154 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 November 1939.
ten, die hij wilde uitoefenen en handhaven. Die inbreuk
heeft steeds de protesten uitgelokt van spr. c.s.
De heer de Boer (weth.) antwoordt den heer Al-
gera, dat z.i. de dienstcommissies niet in de plaats van
het G.O. komen.
In art. 4 van de Verordening op de Dienstcommissies
komt o.a. voor De Dienstcommissie behandelt in haar
vergaderingen die punten, welke haar door de Comm.
v. G.O. ter beoordeeling worden toegezonden. Zij heeft
het recht, die commissie voorstellen te doen over onder
werpen, bedoeld in art. 1 der Verordening, regelende
het G.O.
En in art. 10 staat: De leden kunnen ook voorstellen
ter behandeling indienen.
Dus niet alleen het G.O. kan met voorstellen komen,
maar ook de Dienstcommissie, en dat verandert heele-
maal niet.
Nu is hetgeen in dit voorstel is vervat, reeds in het
G.O. behandeld en zonder eenige discussie er door
gegaan. Volgens die Commissie was dit iets vanzelf
sprekends. Trouwens, heel lang heeft men naar de
resultaten, die ten slotte uit het gemeenschappelijke
overleg te voorschijn kwamen, uitgezien. Het reglement
zelf kan binnenkort aan de orde worden gesteldte
voren moest echter het thans voorgestelde worden
behandeld.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W. De heer Algera wil geacht
worden te hebben tegengestemd.
Punt 17 (bijl. no. 139).
De heer Rom Colthoff zegt, dat dit voorstel gaat in
de richting van de uniformiteit voortaan zal geen geld
meer voor het plaatsen der gasmeters in rekening worden
gebracht, evenmin als dit reeds het geval is met de
muntgas- en electriciteitmeters. Hiertegen zouden
volgens B. en W. geen financiëele bezwaren behoeven
te bestaan, maar spr. meent, dat deze uniformiteit de
gemeente niet zoo weinig zal kosten, want in de toe
lichting staat, dat in 1937 en 1938 voor plaatsingskosten
is ontvangen resp. rond 1100.— en 1000.—. Nu
kwamen die ontvangsten blijkbaar niet zoo goed uit,
omdat, wat aan plaatsingskosten werd ontvangen, min
der geput werd uit den post „aanleg dienstleidingen".
De gewone dienst werd er dus practisch niet door be-
invloed. Maar er wordt nu 1000.a 1100.cadeau
gedaan, omdat er verschillende klachten worden inge
diend. Dan moet men zich afvragen,zijn die klachten
gegrond? (De heer Wiersma: Ja).
Spr. meent dit te moeten betwijfelen. De toelichting
zegt, dat, als men verhuist naar een woning, waar geen
gasmeter is, men een meter tegen betaling moet laten
plaatsen men beroept er zich dan op, eerst een meter
gehad te hebben en nu wéér te moeten betalen, terwijl
men, in een woning komende, waar al een gasmeter is,
niets zou behoeven te betalen, óók al zou die woning
eerst een tijd leeg staan, als men maar tijdig de Gas
fabriek kennis geeft, dat men die woning zal betrekken.
Spr. zou er zich nog mee kunnen vereenigen, de plaat
singskosten te laten vervallen, als er minder aftrek van
gas zou zijn dan zou men wat meer coulance kunnen
geven, maar die reden is blijkbaar niet aanwezig. Men
doet echter afstand van die 1000.a 1100.— om
maar van het gezanik af te zijn. Door de mobilisatie
komt het veelvuldig voor, dat gezinnen hun huishouding
opbreken en hun gasmeter laten wegnemen. Komen zij
later terug, dan willen zij den meter weer geplaatst
hebben en nu kan spr. er zich wel mee vereenigen, dat
men voor deze „mobilisatieslachtoffers" een uitzonde
ring maakt en hen de plaatsingskosten niet laat betalen,
maar om dit alleen te doen ten behoeve van menschen.
die onredelijke klachten hebben, daarmede vereenigt
spr. zich niet.
De heer Buiël vraagt, of met deze regeling nu ook
vervalt, dat, als gasmeters wegens wanbetaling wegge
haald worden, bij herplaatsing men weer aansluitings-
kosten moet betalen.
De heer Turksma antwoordt den heer Rom Colthoff,
dat, als de ontvangsten op den post plaatsingskosten
toch bijna niet uitkomen, ze gereedelijk verwaarloosd
kunnen worden; men zou dan juist deze wijziging moeten
voorstaan, omdat hiermede gediend worden de billijk
heid en rechtvaardigheid.
Deze wijziging heeft niets te maken met het gezanik
van verschillende menschen B. en W. gaan uit van
het rechtvaardigheidsbeginsel, dat ook verschillende
Raadsleden indertijd reeds in Lichtcomm. en Raad
hebben aangevoerd. Spr. kan zich van den heer Rom
Colthoff niet voorstellen, dat deze, wat wel aan de eene
groep van inwoners wordt toegestaan, niet zou wen-
schen voor de andere, en zag gaarne, dat deze zijn stem
alsnog anders zou bepalen.
De kwestie van de wanbetaling wordt in een geheel
ander artikel van de verordening geregeld en heeft met
dit voorstel niets te maken.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W. De heer Rom Colthoff wil
geacht worden te hebben tegengestemd.
Punt 18 (bijl. no. 144).
De heer Meek las, dat zich wel eens moeilijkheden
voordoen bij het aanbrengen van een verbindingskabel
tusschen twee perceelen. De aanleiding daartoe kan
zijn, dat bij de aansluiting wel eens beschadiging ont
staat. Voor wiens rekening die is, kon spr. niet vinden
om eventueele moeilijkheden te voorkomen, zou hij de
verordening willen wijzigen in dien zin, dat de even
tueele schade door en voor rekening van de gemeente
zal worden hersteld.
De heer Van Kollem vereenigt zich niet met het
voorstel. Het feit, dat de beslissing, of de eigenaar van
het aangesloten perceel verplicht is de aansluiting voor
een naastgelegen perceel door zijn huis tot stand te laten
brengen, aan den Dir. der Lichtbedrijven zal zijn, doet
spr. moeilijkheden vreezen, waar de gemeente beter
buiten kan blijven. Hij neemt onmiddellijk aan, dat de
opzet is, zoo soepel mogelijk te zijn, maar toch kunnen
er moeilijkheden van zeer onaangenamen aard ontstaan,
zoo b.v„ dat van wege de aansluiting een parketvloer
opgebroken zou moeten worden, of dat de muur, waar
door geboord moet worden, ongunstig is gelegen. Der-
oelijke gevallen kunnen thans nog niet worden voorzien.
Het lijkt spr. beter, dat in de enkele gevallen, die zich
zullen voordoen, de aangeslotene en al degene, die aan-
sluitinq vraaqt, het onderling eens trachten te worden.
De heer Buiël zegt, dat het onaangenaam en misschien
onsociaal is, als iemand weigert een kabeltje door den
muur te laten leggen, maar om in het algemeen het hier
voorgestelde in een verordening vast te leggen, lijkt
hem juridisch niet mogelijk, omdat het in strijd is met
de Grondwet.
Is het geval echter niet op andere wijze gemakkelijker
te regelen B.v. door vast te leggen, dat, als iemand
niet verkiest, dat de aansluiting door zijn huis tot stand
komt, en hij dus oorzaak is, dat de gemeente meer kosten
heeft, hij die andere, kostbaarder aansluiting buiten zijn
huis om, betaalt De betrokkene zal allicht iets voor een
dergelijke schikking over hebben. Spr. gelooft, dat hier
voor voldoende motief is, omdat de gemeente in het
algemeen de taak heeft, dergelijke voorzieningen zoo
goedkoop mogelijk uit te voeren, terwijl hiervoor ook
zeer wel rechtsgronden te vinden zijn.
Voorts wijst spr. er op, dat de voorgestelde straf
maatregel bij weigering eigenlijk in beqinsel onjuist is,
want weigert de gemeente een onwillige de levering
van electriciteit, dan snijdt zij zich zelf in de vingers,
doordat zij minder geld ontvangt. Ook daarom kan spr.
dit voorstel niet toejuichen.
De heer Algera sluit zich bij den heer Van Kollem
aan. Spr. weet, dat deze zaak van geringen omvang is,
maar de moeilijkheid ligt hierin, dat het beginsel van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 November 1939. 155
dit voorstel, n.l., dat iemand verplicht kan worden, dat
iets in zijn huis gebeurt wat hij niet wil, onjuist is en
een onjuist beginsel moet men niet in een verordening
vastleggen. Men moet de waarde van deze zaak niet
laten afhangen van het feit, dat zij weinig te beteekenen
heeft, doch er van uitgaan, dat dergelijke verplichtingen
niet kunnen worden opgelegd. En als iemand, die voor
zoo n geval komt te staan, niet uit gemeenschapszin
wil meewerken, moet de beslissing daarover bij hem
liggen.
In welke kwaliteit treedt de gemeente hier op Niet
in publiekrechtelijke functie, maar als exploitante van
het Gem. Electr. bedrijf, een monopolistisch bedrijf. Er
zijn ook particuliere monopolistische bedrijven, b.v.
radio-centraleshoe zou men dezen een dergelijke be
voegdheid kunnen weigeren, die men de gemeente wel
verleent De argumenten, die men aanvoert voor deze
zaak materieel- en tijdsbesparing kunnen ook gelden
voor particuliere bedrijven.
Het betreft hier een verkeerd principe, waarmede de
Raad zich niet vereenige.
De heer Van der Meulen heeft met groote verbazing
den heer Algera gehoord. Deze vindt het principieel
verkeerd, dat hier inbreuk wordt gemaakt op het recht
van beslissing, dat volgens den heer Algera toekomt
aan den eigenaar van een huis, en daarmede is de Anti-
Revolutionnair bedenkelijk dicht gekomen bij het prin
cipe van de Fransche Revolutie: het onschendbare en
heilige eigendomsrecht.
Het was juist de rechtsontwikkeling in de tweede
helft der 19e eeuw, die het eigendomsrecht een geheel
anderen inhoud heeft gegeven, d. i. het recht van den
eigenaar om wél te beschikken over zijn goed, maar
behoudens de bepalingen in wetten en verordeningen,
dus slechts voor zoover het algemeen belang die be
schikking toelaat. En in dit belang wordt nu een wij
ziging der verordening voorgesteld.
Hoewel spr. dus ten opzichte hiervan volkomen met
den heer Algera van meening verschilt, is hij het met
hem eens t.o.v. andere bedenkingen, die deze tegen het
voorstel heeft, n.l., dat de gemeente hier niet optreedt
als publiekrechtelijk lichaam, maar als exploitante van
een bedrijf. Het betreft hier een privaatrechtelijken band
tusschen de gemeente en dengeen, die electriciteit van
haar afneemt. Er is hier dus sprake van een contract,
dat niet eenzijdig kan worden gewijzigd. Toch wordt
een dergelijke wijziging voorgesteld, waar er staat„de
aangeslotene, alsmede de eigenaar van een aangesloten
perceel is verplicht", enz. Als eenmaal de privaatrechte
lijke band bestaat, kan de gemeente niet eenzijdig, met
behoud van dien band, een nieuwe verplichting aan een
aanneslotene opleggen. Dit zou alleen mogelijk zijn bij
beëindiging van de levering en bij het sluiten van een
nieuw contract.
Spr. heeft nog een ander bezwaar dan door de heeren
Van Kollem en Meek is ontwikkeld. Als iemand een
maal aangesloten is, heeft hij volledig daarvoor betaald.
Hoe gaat het dan met de kosten van dengeen, die aan
gesloten wordt met een zijtak van een aansluitkabel
Voor hem zijn minder kosten aan materieel en loonen
gemaakt, doch waarom zou de een meer moeten betalen
dan de ander Dan zou het billijk zijn en logisch, dat
hij, die de oorspronkelijke aansluiting heeft betaald, een
deel terugkrijgt. Deze bevoegdheid tot terugbetaling is
echter niet in deze wijziging vervat. Hoewel spr. de
practische strekking hiervan toejuicht, kan het voorstel,
zooals het hier ligt, niet aangenomen worden.
De heer Turksma (weth.) antwoordt, dat het voor
stel, wat den juridischen kant betreft, ook nogal be
spreking in het College heeft uitgelokt. Men make
echter deze kwestie niet grooter dan ze werkelijk is.
De bezwaren van de heeren Meek en Van Kollem
deelen B. en W. niet. Het is de bedoeling, met de be-
lanqen van de betrokkenen aan beide zijden rekening
te houden. Spr. kan wel verzekeren, dat de Directie
der Lichtbedrijven geen parketvloeren zal laten opbre
ken. Maar het gebeurt soms wel, dat, als er menschen
naast of boven elkaar wonen die oneenigheid hebben,
niet wordt toegestaan, dat er een kabel gelegd wordt,
waardoor dan het bedrijf gedupeerd wordt.
Zou men weer een toestand krijgen als in de vorige
oorlogsjaren, dan moeten de uitgaven voor het bedrijf
beperkt worden. Toen is de kabelprijs tot 35.— per m
opgeloopen. Zou het bedrijf dan verschillende malen
door den onwil van de bewoners die niet op redelijke
basis willen medewerken, worden getroffen, dan zou
dit nog al iets beteekenen. Schade wordt echter niet
aangericht. Het gaat hier om het boren van een gaatje
in den scheidingsmuur ter grootte van een dubbeltje.
Bij nieuwbouw wordt het steeds toegestaan.
Men moet deze zaak echter tot werkelijke proporties
terugbrengen en dan is het toch zoo, dat de Lichtbe
drijven gedupeerd kunnen worden door gebrek aan
burgerzin der inwoners.
De juridische bezwaren kan spr. zeer wel aanvoelen,
maar hij meent, dat men er geen academisch debat over
moet opzetten; in de practijk toch zullen die bezwaren
niet overwegend zijn. Den heeren Buiël, Algera en Van
der Meulen, die het voorstel op grond van het eigen
domsrecht bestreden, zegt spr., dat er omtrent het eigen
domsrecht al zeer veel is veranderd. Aan verschillende
kanten heeft men wel gezien, hoe met dat recht wordt
omgesprongen.
Bij bespreking van de Luchtbescherming heeft men
vanavond nog kunnen hooren, dat men verplicht kan
worden, iemand binnen te laten, die men misschien niet
gaarne in zijn huis wil hebben. (De heer Van Kollem:
De Luchtbeschermingswet is niet aan de orde geweest).
Spr. noemde slechts dit feit, omdat het iets met de
onderhavige zaak gemeen heeft. Deze wijziging heeft
op zichzelf een zeer geringe beteekenis en al die juri
dische bezwaren hebben hier geen zin, omdat men be
paalde voorwaarden bij weigering kan opleggen.
Men zou kunnen zeggendan leveren wij geen
stroom of de reeds aangeslotenen moeten een deel der
meerdere kosten bijbetalen. Dit laatste is ook inderdaad
de bedoeling. Overigens zorgt de Directie der Licht
bedrijven er voor, dat geen schade wordt aangericht.
Zou wél iets moeten worden bedorven, dan legt men
een kabel van buiten af aan; in dit geval blijft de toe
stand dus zooals die steeds was.
De heer Algera zegt, dat niet velen verwacht zullen
hebben, dat bij dit voorstel de rechtsfilosofie gehaald
zou worden. Het heeft echter de discussies verleven
digd.
De heer Van der Meulen zeide, dat hij tot zijn groote
vreugde den A.R. de hand kon reiken. Dat genoegen is
wederzijdsch, want spr. gelooft, dat de heer Van der
Meulen in zijn conclusie zeer dicht komt bij de A.R.-
beginselen en wel daar, waar hij de vrijheid en de
rechten van de burgers handhaaft tegenover de machts
usurpatie van de gemeenschap.
De heer Van der Meulen heeft aan spr. socialistische
principes verweten en de beginselen van de Fransche
Revolutie. Dat kan hij echter niet uit spr.'s redeneering
halen. Zijn daarbij genoemde praemisse vervalt en
daardoor ook zijn conclusie. Spr. zou hebben gezegd,
voorstander van de onschendbaarheid van den eigen
dom te zijn, maar zoo heeft hij het niet bedoeld, zeer
wel wetende, dat het eigendomsrecht een groote evo
lutie heeft doorgemaakt, nl. van een absoluut recht tot
een sociale functie, d.w.z. de eigendom heeft een sociale
functie gekregen. Er zijn hier voorbeelden genoemd,
hoe het mogelijk zou zijn, in den eigendom in te grijpen.
Ook spr. c.s. zijn voorstanders van een dergelijk in
grijpen bij noodzaak, maar in dit geval moet de eigenaar
de beslissing behouden, omdat hetgeen, waar het om
gaat, niet belangrijk, noch noodzakelijk genoeg is, dat de
eigenaar afstand doet van zijn rechten. Het betreft hier
slechts enkele gevallen; bovendien is de materie niet