24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 Januari 1939.
heeft uitgegeven, er bijgehaald heeft, omdat de maat
staven van verkiezingspamfletten nooit zuiver zijn. Ook
uit die van de A.R. is dit aan te toonen. De S.D. heeft
echter niet tegen de kiezers gezegd: ,,Wij zullen jullie
dit en dat brengen", maar zij heeft beloofd voor ver
schillende dingen te zullen strijden en te trachten haar
programmapunten verwerkelijkt te krijgen. Als het niet
lukt programmapunten te verwezenlijken, kan men noch
de S.D.A.P. noch welke partij ook, daar eenig verwijt
van maken. Hoewel in een pamflet van de A.R. stond
„Gij moet 75 opcenten meer opbrengen ondanks het
feit, dat Gij reeds zooveel belasting betaalt" en „De
A.R. zijn tegen straatbelasting", gaan spr. c.s. hun nu
ook niet verwijten, dat zij toch vóór de straatbelasting
hebben gestemd.
Spr. heeft met genoegen van den heer Praamsma
waarschijnlijk namens diens fractie gehoord, dat op
deze begrooting geen bezuiniging meer mogelijk was
en deze zoo ongeveer met de werkelijkheid overeen
stemde. Spr. verwijt echter niet aan de A.R., dat zij in
hun pamfletten verklaarden te zullen streven naar een
sluitende begrooting, doch evenmin moeten de A.R. de
S.D.A.P. verwijten, hun beloften niet te hebben ver
werkelijkt.
Het groote kwaad is de werkloosheid en waar het
op aankomt is de bestrijding daarvan en de visie, welke
men daarop heeft. De heer Praamsma c.s., B. en W„
de S.D.A.P., allen zoeken een oplossing. In de halve
middelen, door de achtereenvolgende kabinetten Colijn
tegen de werkloosheid toegepast, heeft de S.D.A.P.
echter nooit geloofd. Wie aanpassing als de juiste me
thode ziet zal slechts, als de omstandigheden daartoe
dwingen, schoorvoetend maatregelen nemen, welke de
koopkracht versterken.
Spr. gelooft den heer Praamsma gaarne, als deze,
bezuiniging bepleitend, zegt, de oogen niet te sluiten
voor de werkelijkheid en naar werkobjecten te zoeken,
doch men zegge niet, dat die moeilijk zijn te vinden. Ze
liggen voor het grijpen. Immers, de noodzakelijkste werk
verruiming ligt bij het onderhoud van de gemeente
gebouwen. Ziet de heer Praamsma wel, dat de stads-
eigendommen er verwaarloosd gaan uitzien Het is
bestrijding der werkloosheid als voor onderhoud van
straten en plantsoenen de oude bedragen blijven ge
handhaafd en o.a. kunnen de in het Plan van den Ar
beid en het rapport Westhof genoemde werken direct
worden aangepakt. Daar ligt de positieve werkloos
heidsbestrijding.
Voorts is bestreden, dat de Rechtsche fractie met een
zekere vreugde sommige bezuinigingen heeft toegepast.
Spr. herinnert er echter aan, dat toen in 1935 de z.g.
waschlijst werd ingediend, er nog geen sprake was van
den nijpenden toestand van thans. Bovendien zeide de
heer Praamsma in de vergadering van 15 December
1937:
„Thans toch, na de kleine pasjes van vorige jaren, wordt een
groote stap gedaan in de door spr. c.s. gewenschte richting, n.l.
een flink doorgevoerde bezuiniging.
Eerlijk gezegd is spr. dankbaar, dat de extra bijdrage niet
hooger is dan 190.000.enz."
De belangen der gemeente ziet ieder van zijn stand
punt, maar dankbaar zijn, dat bezuinigingen moesten
worden ingevoerd, welke niet met eere genoemd kun
nen worden en de vitale belangen raken, kan spr. niet
en zal hij nooit zijn.
De heer Posthuma heeft verlaging van de straat
belasting bepleit, maar verlaging bijv. met kost
de gemeente pl.m. 90.000.— en als hoogere instanties
zouden toestemmen in belastingverlaging, dan zou spr.
plaatsing in de 2e klasse van de gem.fondsbelasting
verre verkiezen boven verlaging van straatbelasting,
omdat dat meer zou overeenstemmen met het doel, den
kleinen man te helpen.
Nu de Regeering de kindertoeslagregeling aanhangig
heeft gemaakt, acht spr. het onnoodig daarop vooruit
te loopen.
Spr. is t.o.v. het dempen der grachten geen fanaticus,
maar werkt niet mede aan het toebrengen van onbe
rekenbare schade aan het weinige aantrekkelijke van
Leeuwarden, door de grachten te dempen en een af
schuwelijke straat aan te leggen, waar men niets aan
heeft. De heer Turksma kan meenen, dat demping later
toch noodig zal zijn voor het verkeer, maar eerder zal
het autoverkeer steeds meer om de steden heen worden
gelegd en bovendien hebben de winkeliers er absoluut
geen voordeel van, dat de auto's door de straat razen,
zij hebben veel meer aan een rustige straat.
Wat het afbreken van de brugwachterswoning bij
de Verlaatsbrug betreft, maakt spr. er B. en W. geen
verwijt van dit verwijt zou overigens den Raad
treffen dat zij geen uitvoering hebben gegeven aan
een te dezen genomen Raadsbesluit. In 1934 toch is een
voorstel van spr. tot afbraak dezer woning om prae-
advies in handen van B. en W. gesteld, geamendeerd
door den heer Vromen, dat dit praeadvies binnen een
half jaar zou worden uitgebracht. Sedertdien heeft de
Raad daaromtrent niets meer gehoord.
De Luchtbescherming is een kwestie met vele facet
ten, welke zoowel uit burgerlijk als militair oogpunt kan
worden bekeken. Thans kan spr. deze ingewikkelde
zaak niet ten volle beoordeelen, maar de vraag rijst, of
het provinciaal bestuur door opstelling van afweer
geschut het gevaar voor Leeuwarden ook vergroot en
de stad tot oorlogsdoel maakt. Spr. meent, dat Friesland
zeer ongunstig ligt en er is groote kans, dat als er
een oorlog komt, waarin Nederland wordt betrokken,
hier onmiddellijk een vreemde bezetting zal zijn. Hebben
B. en W. de zaak uit dat oogpunt bezien
Den heer Bos verheugt het, dat er verschillende
klanken opgaan om het bewaarschoolonderwijs weer
op te bouwen. Spr. verzoekt B. en W. bij hun praeadvies
i.z. het adres van Volksonderwijs aandacht aan het
geheele bewaarschoolonderwijs te schenken. Misschien
kunnen lokalen van school 13a hiervoor worden
gebruikt
De heer Wiersma, die vraagt, of eigenlijk wel vitale
belangen van het onderwijs zijn geschaad, moet eens
informeeren hoe men in bijz. onderwijskringen daarover
denkt.
Spr. heeft in de sectie een voorstel aangekondigd,
om een onderzoek in te stellen naar de melkverstrekking
op school. Het verheugt hem, dat mevr. Busscher enkele
motieven voor die verstrekking heeft aangevoerd. De
heer Algera meent, dat de Zuivelcentrale achter deze
zaak zit en een toeslag geeft. De Zuivelcentrale echter
heeft, indien tot melkverstrekking op school wordt
overgegaan, den prijs vastgesteld op dien van de onder-
melk, en daarop geeft de Regeering een toelage van
2.25 per 100 liter. Ook meende de heer Algera, dat
de voeding thuis moet gebeuren. Dat is misschien een
schoone illusie, doch de feiten zijn anders, want het
aantal kinderen, dat een maaltijd op school krijgt, stijgt,
ook bij het bijz. onderwijs. De schoolvoeding staat ech
ter buiten deze melkverstrekking, al houdt zij er wel
verband mede. Dat de gemeente een belangrijk bedrag
voor de schoolvoeding uitgeeft, bewijst, dat zij belang
stelt in de voedingstoestand der kinderen en nu is de
melkverstrekking ook een poging om den algemeenen
toestand der kinderen zoo te doen zijn, dat zij het
onderwijs kunnen volgen. De behoefte aan deze melk
verstrekking bestaat niet alleen in spr.'s kringen. O.a.
in Almelo nemen 4000 kinderen aan de melkverstrek
king deel, in Breda 5600, in Leiden is men bezig de
zaak op gang te brengen en in Rotterdam is men, na
de eerste proef van 40 weken, met de verstrekking op
dezelfde schaal doorgegaan met 4800 kinderen, terwijl
zij in Amsterdam verleden Maandag is begonnen op
25 openb. lagere scholen, 6 openb. bewaarscholen, 10
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 Januari 1939. 25
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 31 Januari 1939.
R.K. scholen, 8 Prot. Chr. scholen, 1 Joodsche school
en 10 bijz. bewaarscholen. Er is dus voldoende aanlei
ding tot een onderzoek en spr. stelt, met mevr. Busscher
en den heer De Bruin, voor
(VI) „De Raad noodigt B. en W. uit, een onder
zoek in te stellen naar de mogelijkheid van het ver
strekken van melk aan schoolkinderen en eventueel
die maatregelen te nemen, welke tot die verstrekking
kunnen leiden.".
Zooals men weet, laat de wet toe, dat daar, waar
de streektaal in levend gebruik is, deze op de lagere
school mag worden onderwezen. Dat B. en W. dit voor
Leeuwarden het geval achtten, blijkt uit de bepaling in
het leerplan, dat, als de groote meerderheid der ouders
het wenscht, op voorstel van het hoofd der school, in
overeenstemming met den Inspecteur van het L.O.,
B. en W. kunnen bepalen, dat wekelijks in het 6e leer
jaar twee lessen in het schrijven en lezen van het
Friesch mogen worden gegeven. Wie maken nu uit
eindelijk uit of het Friesch op een school zal worden
ingevoerd of niet De ouders En hoe groot moet de
meerderheid dan zijn B. en W. zullen toch een be
paalden maatstaf hebben gehad, toen zij de bepaling
omtrent de meerderheid vaststelden en kunnen dien
toch toepassen, om het Friesch op een school in te
voeren, en dan is na ingewonnen advies van den In
specteur het advies van de Comm. van Toezicht op
het L.O. toch overbodig Dit is zelfs in strijd met de
bepaling in het leerplan, waarin geen sprake is van die
Commissie, en als B. en W. dan zoo gesteld zijn op
een advies, waarom dan ook niet den Centralen Ouder
raad, waarin de ouders zijn vertegenwoordigd, om
advies gevraagd
Uit de behandeling van deze kwestie bij school 16
blijkt wel, dat B. en W. geen vasten maatstaf hebben en
geval voor geval bekijken. Is ook het advies van den
Inspecteur gevraagd? Hier is de kwestie van het Friesch
op een ouderavond behandeld en 60 der ouders heeft
zich vóór invoering verklaard, doch B. en W. zijn er
niet toe overgegaan. Wat moeten die ouders nu doen
om hun rechtmatigen wensch vervuld te krijgen Pro-
beeren een nog grootere meerderheid te krijgen, met
het gevaar tegenstellingen onder de ouders te scheppen?
Zoo ja, hoe groot moet die meerderheid dan zijn? Zoo
neen, dan beslist dus 40 der ouders, dat aan een
wettigen wensch van 60 der ouders niet wordt vol
daan. B. en W. staan er, blijkens de Mem. v. A„ niet
geheel afwijzend tegenover. Hoe moet men hen geheel
overtuigen Kan men aan deze school niet eens een
proef nemen met het lezen van Friesch Veel tegen
standers van onderwijs in het Friesch hebben daar geen
bezwaar tegen. Aan de hand daarvan zouden B. en W„
Inspecteur. Comm. van Toez. en Ouderraad kunnen
nagaan, of er tegen dit onderwijs bezwaren bestaan.
Te 5.40 uur des nam. wordt de vergadering geschorst.
Op Dinsdag 31 Januari, te 10 uur voorm., wordt de
vergadering voortgezet. Tegenwoordig 28 leden. Af
wezig de heer Van der Schoot.
De Voorzitter zegt, op den eersten verjaardag van
Prinses Beatrix wel namens allen te zullen spreken,
als hij Haar toewenscht, dat zij in Haar toekomstige
levensjaren even gezond naar lichaam en geest en even
voorspoedig moge opgroeien als uit de portretten, en
spr. persoonlijk op Soestdijk, is gebleken. Namens Raad
en burgerij is reeds een telegram verzonden.
De heer Wiersma, het woord verkrijgende voor een
persoonlijk feit, zegt, dat niet hij zich gekrenkt gevoelt,
doch dat de heer Rom Colthoff zich gekrenkt kan voelen
door wat spr. heeft gezegd n.a.v. het feit, dat deze het
rapport der Fin. Comm. had geteekend, terwijl hij niet
met de geheele begrooting accoord ging. Spr. heeft ver
nomen, dat zulks de laatste jaren meer gebeurt en neemt
zijn woorden terug, wat, naar hij hoopt, de heer Rom
Colthoff wel wil aanvaarden.
De heer Rom Colthoff neemt gaarne deze veront
schuldiging aan, maar al had hij het rapport geteekend,
wat niet het geval is, daarmede was niet gezegd, dat
hij alles in de begrooting aanvaardde.
De heer Balk zegt, dat de Min. van Binnenl. Zaken
heeft erkend, dat het ingrijpen door de Overheid soms
zeer forsch was, doch noodig, omdat de Regeering
tegenover Leeuwarden wellicht te slap was geweest. In
het algemeen is er zegt de Minister een pot te
verdeelen en de verdeeling daarvan moet zoo recht
vaardig mogelijk zijn, maar hoe komt het dan, dat het
resultaat zoo is, dat 5 van 6 Friesche gemeenten een
voordeel hebben van 0.66 tot 14.82 per inwoner,
terwijl de andere een nadeel heeft van 3.76 per in
woner, wat dus beteekent, dat deze mede de andere
gemeenten financierde. Heeft de Minister wel een goed
inzicht in de specifieke moeilijkheden van Leeuwarden
en er wel voldoende rekening mede gehouden, dat
Leeuwarden als provincie-hoofdstad grootendeels aan
gewezen is, i.z. handel en industrie, op de provincie,
en het dus slachtoffer is van de toestanden op het plat
teland De Comm. v. Overleg heeft dikwijls drastische
bezuinigingen geëischt en men spreekt dan wel van
overleg en het zien van elkanders belangen, rekening
houdende met het landsbelang, enz., maar moet niet
voorop staan, dat de Raad hier zit om de Leeuwarder
belangen te behartigen, zooals hij noodzakelijk acht voor
een juist beheer
Op 1937 en 1938 terugziende, krijgt men een onbe
haaglijk gevoel, want hoe dikwijls luidde het in een
voorstel„Uit het hierbij overgelegde schrijven van
den Min. van Binnenl. Zaken blijkt, dat ter verkrijging
van de extra-bijdrage alsnog wordt verlangd en
dan kwam de surprise in den vorm van verlaging ver
goeding schoolschoonmaaksters, enz.
Over schuld zal spr. niet spreken: hij neemt aan, dat
de Raad te goeder trouw wel eens buiten zijn boekje
is gegaan.
De Raadsleden echter, die allen het gemeentebelang
willen dienen, zullen zich niet laten ontmoedigen en de
beslissingen nemen, welke zij nuttig en noodig achten.
Ook is het niet te verwonderen, dat men, de spelde-
prikmethode van het Dep. van Binnenl. Zaken ziende,
en de verschillende meeningen tusschen de Comm. v.
Overleg, Ged. St. en B. en W„ wel eens een verzuch
ting slaakt. Alleen al het gesol met het Wilhelminaplein!
Het is onverklaarbaar, dat, terwijl ook de Regeering
aandringt op werkverruiming, de vernieuwing van dit
plein zoo moeilijk is. Spr. c.s. steunen het voorstel-
Molenaar-Posthuma. De heeren Praamsma en Turksma
moeten wel bedenken, dat als de verbetering uit den
post „Onderhoud van straten en pleinen" wordt gefi
nancierd, er minder uitgegeven wordt ten bate van de
werkverruiming, want het loonbedrag bij deze verbe
tering is veel minder dan bij het onderhoudswerk.
Vooral van den heer Praamsma, die teleurgesteld was,
dat deze begrooting niet meer werkverschaffingsob
jecten bevatte, had spr. een dergelijke werkwijze niet
verwacht.
Spr.'s fractie vereenigt zich met het door B. en W.
gevoerde beleid en betreurt het, dat door de stroeve
samenwerking tuschen toeziende en besturende licha
men, waarbij soms ook nog prestige kwesties van in
vloed zijn, de uitvoering van werken, zoo niet vermin
dert, dan toch belangrijk vertraagt door het inschakelen
van verschillende instanties in een tijd, dat van alle
zijden op uitvoering van werken wordt aangedrongen.
De oorzaak ligt echter niet bij B. en W.
Gister werd gevraagd of de weg terug reeds vol
doende was afgelegd en de heer Praamsma meende, dat