164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1939. de veiligheid zou worden verhoogd, zou een aanvulling niet onaanvaardbaar zijn. Spr. meende echter gehoord te hebben, dat het bedrag wel lager zou zijn te stellen, omdat enkele kelders al door de eigenaren waren in gericht. Het bedrag op den Kapitaaldienst te brengen, lijkt spr. verdedigbaar, al verdient het voorkeur, het op den gewonen dienst te verantwoorden. Is het wel juist, dat de gemeente alle kosten in dezen heeft te dragen Is hier geen ruimte voor werkver schaffing of kunnen deze werkzaamheden niet de uit gaven van M.H. verlichten Spr. vraagt zich af, of het niet denkbeeldig is, dat van ..oploopen" naar een schuilgelegenheid ongelukken zullen komen. Dit zal allerminst het geval zijn bij het verlaten van deze noodverblijfplaats. Mogelijk zou dit bij een eerste luchtalarm zoo zijn. doch bij volgende gelegenheden mag meer bezinning worden verwacht. Het feit, dat een deel der stad bevoordeeld zou wor den, mist betoogkracht, want, daargelaten de vraag of een dergelijke toestand zich uit anderen hoofde in de stad niet voordoet, het gaat hier niet om bevoordeeling, doch om beveiliging in verband met de bestaande moge lijkheden. Het argument heeft slechts kracht om in andere wijken ook maatregelen te nemen. Resumeerende, meent spr., dat de voorgestelde som redelijk is in verband met het doel en dat de Raad het voorstel moet aanvaarden. De heer Van Kollem zegt, dat het schijnt, om in de terminologie van den heer Buiël te spreken, dat deze zijn licht wil laten schijnen over den schijn van veilig heid, dien het voorstel van B. en W. zou geven. Spr. persoonlijk kan zich vereenigen met dit voorstel. De Raadsleden zijn geen van allen deskundig en hebben geen gelegenheid om uitvoerig over deze zaak te spre ken. Wel komt het spr. voor, gezien helaas de practijk in verschillende deelen der wereld, dat het door den heer Buiël voorgestelde een schijnmaatregel zal blijken, afgescheiden nog van het feit, dat a 1' improviste, dus niet goed, ingerichte schuilkelders eerder een gevaar dan een bescherming zijn. Men heeft kunnen lezen, dat in zekeren staat 60 menschen in een plotseling gemaakte schuilplaats levend zijn begraven en voor het grootste deel daarin zijn gebleven. Spr. is ten volle overtuigd, dat B. en W. gelijk hebben, als zij zeggen, dat, door het gevraagde bedrag beschikbaar te stellen, toch geen afdoende maatregel genomen kan worden. Wat spr. niet in het voorstel van B. en W. zag, maar er toch gaarne in zou zien, is, wat B. en W. van plan zijn wel te doen; in aansluiting op wat in verschillende vergaderingen naar voren is gebracht, herinnert spr. er aan, dat in den Raad sterk de gedachte leeft, dat het van zeer groot belang is, dat de Geneesk. Dienst, vooral ook i.z. de taak van het personeel, en de brandweer hier tip-top in orde zijn. Heeft dit, evenals eventueel een kleine decentralisatie van het geheele apparaat, zij het dan ook tijdelijk, de volle aandacht van B. en W. Spr. stelt het op prijs, daarover het oordeel van B. en W. te vernemen. De heer Sterringa heeft reeds eenige malen zijn standpunt uiteengezet; men weet dus, hoe hij over deze zaak denkt. Door het voorstel-Buiël aan te nemen of te verwerpen, zal uitgemaakt worden, of er wel of niet iets ondernomen zal worden. Daarom zal spr., ongeacht de grootte van het in dit voorstel genoemde bedrag, voor stemmen. De Voorzitter zegt, dat het geheele betoog van den heer Buiël hierom gaat, dat men er niet mee kan vol staan niets te doen. Maar geeft dan wat deze wil wer kelijk veiligheid? Daartoe moet men eerst nagaan, hoe de zaak van de luchtbescherming in elkaar zit. Rotter dam is wel als voorbeeld genoemd, maar dat is in vele opzichten, en zeker thans, een andere stad dan Leeu warden, ook wat den bouw aangaat. Men moet niet alle steden met elkaar vergelijken. Het is allereerst de bedoeling der luchtbescherming in onze stad, dat men bij luchtalarm zooveel mogelijk zal trachten de straten te ontruimen; zij, die zich op straat bevinden, moeten dan in eigen of andermans huis gaan. Dat gaat in Leeuwarden vrij wat gemakkelijker dan in Rotterdam of Den Haag, waar de afstanden grooter zijn en men in het algemeen niet zoo bekend is in bepaalde gedeel ten der stad. Hier is men practisch overal bekendin betrekkelijk korten tijd zal men thuis kunnen komen. Het is dan ook tijd van oorlog, dat dient niet vergeten te wordend Men moet beginnen met aan te nemen, dat er vooral 's avonds, als volledig verduisterd wordt, bijna geen verkeer op straat zal zijn dan alleen in uiterste noodzaak; de practijk elders heeft dit wel uit gewezen. Dan toch zal ieder, die maar eenigszins kan, thuisblijven, tenzij men wil risqueeren, dat men zichzelf of een ander een ernstig ongeluk bezorgt. Ook zal het verkeer overdag heel anders zijn dan thans, noch zal er dan in schemer of donker op de Nieuwestad gefla neerd worden. De opzet der luchtbescherming is, dat, als er open bare schuilplaatsen zijn, deze zijn bestemd voor hen, die bij luchtalarm niet meer een huis kunnen bereiken. Spr. kan het idee echter maar niet van zich afzetten, dat, wordt een keurige schuilplaats b.v. in een plantsoen in een der buitenwijken gemaakt, de omwonenden zullen denken, dat deze ook voor hen bestemd is en dat zij, meer dan te voren, een ongerechtvaardigd gevoel van veiligheid zullen hebben. Spr. geeft den heer Buiël toe, dat er voor den man op straat wel iets te doen ware, maar hiermede zou men het publiek een schijn van veiligheid bijbrengen. Zoo hoort men ook in andere plaatsen, b.v. in Den Haag, zeggen: „Wij hebben wel 20 schuilloopgraven", maar wat heeft heel Den Haag daaraan? Ook deze zijn slechts voor hen bedoeld, die zich toevallig in de buurt bevindenzij, die op het oogenblik van gevaar thuis zijn, hebben met de schuil loopgraven niets te maken. Al dergelijke dingen geven een schijn van veiligheid, anders niet. Het is, alsof men de bevolking eenigszins voor den gek houdt. De vraag komt hier op hoe moeten de menschen op straat dan bij luchtalarm voor onderdak zorgen? Naar het oordeel van B. en W. moeten ze zorgen öf thuis te komen, öf ten slotte ergens onderdak te vinden. De heer Buiël zeide, dat het aanbrengen van deze schuilloopgraven slechts een begin moest zijn, en de heer Sterringa sprak over een principieele uitspraak, of er iets zal gebeuren ja of neen. De cijfers, die de heer Buiël van spr. gehoord heeft, zijn slechts globale; dat heeft spr. er direct bij gezegd. Er is betrekkelijk ruw geraamd er komen nog meer kosten, o.a. van voorbereidselen, bij. Volgens den heer Buiël moet er méér gedaan worden, zooals in andere steden. Echter verkeeren die in andere omstandigheden en voorts is het haar zaak, als de men schen gelukkig worden gemaakt met schuilplaatsen, waar het grootste deel van de bevolking toch niet in kan. Op zichzelf kan iets dergelijks misschien een ge ruststelling zijn, maar spr. gelooft niet, dat men aan zoo'n systeem moet beginnen. T.a.v. het requireeren van te ontruimen kelders is de ervaring te Rotterdam niet zoo gunstiq geweest. En kelen hebben op gemeentekosten hun kelders wel willen ontruimen en afstaan de magazijnvoorraden moesten echter ergens anders geborgen worden, wat de gemeente ook betaald heeft en ten slotte maken de eigenaren ook nog reclame met de schuilkelders. Als spr. de lijst van de hier aanwezige kelders ziet, kan hij niet aannemen, dat er eigenaren bij zijn, die, tenzij de gemeente de ont ruiming betaalt en ook op haar kosten de voorraden tijdelijk erqens anders en even goed laat opbergen, hun kelders willen afstaan. De firma V. en D. zou misschien haar kelder wel beschikbaar willen stellen, als b.v. maar aan de achterzijde van haar pand een ander gebouw Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1939. 165 voor berging in de plaats zou worden gesteld. Spr. kan het den menschen niet kwalijk nemen, want waar moeten zij met al hun goederen heen? De heer Buiël weet on getwijfeld wel, dat dergelijke extra-kosten niet in het door hem genoemde bedrag verrekend zijn. Voorts moet men in het oog houden, dat de burge meester de kelders, die eventueel geschikt gemaakt kunnen worden als schuilkelders, niet eerder kan vor deren dan op het oogenblik van „dringend en dreigend" luchtgevaar. De heer Buiël zeidemen kan dit werk wel op den Kap.dienst zetten. Gewoonlijk doet men dat met een werk, waar iets van overblijft, maar hier blijft practisch niets over dan eenige balkjes en plankjes. Wat het in werkverschaffing uitvoeren betreft, men kan zeggen ieder werk, dat gedaan wordt, is werk verruiming. In zooverre is er moeilijk iets tegen te zeggen. Den heer Van Kollem antwoordt spr., dat, wat het materieel betreft, de uitrusting van den geneesk. dienst goed in orde is. Spr. heeft in de spannende dagen van September materieel gekocht, dat niet op de begrooting stond, doch voor de geneeskundige posten noodig was. Het brandweermaterieel is behoorlijk uitgebreid, al ontkent spr. niet, dat er nog wel iets bij zou kunnen. Iedere wijk is behoorlijk uitgerust met materieel voor beginnende branden. Doch als het overal zou beginnen te branden, is er toch geen redden mogelijk. Spr. zal echter aan beide punten nog zijn aandacht wijden. Naast de materieelkwestie evenwel bestaat ook de personeelskwestie. Spr. wil speciaal van dezen kant een beroep doen op het personeel van den geneesk. dienst zoowel als van de brandweer. Al schaft men meer materieel aan, het personeel vrijwilligers van die diensten moet volledig medewerken en men ziet wel eens iets, waardoor men denktzullen zij wel altijd hun plicht doen? Als het personeel zich echter voor neemt volledig mede te werken, dan is spr. overtuigd, dat men, met de beschikbare middelen, een heel eind zal komen. Natuurlijk zal de een zijn eischen altijd hooger stellen dan de ander en het is moeilijk positief een grens te trekken. Spr. meent echter, dat hét er hier thans, ook in vergelijking met andere gemeenten, wat het mate rieel betreft, niet zoo slecht voor staat. De heer Buiël meent, dat de argumenten, die de Voorzitter aanvoert, zoowel vóór als tegen zijn voorstel kunnen gelden. Van de psychologische argumenten weet men niets. In oorlogstijden zal het verkeer heel anders zijn; vooral als er 's avonds verduisterd wordt, zal er weinig verkeer zijn, zegt de Voorzitter. Uit ver schenen rapporten weet men echter, dat meestal bom men worden geworpen, zoodra het licht wordt, dus in den vroegen morgen, en dan zijn er altijd menschen op straat, die naar hun werk moeten en voor wie een schuilplaats kan dienen. Spr. heeft met zijn voorstel ook willen bereiken, dat de Raad zich in dezen uitspreekt en b.v. zegt: wij willen dit niet aanvaarden, maar op ander gebied wel iets doen, b.v. schuilloopgraven. De voornaamste reden tot zijn voorstel was, dat hij het niet verantwoord vindt heelemaal niets te doen. En al doet men dan zoo weinig mogelijk, men moet toch iets doen, en waar het door hem voorgestelde gedeeltelijk was onderzocht, heeft hij het in dien geest gedaan. Het bezwaar, dat de kelders thans niet beschikbaar kunnen worden gesteld, daaraan gelooft spr. niet. Hij meent, dat speciaal deze Burgemeester wel den noodigen tact bezit om ze tot zich te nemen. Het voorstel-Buiël wordt met 26 tegen 2 stemmen, die van de heeren Sterringa en Buiël, verworpen. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 5