74 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 5 April 1939. zijn, terwijl men, door nogmaals een request tot den Minister te richten, te kennen geeft, dat men hem niet aandurft. Mevr. Van DijkSmit meent met B. en W., dat, als niet aan 's Ministers wensch wordt voldaan, de aanspraak op de extra-bijdrage in gevaar komt. Hoe nu de Pers. bel. te verhoogen B. en W. stellen 150 220 opcenten voor, meenende, dat zij, die in een huur waarde van 200.en lager vallen, reeds door de rangschikking in de 5e kl. ten onrechte worden belast. Thans zeggen B. en W., dat de belastingdruk sedert 1934 met bijna een half millioen is verhoogd, doch eenige jaren geleden, toen enkele Raadsleden zich tegen 6M straatbelasting verzetten, spraken zij daarover niet. Het heette toen, dat die belasting tijdelijk was en voor de huurders weinig beteekende, omdat de eigena ren dezen last zouden dragen, maar de practijk heeft het tegendeel bewezen. Ook thans vreest spr., dat, doordat men in de eerste plaats de minder gesitueerden tegemoet wil komen en de bewoners van huizen met hooge huurwaarde dus het leeuwenaandeel moeten betalen, de practijk weer zal teleurstellen. Het gevolg toch zal zijn, dat ieder een huis met zoo weinig mogelijk pers. bel. zal trachten te vinden en dat men meer samen gaat wonen. Spoedig zullen de bronnen vrijwel opgedroogd zijn, terwijl de particulieren weer 26.200.minder kunnen besteden aan huishoudelijke uitgaven, onderhoud tuin e.d., wat weer vermindering van inkomsten van den middenstand en vermeerdering der werkloosheid beteekent. Uiteindelijk zullen dan zij, die men nu wil sparen, toch moeten betalen, evenals destijds het geval was, toen men de hooge loonen aan zienlijk heeft moeten verlagen. Hoe goed ook bedoeld, heeft groote progressie een averechtsche uitwerking. De Raad late hierover zijn gedachten eens gaan. Spr. is tegen het voorstel van B. en W., doch gaat met een opcentenregeling van 150200 mee. De heer IJtsma ziet in het voorstel de strekking om deze zaak uit te stellen en misschien nog een poging, breed gemotiveerd, bij de Regeering te doen, om te trachten haar van zienswijze te doen veranderen. Men kan zich verheugen over dit nieuwe geluid van de A.R. fractie, maar men kan het ook tragisch opvatten. Bij deze poging toch wordt gezegd, dat B. en W. lof toe komt voor de wijze, waarop zij trachten aan dezen greep te ontkomen, en voor het feit, dat zij nu nog veel meer gegevens hebben verstrekt, waarbij men dus vol ledig heeft aanvaard, dat de Regeering niet dat mate riaal tot haar beschikking had, dat het zou rechtvaar digen om Leeuwarden in deze positie te brengen. Men kan aan deze consequentie niet ontkomen. Men zal echter, als men dit standpunt inneemt, n.l. dat de Re geering niet op goede gronden handelt, toch verstandiger doen om consequent te zijn en tegen het voorstel van B. en W. te stemmen. Wat zal men straks doen, als men zonder meer van de Regeering dit antwoord krijgt ,,Wij vinden geen reden om ons voorstel terug te nemen." Die gedachte heeft zich toch zeker gevormd. Consequent is, dat men dan tegen stemt. Dit pogen sluit in zich, dat men nu wèl de uitkeering van het Rijk in gevaar wil brengen vroeger toch nam men zonder meer aan wat de Regeering doet is goed. Spr. wacht nog af, wat er van de andere zijde ge zegd zal worden. De heer Rom Colthoff merkt op, dat de meeste spre kers tot nog toe voornamelijk actie voerden tegen de nadeelen van de plaatsing van Leeuwarden in de 5e kl. van de pers. bel. Spr.'s bezwaar echter, evenals dat van mevr. Van Dijk, betreft de kwestie der progressie. Men maakt van deze gelegenheid gebruik om de opcentenhef- fing van 150—198 nu meteen te veranderen in 150—220. Wanneer men echter gemeend heeft, dat de opcenten- heffing van 150-198 rechtvaardig was, dan is er geen enkele reden om nu een heffing van 150-220 recht vaardig te oordeelen. Men kan de 26.200.ook wel vinden binnen het raam van een progressie van 150-200. De heer Van der Geest meent, dat het voorstel-Algera om uitstel te verkrijgen door middel van een gedocu menteerd request aan den Minister, waarin de Raad uitspreekt, dat de Minister in dezen fout is, een proce dure wordt met Den Haag, zooals die hier in den loop der jaren meer zijn voorgekomen vooral doelt spr. op de onderwijsverslechtering. Wat is van het voorstel te verwachten Wanneer de Minister vasthoudt aan zijn eisch, zal het uiteindelijke gevolg zijn, dat men toch tegen het voorstel gaat stemmen. Spr. meent, dat de Minister ondanks een hoe goed ook gedocumenteerd stuk zijn standpunt zal handhaven. De Raad zegge Wij zijn tegen het voorstel en zullen afwijzend staan tegenover den eisch van den Minister. De heeren Posthuma en Buiël hebben zich tegen het voorstel-Algera verzet en ook de heer IJtsma sprak in dien geest. Spr. sluit zich hier volkomen bij aan. De heer Botke (weth.) zegt, dat er hier dezen avond niet veel nieuws gezegd is. Ook hij kan het voorstel van B. en W. niet enthousiast verdedigen. Alles is gedaan om den Minister te overtuigen, dat Leeuwarden onbillijk wordt belast en uitvoerig is zulks aangetoond. Na de afwijzing echter van den Minister hebben B. en W. in de vorige vergadering voorgesteld toch maar aan diens verlangen te voldoen, omdat zij meenden bij weigering de extra-bijdrage in gevaar te brengen, en het ten slotte toch tot een besluit moest komen, ook met het oog op het versturen der aanslagbiljetten. De heer Algera meende toen geen voldoende gegevens te hebben om te kunnen bewijzen, dat Leeuwarden onbillijk wordt be handeld. Zijn partij, behalve de heer Wiersma, die toen reeds overtuigd was van de onbillijkheid, steunde hem en het voorstel tot uitstel werd aangenomen. B. en W. hebben dit voorstel, met de mondelinge toelichting daarop als een geheel beschouwd, hoewel zij ook hun voorstel alleen hadden kunnen aanhouden, en zij hebben andere gemeenten inlichtingen gevraagd. Het is niet gemakkelijk uit de vele cijfers een con clusie te trekken, daar alle gemeenten anders ingericht zijn en andere verordeningen hebben. 75 opcenten op de gem.fondsbelasting drukt op elke gemeente even zwaar, maar als in de eene gemeente de pers. bel. meer opbrengt dan in de andere, beteekent dat niet, dat de eene zwaarder belast is, doch dat daar meer beter gesitueerden wonen. Toch hebben de cijfers gedemon streerd, dat de opvatting van B. en W. juist is. Leeu warden is per inwoner het hoogst belast, mede doordat het voor de pers. bel. in de 5e klasse is, hoewel het daar, ook volgens den Minister, niet volkomen in hoort, al ligt het dichter bij de 5e dan bij de 4e. Bovendien is Leeuwarden in de 3e kl. der gem.fondsbelasting, on danks dat de Minister meende, dat de gemeente in de 2e kl. hoorde en B. en W. die opvatting niet konden ontzenuwen. Leeuwarden is dus wel uiterst zwaar belast. Uit wat de heer Algera heeft gezegd, blijkt, dat er weinig nieuws over deze zaak te zeggen is, maar mis schien meent deze met zijn argumenten indruk op den Minister te maken. Spr. betwijfelt zulks, maar B. en W. hebben geen bezwaar tegen het voorstel-Algera. Dan is alles geprobeerd en indien men het niet deed, zou men er wellicht later spijt van hebben. Weinig nieuwe mo tieven kunnen worden aangevoerd, maar misschien zal de Minister de zaak nog eens nagaan. Uitstel houdt evenwel het gevaar in zich, dat een regeling van bovenaf kan worden opgelegd. Art. 5 van de Wet tot steun aan noodlijdende gemeenten toch bepaalt, dat de Minister de begrooting van gemeenten, welke de touwtjes niet aan elkaar kunnen knoopen, mag vaststellen. De Mi nister schrijft, ook na gezette overweging geen aan leiding te kunnen vinden het ingenomen standpunt te herzien, dat Leeuwarden terecht in de 5e klasse is ge rangschikt. Dus, zou hij nu anders beslissen, dan is die „gezette overweging" niet juist geweest. T.a.v. hiervan is spr. het met den heer IJtsma eens. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 5 April 1939. 75 De progressie is thans niet aan de orde. Een moeilijk probleem is echter om gemiddeld 200 opcenten te heffen tusschen 150 en 200! Zij, die reeds ten onrechte zijn aangeslagen, zullen dan nog zwaarder moeten worden belast. Dat de bronnen zullen opdrogen, zal zoo n vaart niet loopen. Het vermogen in Leeuwarden is n.l. in één jaar met 10 millioen gestegen De voorgestelde pro gressie is mede zoo bepaald, om de vroegere verhouding eenigszins te herstellen. Spr. gaat hierop niet verder in, daar deze kwestie later aan de orde komt. De heer Algera zou, als men zuiver zakelijk was ge bleven, weinig aanleiding hebben gehad iets te zeggen, doch spr.'s voorstel is ook gebruikt als aas voor politieke haaien, om er ieder voor zich profijt uit te slaan. Spr. heeft zijn betoog echter uitsluitend zakelijk bedoeld. De heer IJtsma en de wethouder meenen, dat spr. denkt, dat de Regeering het materiaal niet heeft, maar als men die opvatting zou huldigen, zou men zich nooit mogen verweren. Hij meent echter, dat men meer en ander materiaal kan hebben en den Minister op bepaalde wijze kan bijbrengen, hoe Leeuwarden wordt behandeld. Ieder kan zich vergissen. De Minister heeft ,,na gezette overweging" zijn besluit genomen, maar spr. betwijfelt, of de daaruit getrokken conclusie gewettigd is, daar volgens den Minister de brief van B. en W. „na gezette overweging" niet heeft kunnen leiden tot herziening van het standpunt, dat deze gemeente terecht gerang schikt is in de 5e kl. Daar gaat het echter niet om. Het gaat om de opcenten, welke in verband met het geheele belastingbeeld moeten worden gebracht en zoo is het nog niet beschouwd. Het is absoluut onjuist, dat boven spr.'s betoog „Ein delijk ontwaakt" moet staan. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat spr.'s fractie de laatste jaren behoorlijk wakker is geweest en dat anderen hebben geslapen, toen zij zich zooveel illusies over de Leeuwarder finan ciën maakten. Spr. c.s. hebben speciaal de S.D.A.P. wakker gemaakt, die thans, als spr. niet had gesproken, met B. en W. was meegegaan, terwijl zij nu achter spr. c.s. staat. De heer Turksma zegt, dat Leeuwarden onredelijk is behandeld, terwijl de heer Posthuma opmerkingen heeft gemaakt, welke den bodem der werkelijkheid hebben verlaten. Spr. heeft echter de woorden „billijk" en „on billijk" niet gebruiktalleen heeft hij gezegd, dat men op grond van de gegevens moet probeeren van de hooge opcentenheffing af te komen. Of men deze heffing billijk of onbillijk vindt, hangt af van het standpunt, dat men t.a.v. het geheel inneemt. De heer Posthuma b.v. wil het geld halen, waar het zit, is dus voor ver doorgevoer de progressie, maar als men dat op Leeuwarden toepast, moet hij deze belasting billijk vinden, omdat Leeuwarden veel draagkracht heeft. De heer Posthuma zij ook in ander opzicht voorzichtig, als hij zich tegen belasting- verhooging verzet, want als zijn wensch, staatspensioen, zou worden vervuld, dan zouden misschien wel 1000 opcenten geheven kunnen worden De heer Van Kollem meent, dat spr. dit betoog drie weken geleden ook had kunnen houden, maar het toen gevraagde materiaal heeft thans opgeleverd, dat Leeu warden met 6.4 per inwoner aan de spits staat. Was dit cijfer b.v. 5.5, dan was er van onbillijkheid geen sprake. Spr. c.s. zouden thans de kneep van bovenaf beginnen te voelen, doch dat is niet goed voorgesteld. Spr. heeft juist gezegd, dat. als het Rijk groote uitgaven heeft, de gemeenten verplicht zijn de noodige middelen te ver strekken, dus voor die kneep zijn zij niet bang, maar alle gemeenten moet gelijk worden behandeld. Als er één is, die het recht heeft te zeggen, dat de belastingen zoo laag mogelijk moeten zijn, is het wel spr.'s partij, daar zij steeds heeft aangedrongen op soberheid daaromtrent. Het stemt tot vreugde, dat het meerendeel der Raads leden en ook B. en W. alles willen aangrijpen om deze belastingverhooging aan Leeuwarden voorbij te laten gaan. Spr. vindt het ontactisch om den Minister voor een voldongen feit te plaatsen. Onderhandeling is beter. Voorts is de wet op noodlijdende gemeenten niet op Leeuwarden van toepassing. Spr. hoopt, dat de Raad zich unaniem voor zijn voor stel zal verklaren, waardoor men sterker staat. De heer Buiël herinnert aan zijn vraag, welke door weth. Botke niet is beantwoord. Wanneer dit voorstel wordt verworpen, verdwijnt dan daarmede de geheele extra bijdrage of wordt het bedrag, dat de pers. belasting bij verhoogde opcenten heffing meer zou opbrengen, op die uitkeering uit het Werkl.subs.fonds gekort? (De heer Botke: Maar dan wordt het van hoogerhand opgelegd.) Dat is niet zoo. De situatie is dezeLeeuwarden heeft een uitkeering gevraagd uit het Werkl.subs.fonds en nu wordt door de Comm. van Overleg gezegd Gij moet de verordening zoodanig wijzigen, dat 26.200. meer wordt opgebracht. De Raad kan zeggen Daar zijn wij het niet mee eens. Dan valt er een beslissing. Misschien wordt daardoor op de extra-bijdrage gekort het bedrag, dat nu uit de pers. bel. gehaald wordt. Dan kan men van die beslissing bij de Koningin in beroep gaan. Wat wil men nu eigenlijk bereiken met dit voorstel- Algera Spr.'s fractie is het daar niet mee eens. Spr. oordeelt de in het voorstel vervatte motiveering prae- matuur. Ze behoort thuis in een bezwaarschrift tegen de beslissing i.z. de uitkeering van het Werkl.subs.- fonds. Hierom en ook omdat Ged. St. toch met den Raad eens zijn, dat deze verhooging eigenlijk niet ge motiveerd is, vindt spr. dezen gang van zaken geheel onjuist. Zooiets is hier slechts een enkelen keer voor gekomen (een kleine kwestie t.a.v. bewaarschoolonder wijzeressen). Nu Ged. St. den Raad in het gelijk stellen, wordt hem een welkome gelegenheid geboden, den eisch af te wijzen. Wanneer Leeuwarden nu weer vragen derwijs bij den Minister komt, dan zal natuurlijk het antwoord afwijzend zijn. Deze zaak moet gemotiveerd worden verworpen. Dan zal toch meer bereikt worden dan met een al dan niet slap request, in welk geval de zaak weer over ver schillende instanties moet gaan. De heer Van Kollem wil deze zaak, gezien haar be lang, nog even zuiver stellen. De heer Algera zegt, niet over billijk of onbillijk te hebben gesproken, maar drie weken geleden was zijn motief tot uitstelwordt Leeu warden ook onbillijk behandeld? Spr.'s bezwaar is, dat de heer Algera op twee gedachten hinkt. Reeds den vorigen keer week de heer Algera af van den weg, dien zijn fractie de laatste jaren heeft bewandeld, n.l. door dik en dun het Regeeringsbeleid verdedigen. Als er politieke haaien zijn, is er ook politiek aas geweestspr. nu zeide, dat hij in het betoog van den heer Algera politiek aas voelde. De heer Algera erkent de bezwaren daaruit zou logisch volgen, dat hij tegen het voorstel van B. en W. stemt, maar nu zegt hij, dat cijfers voor zijn doel niet kunnen dienen. Waarom heeft hij dan cijfers gevraagd en dankt hij B. en W. voor de verstrekking? Voorts zegt de heer Algera, dat de cijfers zeer sprekend zijn; hij had echter nog veel sprekender cijfers kunnen noemen, bijv., dat Leeuwarden gemiddeld per hoofd 4.42 extra-bijdrage vraagt, tegen 's-Herto- genbosch 16.67 en Maastricht 7.91. Al noemde hij enkele, hij heeft het verschil niet duidelijk laten uit komen. Voor spr. zijn deze cijfers echter wel belangrijk, al geeft hij toe, dat voor elke gemeente verschillende maatstaven gelden. Spr.'s fractie wil alles doen om den belastingdruk zooveel mogelijk te verlichten. De heer Algera eischt thans alle eer voor zijn fractie op en zegt, 6 jaar gele den reeds voorspeld te hebben, dat de financiën zouden terugloopen, maar ieder weet, dat de wereldcrisis oor zaak is van den diepen put, waarin men zit, en dat een dergelijke crisis niet kon worden verwacht. Het verheugt spr., dat Rechts uiteindelijk de moge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 3