62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 Maart 1939. beter, dat deze zich voortaan vooraf bij den Dir. van G.W. en bij B. en W. vergewist, of er reden is, der gelijke zaken in het openbaar aan de orde te stellen. De Directeur schrijft, dat hij vele uren van zijn vrijen tijd aan het rapport ten koste heeft gelegd; spr. betreurt dat, te meer nu de gemaakte opmerkingen van nul en geener waarde zijn gebleken. De heer Wiersma zegt, dat n.a.v. de bij den Raad ingekomen klachten van de Leeuw, steenhouwerspa troons, B. en W. een onderzoek hebben toegezegd en dit rapport het resultaat daarvan is. Spr. dankt B. en W. voor dat onderzoek en ook den Dir. van G.W. voor het uitvoerige rapport. Nu is het spr. door den korten tijd niet mogelijk geweest het rapport grondig te bestudeeren, doch dat was ook niet noodig, omdat enkel lezing van het rapport hem reeds overtuigde, dat jegens de Leeuw, steenhouwerspatroons niet onredelijk is gehandeld. Voor buitenstaanders is misschien een hiaat ontstaan, toen de laagste inschrijver voor een bepaald soort graniet door buitenlandsche handelsprac- tijken in moeilijkheden kwam en er zeer terecht een nieuwe inschrijving voor een ander soort graniet heeft plaats gehad onder hen, wier inschrijving het laagst was, wat bij degenen, die niet tot die inschrijvers be hoorden, eenige bevreemding wekte. Uit de bescheiden blijkt echter overduidelijk, dat niets onredelijks is ge beurd t.o.v. de Leeuw, patroons. Het Werkfonds was met deze zaak volledig bekend en het verheugt spr., dat dit rapport alle onzekerheid wegneemt en het moet den Dir. van G.W. ook tot voldoening stemmen, in dien opzet volkomen te zijn geslaagd. Spr. zou verder gevoegelijk kunnen zwijgen, had de heer Hooiring niet een opmerking gemaakt, welke, gezien wat spr. gezegd heeft, niet op haar plaats is. Spr. zou indertijd niet met steekhoudende argumenten zijn gekomen. Hij heeft echter alleen, n.a.v. het adres aan den Raad, waarin de Leeuw, steenhouwerspatroons klachten uitten, uitdrukkelijk aan B. en W. een onder zoek gevraagd. Hij heeft dus zuiver informatorisch gehandeld. Toen het adres en de stukken aan den Raad werden overgelegd, waren ze B. en W. en de betrok ken instanties, waar spr. volgens den heer Hooiring vooraf had moeten informeeren, reeds gepasseerd, zoo dat het niets informeels is geweest, dat spr. het bij de begrooting ter sprake heeft gebracht. Den heer Hooiring spijt het, dat de heer Wiersma niet genoeg tijd heeft gevonden om het rapport vol doende te bestudeeren; dan was dezen duidelijk gewor den, dat de aangevoerde argumenten steekhoudend zijn. Bij de betreffende vraag in het sectieverslag was min of meer sprake van het niet nakomen van de arbeids voorwaarden door de leveranciers buiten Leeuwarden van granietwerken en als men dan een dergelijke aan gelegenheid aangrijpt om er in het openbaar over te spreken, met het gevolg, dat, zooals herhaaldelijk ge beurt, de Dir. van G.W. zijn kostbaren vrijen tijd moet opofferen om een dergelijk rapport samen te stellen, dan lijkt het spr. beter den weg te bewandelen, welken hij den heer Wiersma gewezen heeft, n.l. vooraf te informeeren. De heer Wiersma antwoordt, dat de heer Hooiring het voorstelt, alsof spr. de argumenten van het rapport min of meer als niet steekhoudend beschouwt. Dat is allerminst het geval. Spr. heeft het rapport volledig voor zijn rekening genomen. Hij heeft bij de begrooting inderdaad naar voren gebracht datgene, waar de Leeuw, patroons bij adres en mondeling ook op hadden gewezen, dat zij niet konden concurreeren tegen firma's buiten de stad, om dat die beneden contractloon lieten werken, maar dat staat buiten dit rapport en heeft er op het oogenblik ook niets mee te maken. Door hetgeen spr. heeft ge zegd, zou hij een hoofdambtenaar zijn kostbaren vrijen tijd hebben onthouden. Deze zaak was echter door het adres officiéél bij den Raad aanhangig gemaakt en er schuilt niets ongerijmds in, dat de Raad er zich over beraden heeft; het is zijn recht te dien opzichte inlich tingen te vragen. Het moge overigens waar zijn, dat de Dir. van G.W. er veel kostbaren tijd aan heeft besteed, spr. gelooft, dat die over den daaraan besteden tijd eigenlijk blij mag zijn, nu hij in opzet en bedoeling, daarmede beoogd, zoo volkomen is geslaagd. De heer De Vries meent, dat het rapport niet is ver schenen n.a.v. een vraag in het sectierapport, maar n.a.v. de vraag van den heer Wiersma in de begroo- tingsvergadering, of in plaats van Oderwald-graniet Felsberger werd toen gezegd Silezisch graniet van mindere kwaliteit was gebruikt. Hieruit konden buitenstaanders concludeeren, dat er zooiets als .looien pijpen, samen deelen plaats had gevonden. De heer Arends heeft spr. echter medegedeeld, dat hem na een onderhoud met den Directeur is gebleken, dat de zaak zuiver is afgewikkeld en er in het belang der gemeente is gehandeld. Punt 2. De aanbeveling van de Comm. luidt als volgt 1. mevr. J. de JongWiggemansen, Spoorstraat 134; 2. S. OosterhuisHettema, Spoorstraat 102; 3. T. van Dijk—Meinders, Achter de Hoven 239. De heeren Turksma en Van Kollem vormen het stem bureau. Benoemd wordt mevr. De JongW^iggemansen met 24 stemmen (de dames Oosterhuis en Van Dijk ieder twee stemmen). Punt 3 (bijl. no. 31). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt 1. H. H. Bakker, Engelschestraat 42; 2. J. Bast, Emmakade 3. Benoemd wordt de heer Bakker met 25 stemmen (de heer Bast 3 stemmen). Punt 4 (bijl. no. 37). De voordracht van B. en W. luidt als volgt 1. B. H. Staal, onderwijzer te Usquert; 2. K. Slachter, onderwijzer te Warffum; 3. B. Eertink, kweekeling met akte te Klein Dochteren. Benoemd wordt K. Slachter met 19 stemmen (Eertink 4 en Staal 3 stemmen en 2 biljetten blanco). Punt 5 (bijl. no. 35). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt vac.-Mr. J. B. J. Heijmeijer 1. T. Witteveen 2. R. Th. A. Bisschop vac.-F. J. A. Fritzlin 1J. B. de Vries 2. J. A. Collet vac.-J. Mes 1. P. A. Koopal 2. J. IJtsma vac.-V. Frantzen 1. J. P. Buijs 2. mevr. B. Schaapman Tilma vac.-G. Dijkstra R.Hzn. 1. M. H. Geerts 2. W. J. van Zuilen vac.-G. Grondsma Jr. 1W. Boonstra 2. W. van Eijck van Heslinga, Tweebaksmarkt 43. De heer Buiël vraagt de meening van B. en W. over het feit, dat er Raadsleden op deze aanbeveling staan. Spr. zegt niet, dat Raadsleden niet in dit college zitting kunnen nemen, maar men moet deze zaak ook van den hiërarchischen kant bezien. Theoretisch is M.H. een zelfstandig college dat geen verantwoording verschul digd is aan den Raad, die alleen de begrooting van M.H. mag goedkeuren. En nu vindt spr. het toch eigenaardig, dat dit college gedeeltelijk zou bestaan uit Raadsleden of gemeenteambtenaren, al zou daar practisch iets voor te zeggen zijn, omdat dit college zooveel geld uitgeeft. Ook bij de laatste strubbelingen is wel gebleken, dat dit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 Maart 1939. 63 bestuur niet gedeelteijlk uit Raadsleden moet bestaan en zeker niet uit ambtenaren, in functie bij de gemeente. Al had het vorige bestuurslid-ambtenares een vrije functie, er zat toch iets in, dat niet juist was en ten slotte is het moeilijk een grens te trekken en te zeggen nu handel ik als bestuurslid van M.H. en nu als dokter, of gem.ambtenaar, of Raadslid. Het is zuiverder die zaken gescheiden te houden. De heer Rom Colthoff vraagt, of zoowel de eerste als de tweede aanbevolenen bereid zijn een benoeming te aanvaarden. Een der nummers twee heeft spr. n.l. medegedeeld, dat hij geen zitting in het bestuur van M.H. wil nemen. Spr.'s bedoeling is niet om B. en W. in moeilijkheden te brengen, doch om moeilijkheden te voorkomen, als de Raad een tweede-aanbevolene zou benoemen. De heer Westra (weth.) zegt, dat B. en W., althans hij persoonlijk, van de opmerking van den heer Buiël met belangstelling kennis hebben genomen. (De heer Buiël zegt, niet langer dergelijke onaangenaamheden van den heer Westra te willen slikken. Voor hem is het een belangrijke zaak.) Spr. heeft inderdaad den heer Buiël met belangstelling gehoord en in diens gedachtengang zit veel, dat behar tigenswaard is. De verordening op M.H. echter sluit Raadsleden en gem.ambtenaren niet van het bestuurs lidmaatschap uit, doch B. en W. hebben zich door andere overwegingen, welke hier niet genoemd be hoeven te worden, laten leiden dan door die of be paalde personen Raadslid zijn. Wat de heer Buiël tegen de benoeming van Raadsleden aanvoert, onderschrijft spr. echter, al bestaat dat bezwaar niet bij B. en W. Den heer Rom Colthoff antwoordt spr., dat B. en W. buitengewoon veel moeite met deze aanbeveling hebben gehad. Voor 4 vacatures was men betrekkelijk spoedig klaar, maar voor de andere 4 hebben B. en V/. 26 per sonen moeten vragen. Ten slotte waren 2 bereid een eventueele benoeming te aanvaarden, zoodat er thans nog twee vacatures zijn. Spr. meent, dat men het B. en W. niet euvel kan duiden, dat zij de nummers twee niet hebben gevraagd, of zij eventueel een benoeming willen aannemen, maar eenvoudig personen, die h.i. in aanmerking kwamen, op de aanbeveling hebben ge plaatst. Ook nummers twee te krijgen, die wel benoemd wilden worden, zou buitengewoon bezwaarlijk zijn geweest. De heer Buiël heeft den heer Westra niet met be langstelling gehoord. Ook spr. kent de verordening, maar het gaat hem om de practische bezwaren. De vraag, of het gewenscht is Raadsleden in het bestuur van M.H. te benoemen, is de belangstelling waard. Hebben B. en W. daartegen geen bezwaar De Voorzitter zegt, dat B. en W. dan niet met deze aanbeveling waren gekomen. Uit de aanbeveling blijkt, hoe zij over deze zaak denken. De heer Buiël zegt, dat de Voorzitter hem niet wil begrijpen. Benoemd worden sub 1 T. Witteveen met 24 stemmen (Bisschop 2 stemmen en 2 bilj. blanco); sub 2: J. B. de Vries met 24 stemmen (Collet 1 stem en 3 bilj. blanco); sub 3: P. A. Koopal met 24 stemmen (IJtsma 2 stem men en 2 bilj. blanco); sub 4: J. P. Buijs met 20 stemmen Schaapman—Tilma 3 stemmen en 5 bilj. blanco); sub 5 M. H. Geerts met 23 stemmen (Van Zuilen en Boonstra ieder 1 stem en 3 bilj. blanco); sub 6: W. Boonstra met 25 stemmen (Turksma 1 stem en 2 bilj.. blanco). De Voorzitter wil, nu het bestuur van M.H. weer is aangevuld, namens Raad en gemeente den afgetreden bestuursleden danken voor het vele werk, dat zij lan- geren of korteren tijd sommigen 20 jaar belan geloos voor de gemeente hebben gedaan. Punt 6 (bijl. no. 30). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt Bestuurdersbond Leeuwarden van de Nederlandsche Vakcentrale 1. S. Meinsma 2. E. van der Stok Leeuwarder Bestuurdersbond 1. A. Rodenhuis; 2. Th. Ram R.K. Bestuurdersbond 1. H. Schrage; 2. H. Koster. Mevrouw Busscher—Sjerp zegt, dat het hier gewoonte is, dat, als een organisatie een vertegenwoordiger heeft en er komt een vacature, uit diezelfde organisatie een opvolger wordt gekozen. Nu zijn er in Leeuwarden 4 organisaties, terwijl deze Commissie drie leden telt, zoodat één der organisaties nooit vertegenwoordigd wordt, wat onbillijk is. Spr. vraagt B. en W. te overwegen, of de Comm. niet tot 4 uitgebreid kan worden en alle organisaties kunnen worden vertegenwoordigd. De Voorzitter antwoordt, dat volgens art. 13 der Arbeidsbemiddelingswet deze commissie moet bestaan uit een gelijk aantal leden-werkgevers als leden-werk nemers, zoodat het op het oogenblik niet mogelijk is, aan den wensch van mevr. Busscher te voldoen. Doch als de Raad zulks wenscht, willen B. en W. er attentie aan schenken. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 7, 8 en 9 (bijl. nos. 23, 25 en 22). Met alg. stemmen wordt besloten overeenkom stig de voorstellen van B. en W. Punt 10 (bijl. no. 24). De heer Van der Geest zegt, dat dit perceel thans verhuurd is. Loopt daarvan ook een contract met de gemeente en wordt de huur met 12 Mei opgezegd, of kan deze huurder blijven Het kan ook zijn, dat er geen contract is en wordt den huurder dan slechts 14 dagen opzegtermijn gegeven De Voorzitter antwoordt, dat bij dezen verkoop de bepaling van het Burg. Wetboek geldt, dat koop geen huur vernietigt. De huurder wordt dus nu huurder van den nieuwen eigenaar en deze staat precies zoo tegen over den huurder als de gemeente als oude verhuurster. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 11 (bijl. no. 26). Met alg. stemmen wordt beslo ten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 12 (bijl. no. 29). De heer Meek vraagt, n.a.v. de zinsnede ,,dit plan is intusschen in bewerking genomen", of dit project door G.W. wordt uitgewerkt, dan wel of er op een vroeger gemaakt plan wordt voortgebouwd. Spr. meent, dat destijds ter zake overleg is gepleegd met een particulier architectenbureau. Aangezien stadsuit breiding geen alledaagsch onderwerp op bouwkundige bureaux is en verschillende gemeenten daarbij destijds door dr. Berlage zijn geassisteerd, interesseert het hem zeer te weten, welke werkwijze thans is gekozen. Het ontwerp voor een stadsuitbreiding toch beteekent fei telijk het maken van een monument voor onze samen leving, waarin zeer tegenstrijdige belangen zoo harmo nieus mogelijk moeten worden ondergebracht, wat zeer speciaal werk is. Daarbij is het tegenwoordig gebruik een project voor de verre toekomst op te zetten, zoodat het buitengewoon serieus moet worden bekeken. Verder vertrouwt spr., dat bij dit plan ook met het maken van een centrale rioleering rekening zal worden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 2