58 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 22 Februari 1939.
eenige verbetering moeten plaats vinden en dan rijst
de vraag, hoever wil de Raad daarmede gaan. Is het
niet beter dit voorstel aan te houden en het, met een
berekening van de verbeteringen, opnieuw te behan
delen
Ook spr. wil gaarne weten, al is hij niet tegen deze
huurverlaging, waarom de Contactcomm. is gepasseerd.
De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat de reden
van deze huurverlaging is, dat deze woningen, hoewel
nog goed bewoonbaar, niet modern zijn. Zij zijn in 1920,
toen men in geheel andere omstandigheden verkeerde,
gebouwd. Toen was er schaarschte aan materialen en
ook waren de eischen anders dan nu. In burgerwonin
gen kan men tegenwoordig te kust en te keur gaan en
dan blijven minder moderne woningen als deze onver-
huurd, als men geen bijzondere maatregelen treft.
Waarom deze zaak niet in de Contactcomm. is geweest?
De verschillende daarbij betrokken bouwvereenigingen
hebben alleen arbeiderswoningen, de gemeente boven
dien ook burgerwoningen. Daar de Contactcomm. er is
om een behoorlijke verhouding tusschen de huren van
de gemeentewoningen en de woningen der bouwveree-
nigingen te verkrijgen en deze huurverlaging burger
woningen betreft, welke op die verhouding dus geen
invloed heeft, meende men de Comm. niet te behoeven
raadplegen. Bij deze huurbepaling hadden de bouw
vereenigingen geen belang. Of de gemeente deze wo
ningen wil verbeteren of de huren wil verlagen, daar
mede heeft de Comm. niet te maken. Omdat 4 huurders
tegen Mei hadden opgezegd en, gezien het groote aan
bod in burgerwoningen, de vraag naar deze woningen
niet groot is, meende men maatregelen te moeten treffen.
Natuurlijk kunnen de woningen gemoderniseerd wor
den, maar dat zal zeer veel kosten veel meer dan
het gekapitaliseerde bedrag van de 26.huurverla
ging en dan is het nog niet zeker, dat ze voortdurend
verhuurd worden, gezien de gebreken, die spr. nader
met name noemt.
De Adm. van het Woningbedr. hoopt, dat door huur
verlaging opschuiving zal plaats hebben. De huren in
de Auke Stellingwerfstraat, Schapestraat en Cam-
minghastraat zijn indertijd ook verlaagd; sindsdien zijn
alle woningen verhuurd en het is bekend, dat enkele
huurders van die woningen interesse hebben voor de,
na deze verlaging nog iets duurdere woningen, aan de
Tj. Hiddesstraat. Kleine verbeteringen willen B. en W.
gaarne overwegen. Spr. herinnert zich wel, dat eenige
jaren geleden verbeteringen zijn toegezegd, maar door
dat de post voor onderhoud belangrijk ingekrompen
moest worden, kon daaraan niet worden voldaan, en
ook daarom stellen B. en W. huurverlaging voor. Als
daardoor tevens een opschuiving ontstaat, gaat men in
de goede richting. Om volledig de kans te hebben deze
woningen tegen den lageren huurprijs te verhuren,
moet men dit voorstel niet aanhouden.
De heer Muller zegt, dat de wethouder, bespreking
in de Contactcomm. niet noodig achtende, omdat het
burgerwoningen zijn, wel weet, dat de huurverlaging
over de geheele linie indertijd wel in de Contactcomm.
is besproken, waar ook deze woningen en die aan den
Harlingerstraatweg, ook geen arbeiderswoningen, bij
waren. De woningen in de Camminghastraat doen 5.50
en deze 5.75. doch om dat kwartje verschil kan men
toch niet zeggen, dat deze niet in de Contactcomm.
behooren. Laat men dan eerlijk zeggen, dat het vergeten
is, of dat men het niet noodig achtte, in plaats van er
zich af te maken door iets bezijden de waarheid te
vertellen. Dat hier geen overleg is gepleegd en de
Contactcomm. dus eigenlijk vermoord is, betreurt spr.
De woningen zijn onverhuurbaar, omdat ze niet
modern zijn, zegt de wethouder, maar dat verandert niet
door 0.50 verlaging. Men stelt thans verlaging van
26.per jaar voor, maar zou men dat bedrag ge
bruiken als rente van een kapitaal voor verbetering
voor 10 woningen zou het 6000.— zijn dan
werden de woningen beter verhuurbaar, terwijl men er
de betere gezinnen in hield.
Als B. en W. deze zaak niet alsnog in de Contact
comm. brengen, stemt spr. tegen.
De heer Meek wil het voorstel aanvaarden, met dien
verstande, dat, als mocht blijken, dat ook na huurver
laging geen voldoende vraag ontstaat, B. en W. met
een plan tot verbetering bij den Raad komen. Misschien
zou men hiervoor een Rijksvoorschot en een toeslag
kunnen krijgen.
De heer Wiersma betwijfelt, of de hoop van den
Administrateur verwezenlijkt zal worden. Ook hij meent,
dat deze woningen na moderniseering beter verhuurd
zullen worden, maar schrikt terug voor de consequenties
van algeheele verbetering, hoe gaarne hij die wil. Voor-
loopig lijkt hem de becijfering van den heer Muller wel
wat optimistisch. Spr. is niet voor uitstel, maar dankt
den wethouder voor de toezegging, dat aan kleinere
verbeteringen aandacht zal worden geschonken.
De heer Praamsma acht de redeneering van den heer
Meek onhoudbaar. Als het krotwoningen betrof, die
nog voor verbetering in aanmerking konden komen,
had men zeker kans op toeslag, maar voor dit genre
woningen zal men nooit één cent extra ontvangen.
Spr. vindt het eigenlijk treurig, dat er geen onder-
houdsfonds meer is, want daar schuilt de fout. De be
doeling van het fonds was, naast bestrijding der onder
houdskosten, reserveering voor een extra-beurt. Daar
het thans niet mogelijk is uit het fonds te putten, omdat
het opgesoupeerd is, al was dat in den goeden zin, ziet
spr. geen anderen weg dan, naast een billijke verbe
tering. misschien een kleine huurverlaging. Daarom zag
hij gaarne, dat B. en W. het voorstel nogmaals bezien.
De heer Van der Schoot meent, dat men deze zaak
door een te donkeren bril ziet. Slechts een paar bewo
ners hebben opgezegd, onder wie sommigen, die een
huis hebben gekocht; deze vertrekken dus niet, omdat
het huis hun niet aanstaat.
Met huurverlaging gaat spr. accoord, maar enkele
verbeteringen kunnen met de bewoners worden bespro
ken. Ook zijn er huurders, die nog geen andere woning
hebben en die zullen blijven, als er verbeteringen wor
den aangebracht.
Mevr. Van DijkSmit gelooft niet, dat het aanbren
gen van verbeteringen iets helpt. Men woont liever in
het Westen. Overigens zijn er nu eenmaal menschen,
die beslist om de zooveel jaar willen verhuizen.
Wat de suitedeuren van glas betreft, er zijn ook
menschen, die daar niet van houden, omdat men elkaar
te veel op tafel ziet. Zinken aanrechten vindt spr. ook
niet zoo erg.
Het is moeilijk uit te maken, waar het aan ligt, dat
deze woningen niet in trek zijn. Men moet maar weer
probeeren ze voor dezelfde huur te verhuren. Deze huur
wordt wel meer betaald voor ouderwetsche woningen.
Men zie naar ruimte en omgeving, niet naar al die
kleinigheden.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat de Contactcomm.
bijzonder veel prijs op overleg blijkt te stellen. Zij is
ingesteld om door overleg de verhouding tusschen de
huren der woningen van de woningvereenigingen en
van de gemeente niet te verstoren. Nu wordt door dit
voorstel die verhouding niet verstoord en daarom be
hoefde de Comm. er niet in gekend te worden. De heer
Muller veroorlooft zich te zeggen, dat spr. bezijden de
waarheid is geweest. Deze aantijging wijst spr. zeer
nadrukkelijk af.
Nu echter blijkt, dat men er op gesteld is, dat de
Comm. ook in dergelijke gevallen gehoord wordt, willen
B. en W. daarmede in 't vervolg wel rekening houden.
Vroeger zijn de huren dezer woningen, tegelijk met
andere, inderdaad in de Comm. behandeld, maar om
voor deze soort woningen, welke de vereenigingen niet
in beheer hebben, apart de Comm. bijeen te roepen,
vonden B. en W. niet noodig.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden Van Woensdag 22 Februari 1939. 59
Ook deze woningen zullen, voor zoover de middelen
dat toelaten, zoo goed mogelijk worden onderhouden.
De heer Muller zegt, dat de heer De Boer nogal
heftig is uitgevallen, omdat spr. hem van onwaarheid
zou hebben beticht. Spr. méént te hebben gezegd, dat
het eenigszins bezijden de waarheid is, dat deze wo
ningen niet bij de Contactcomm. behooren, maar dat is
heel iets anders dan iemand van leugens betichten. De
heer De Boer behoeft het zoo allerminst op te vatten.
Spr. heeft willen aantoonen, dat de huren dezer wonin
gen vroeger ook in de Comm. zijn besproken en dat
toen is besloten ook in de toekomst voor alle woningen
het onderling overleg te handhaven.
Het voorstel van B. en W. wordt met 20 tegen 6
stemmen, die van de heeren De Vries, Rom Colthoff,
Praamsma. mevr. Van DijkSmit en de heeren IJtsma
en Muller, aangenomen.
Het verzoek sub h wordt voor kennisgeving aange
nomen.
Punt 13 (bijl. no. 8). Met alg. stemmen wordt besloten
overeenkomstig het voorstel van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 11).
Den heer Meek verheugt het, dat dit kleine plan
spoedig door een uitgebreider definitief plan zal worden
gevolgd. Aan het onderhavige plan liggen echter zoo
veel dingen ten grondslag, als uitbreiding veemarkt,
aan te leggen havens, toegangsweg langs het Westen
der stad met groot ovaal plein, enz., dat het zeer moeilijk
is er zonder meer voor te stemmen. Toen men dit plan
maakte, was nog niet bekend, dat het kanaal ten Zuiden
van de stad kwam. Het wil spr. voorkomen, dat de
nieuwe havens juist in het Westen zullen worden ge
projecteerd. aangezien men tot daar den minsten hinder
wegens aan te leggen bruggen ondervindt en de weer
stand tot daar het geringst is. In verband hiermede
moet men aandacht blijven schenken aan een voldoen
den grooten weg van het Noorden naar de havens.
Voorts dringt spr. aan om spoed te betrachten met
het volledige uitbreidingsplan, om te voorkomen, dat
men buiten het uitbreidingsplan gaat bouwen en later
weer moet afbreken. Het lijkt spr. wenschelijk. dat de
Raad t.z.t. in de gelegenheid wordt gesteld in een spe
ciaal daarvoor te beleggen bijeenkomst, door den Dir.
van G.W. over het uitbreidingsplan te worden ingelicht.
De Voorzitter zegt. dat het hier niet gaat over tech
nische kwesties van het uitbreidingsplan, doch om het
feit. dat de Raad thans moet verklaren, dat een uit
breidingsplan wordt vastgesteld, omdat anders Ged. St.
het na een bepaalden tijd moeten doen en dan geeft
Leeuwarden de zaak uit handen.
Ook B. en W. weten wel, dat dit plan te klein is,
doch het is alleen ter bewaring van 's Raads rechten.
Het indertijd vastgestelde uitbreidingsplan heeft niet de
Kon. goedkeuring verworven. B. en W. weten nu meer
dan toen, b.v. dat het kanaal ten Zuiden komt. Als de
Raad dit voorstel aanneemt, gaat de zaak oogenblik-
kelijk naar G.W. voor de verdere plannen. Er is geen
bezwaar om t.z.t. in een Raadsvergadering de zaak door
een deskundige te laten toelichten.
De heer Meek zegt, dat in het Westen der stad het
groote ronde plein al voor de helft is aangelegd.
De Voorzitter antwoordt, dat aan dat plan toch niets
meer te veranderen valt. Men zit ten slotte aan het uit
breidingsplan vast, zooals dat indertijd in ontwerp is
vastgesteld en nu kan later iemand zeggen, dat had
anders moeten zijn, doch dat gaat niet meer, te minder,
als het al half is uitgevoerd.
De heer Meek: Tenzij later blijkt, dat men het alsnog
beter anders kan doen.
De Voorzitter: Het is beter een en ander later nog
eens te bekijken, als de zaak technisch uiteengezet
wordt.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punten 15 en 16 (bijl. nos. 21 en 6).
Met alg. stemmen wordt besldten overeenkomstig
de voorstellen van B. en W.
Punt 17 (bijl. no. 14).
De heer Meek heeft in de stukken een post voor zaal-
huur opgemerkt, waaruit hij afleidt, dat dit Avond-
nijverheidsonderwijs niet in de lokalen van een be
staande school wordt gegeven.
Spr. uit overigens zijn goedkeuring over de voorge
stelde opleiding.
De Voorzitter antwoordt, dat het een zuiver admi
nistratieve kwestie is. De Avondnijverheidsschool wordt
gehouden in eenige lokalen van de Ambachtsschool,
waarvoor die school zaalhuur ontvangt.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punt 18 (bijl. no. 16).
De heer Van der Meulen zegt, dat dit voorstel be
oogt, op verlangen van den Minister, naast het lange
het z.g. korte wachtgeld in te voeren. Het lange wacht
geld zal dan, ruwweg gesproken, gelden voor het hoo-
gere personeel en het korte wachtgeld, een vierde van
het lange, voor het lagere. Hierdoor wordt tamelijk
drastisch ingegrepen in de rechtspositie van een deel
van het gemeentepersoneel. Feitelijk bestaat er geen
reden voor deze onderscheiding. Als het lagere perso
neel werkelijk vlugger werk kan krijgen dan het hoo-
gere, dan voorziet ook de bestaande wachtgeldregeling
daarin, doordat het wachtgeld automatisch vervalt, als
men werk krijgt. Practisch krijgt het lagere personeel
echter niet sneller werk in het vrije bedrijf, daar de
opwachtgeldgestelden meest op ouderen leeftijd zijn.
De voorgestelde regeling mag op papier gelijk zijn
aan die voor het Rijkspersoneel, practisch komt het
gemeentepersoneel in een mindere positie, omdat het
Rijkspersoneel grootere herplaatsingsmogelijkheid heeft.
Dat het Rijk de Rijkswachtgeldregeling opdringt, om
dat het niet kan toestaan, dat het gem.personeel in een
betere positie blijft dan het Rijkspersoneel, kan spr. niet
aanvaarden, omdat daarmede de gemeentelijke autono
mie ernstig wordt aangerand.
Bezuinigingsredenen kunnen geen enkelen grond
vormen om tusschen het gemeentepersoneel onderling
verschil in rechtspositie te maken. Rechtvaardig is, een
bezuiniging over het geheele personeel om te slaan.
Bovendien komt de wensch van den Minister eisch
mag spr. wel zeggen op een slecht oogenblik, daar
deze aangelegenheid aanhangig is bij het Centraal Or
gaan. Het is toch een verkeerde wijze van overleg, dat
men de tegenpartij dwingt te handelen naar zijn eigen
inzicht.
Spr. waardeert de poging van B. en W. om deze zaak
voorloopig niet in den Raad te brengen, maar kan zich
indenken, dat zij ten slotte, toen de Minister eischte de
Rijksregeling in te voeren, zulks onvermijdelijk hebben
geacht. Desondanks is dit voorstel voor spr. onaan
vaardbaar, omdat hij door voor te stemmen de verant
woording op zich neemt voor iets in wezen onrecht
vaardigs. Het is bovendien vooruitloopen op het resul
taat van het Centraal Orgaan en als de onderscheiding
in lang en kort wachtgeld onvermijdelijk zal zijn, dan
wachte men toch dat resultaat af en oordeele dan.
De heer Turksma c.s. meenen ook. dat het resultaat
van het Centraal Orgaan moet worden afgewacht en
sluiten zich ook overigens bij den heer Van der Meulen
aan.
De heer Wiersma zegt, dat men oogenschijnlijk zou
zeggen, dat de regeling, welke voor het Rijk geldt, ook
voor de gemeenten kan gelden, maar uit het betoog
van den heer Van der Meulen blijkt, dat zulks bezwaren
kan ontmoeten. Alle organisaties in het G.O. hebben er
op gewezen, dat het Rijk een veel breeder terrein be
slaat, waardoor het Rijkspersoneel beter weer tewerk
gesteld kan worden dan het gem.personeel. Als de inter
pretatie van den heer Van der Meulen, dat het hoogere