D.A.P. 4 jaar geleden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 8