74 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 Maart 1940. den door hem gemaakten uitgang door het aanbrengen van een bergplaats feitelijk onbruikbaar heeft gemaakt. De Dir. van G.W. rapporteert, dat de deuropening vol komen versperd is en de deur nooit gebruikt wordt. Dat is niet waar, al lijkt het, van buiten bekeken, wel zoo, maar binnen krijgt men een heel anderen kijk op de zaak. Spr. is er onverwachts gaan kijken; men kon er van voor naar achter zoo wel door rijden. Dat B. en W. erkennen, dat er in deze kwestie iets zit, dat aanleiding kan zijn tot onaangenaamheden, blijkt uit art. 4 der verkoopsvoorwaarden, waarin de rechten van derden gewaarborgd zijn. Dit is niet alleen zeer vaag, maar het is ook onjuist het eventueel te laten uit vechten door particulieren, terwijl hier een andere, wenschelijker, oplossing was te krijgen. Spr. kan ook niet inzien, dat deze onttrekking in het belang der ge meente is. Niet alleen liggen kolken en riolen van de gemeente in het straatje, maar ook een brandput. En als men weet, dat de Midd. Meisjesschool achter geheel van hout is opgetrokken, slechts 1^ a 2 m van een schutting afstaat en zóó ingebouwd is, dat het niet alleen niet fraai, maar ook gevaarlijk bij brand is (er is geen nooduitgang), dan verdient het zeker aanbeveling deze zaak nog eens ernstig onder de loupe te nemen. Om Weerklank of Werkmanslust te kunnen saneeren, moet de gemeente de zaak in handen hebben en ingrijpen, om daar een goede oplossing te krijgen en hier hééft de gemeente de zaak in handen en laat zij de oplossing uit vechten door de aanliggende particulieren, die daartoe niet capabel zijn. Spr. heeft dan ook groot bezwaar tegen verkoop en zeer veel spijt, dat er reeds grond is verkocht. Terveer heeft toestemming tot eventueelen bouw daar, niet hooger dan 4 m boven het omringende terrein. Als men weet, dat die bouw \y2 of 2 m van de school af komt te staan, dan was er toch alles voor te zeggen geweest, het verkochte terrein open te houden en bij de school te voegen, opdat deze meer ontwijk zou hebben en dan was de brandput ook intact gebleven. Als men ziet. dat de gemeente zich de moeite heeft ge troost een stukje grond van Jongbloed te koopen en dat aan Terveer te verkoopen om een goede oplossing te krijgen, dan begrijpt spr. niet, dat zij belanghebbende Pruis niet in de gelegenheid heeft gesteld een stukje te koopen en niet alle belanghebbenden heeft uitgenoodigd, om zoo een goede oplossing te bespoedigen. Spr. komt niet op den prijs van ƒ3.— per m2. Het gaat er slechts om. dat recht wordt gedaan aan alle belanghebbenden. Men is hier geheel afgegaan op het rapport van den Dir. van G.W., waarin staat, dat de deur van het perceel van Pruis nooit wordt gebruikt. Dit is de grootste onwaar heid, waarvan ieder zich kan overtuigen, want die deur wordt ieder moment gebruikt. Dit is dus een onjuiste voorlichting. Misschien is de deur door den langen winter tijdelijk versperd geweest. Het rechter gedeelte van de loods is van steen opgetrokken, waartoe de ge meente bouwvergunning heeft verleend. Waarom dat open stukje grond er nog ligt Omdat Pruis geen grond meer had achter het perceel en zoodoende mocht hij tot zijn groote spijt de zaak niet geheel doortrekken. Gem.- werken is er voldoende van op de hoogte, dat dit zijn plan was. Nu is de grond daar verkochtwaarom is Pruis geen gelegenheid gegeven om de moeilijkheid daar op te lossen? Het rapport zegt, dat er een deur was van normale breedte, welke later bij de verbouwing is ge wijzigd in een stel dubbele deuren, die nooit gebruikt worden. Men maakt toch geen deur, als men haar niet gebruiken wil 1 Dit straatje, dat eiken dag werd ge bruikt. zal nu worden afgesloten. Zelfs de Dir. van G.W. schrijft, dat het recht van vrijen uitgang en waterlossing zoo noodig in de acte kan worden opge nomen. Spr. zag gaarne, dat B. en W. alsnog recht willen doen aan adressant Pruis, zoodat de moeilijkheden niet naderhand in onderling gekrakeel, doch nu, onder lei ding van de gemeente, worden opgelost en de rechten en plichten, welke ieder daar heeft, behoorlijk worden vastgelegd. Spr. stelt voor dit punt aan te houden het is niet zijn bedoeling een oplossing, die daar noodzakelijk moet komen en waartoe de gemeente geroepen is mede te werken, tegen te gaan maar dan kan ieder de ver schillende gegevens nog eens nagaan. Nog liever zag spr., dat B. en W. zelf bereid waren deze zaak aan te houden en met alle belanghebbenden een bespreking te voeren over een oplossing, opdat ieder wete wat zijn rechten en plichten zijn en men geen dure processen behoeft te voeren, waartoe, naar spr. meent, reeds maat regelen getroffen worden. De heer Rom Colthoff betreurt het ook zeer, dat in het voorstel eenige kennelijke onjuistheden voorkomen en men kan zich voorstellen, dat Pruis bij lezing zeer onaangenaam getroffen is geweest. Spr. heeft zich ter plaatse van de onjuistheden overtuigd. Pruis heeft hem medegedeeld, dat hij al verschillende malen bij Gem.- werken en den weth. van O.W. getracht heeft achter zijn perceel eenigen grond te krijgen, maar er is hem altijd gezegd, dat die niet te koop was. Einde Januari las hij echter plotseling in de courant, dat de gemeente van plan was een stuk van dien grond te verkoopen aan Jongbloed en Terveer. Op Maandagmorgen voor de Raadsvergadering heeft hij toen nog den wethouder gevraagd of daar nu voor hem niets meer aan te doen was. De wethouder antwoordde, dat alles in kannen en kruiken was. Pruis heeft het er toen bij gelaten, wat natuurlijk onjuist was, want zoolang de Raad nog niet had beslist, was er niets onherstelbaars gebeurd. Nu is het hem niet meer te doen om grond te krijgen hij begrijpt wel, dat zulks niet meer mogelijk is maar zijn groote vrees is, dat hij op proceskosten gejaagd wordt, om tegenover Jongbloed zijn recht van uitgang te bewijzen. Het recht van waterlossing staat bevestigd in de koopacte. maar het recht van uitgang wordt niet beschreven. De groote moeilijkheid is immers, dat het perceel grensde aan gemeentegrond en dan wordt over recht van uitgang niet gesproken. Over den uitgang van het perceel aan de Bagijnestraat, dus ook gemeente grond. wordt in de koopacte toch ook niets vermeld. Spr. zou gaarne zien, dat alles in het werk werd gesteld om belanghebbende proceskosten te besparen. De heer Postma sluit zich aan bij de vorige sprekers. Gezien de koopacte van 1871, heeft dit perceel toch altijd recht op een vrijen uitgang en waterlossing ge had. Spr. meent, dat men Pruis hier een weldaad kan bewijzen door hem van eventueele proceskosten te vrij waren; op grond van de genoemde acte kan hij immers straks een procedure tegen Jongbloed aangaan. Spr. dringt er ook op aan, dat alsnog een onderzoek zal plaats hebben. De Voorzitter heeft met veel aandacht den heer Praamsma beluisterd. Deze heeft eenige koopacten genoemd, waarin gesproken wordt van een recht op vrijen uitgang. Spr. heeft al geïnterrumpeerd dat interesseert B. enW. thans absoluut niet. Het perceel van Pruis grenst aan den openbaren weg; hij heeft het recht van uitgang op het Bagijneklooster. Niemand ontkent dat en ook B. en W. ontkennen dat niet. Daar behoeft men niet eerst de oude acten voor na te slaan. Overigens staat gewoonlijk niet alles wat in de acten staat, onomstootelijk vast. De zaak is echter veel een voudiger dan de heer Praamsma haar voorstelt. Er is een stuk openbare weg, dat practisch als zoodanig niet meer gebruikt wordt, maar iedereen heeft het recht van zijn perceel uit daar op te stappen. Nu is er een voorstel van B. en W. om dat stuk openbare weg te onttrekken aan den openbaren dienst en dan is natuur lijk het gevolg, dat de achteruitgang van het perceel van Pruis vervalt. Men zou kunnen denken, dat, als Pruis zijn schade tenminste zou bewijzen, de Schade vergoedingsverordening, evenals bij de rooilijnen, in werking zou kunnen treden. Het zou hier echter zuiver Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 Maart 1940. 75 een procedure der Wegen wet worden en de Minister gaf destijds, toen die wet bij de Kamer werd ingediend, op de vraag, of den aangelanden bij onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer een recht op schade vergoeding moest worden toegekend, in de Mem. v. A. als zijn meening te kennen, dat hij het niet wenschelijk achtte om in de wet een aanspraak op schadeloosstelling neer te leggen voor iederen aangeland van een weg, welke aan het openbaar verkeer wordt onttrokken. Be- palingen zijn getroffen, die waarborgen, dat aan de belangen van particulieren behoorlijk aandacht zal worden geschonken. Een rechtsbeginsel, hetwelk de Overheid zou nopen in dergelijke ge vallen schade te vergoeden, achtte hij niet aanwezig". Nu er dus in dezen geen schadevergoedingsverorde ning van toepassing is, kan de Raad slechts overwegen, dat blijkens ingekomen request iemand hinder zou on dervinden, misschien schade zou lijden, als een stuk openbare grond voortaan geen openbare grond meer zal zijn. Kan hij bewijzen, dat hij schade lijdt, dan zou hij de gemeente op grond van art. 1401 B.W. kunnen aanspreken. (De heer Buiël: Dat kan niet volgens een arrest van den Hoogen Raad). Welnu, dan gaat dat over. Het eenige, wat tenslotte overwogen moet worden, is, of het openbare belang, nl. den grond te onttrekken aan den openbaren dienst om den „gribus" daar op te ruimen dat is toch de be doeling praevaleert boven het belang van één per soon, die een uitgang wil behouden. Jhr. mr. dr. Van Nispen tot Pannerden schrijft in „De Wegenwet" hier over „Onttrekken van een weg aan het openbaar verkeer wordt door de Wegenwet uitdrukkelijk aan den Raad toegestaan en valt, m.i., onder het normale risico, dat voor de burgers verbon den is aan de gestie van het Overheidsbedrijf, aan het maat schappelijk leven in het algemeen.". Zal, als die weg aanstonds aan het openbaar verkeer onttrokken wordt, het oude servituut herleven?, vraagt de heer Praamsma. Er rust echter op een openbaren weg geen servituut; daar is geen servituut-akte bij noo dig. Alleen als deze weg later weer in handen van een particulier zou overgaan, dan zou de vraag gewettigd zijn, of die oude acten nog zouden gelden. Spr. gelooft van niet, maar daar moet men toch niet dieper op in gaan; men zou er niet uitkomen. Dat het hier een vroe- geren klooster- of pastorietuin betreft, doet niets ter zake. De geheele Raad toch meent, dat die zaak daar. hoewel niet in een der mooiste gedeelten der stad, op geruimd moet worden in het algemeen belang en als de Raad dat meent, moet hij het ook doen en geen rekening houden met een privé-belang. Wat het gevaar bij brand van de Meisjes H.B.S. betreft, spreker meent, dat voor die school de toestand niet veel verandert. Men zal evenals vroeger het ge bouw kunnen bereiken. Bij de brandputten kan men toch niet komen. Het is nu eenmaal hier het systeem, met niet meer dan 2 atm. druk te werken. De spuiten moeten dus op de kranen werken. Daarom moeten deze toch in de Bagijnestraat staan en door de huizen aan die straat heen moet getracht worden bij de school te komen. De heer Praamsma zegt, dat het rapport van Gem.- werken niet waar is. Hij moet echter bewijzen, dat het niet waar was op het oogenblik. dat de opzichter van Gem .werken daar geweest is en het rapport werd op gemaakt (eind Februari). Achteraf kan er zooveel veranderen. Ook den heer Rom Colthoff heeft spr. met groote belangstelling gevolgd. Welke zijn echter de door hem genoemde onjuistheden in het voorstel? Er is slechts één genoemd, n.l., dat de door adressant gemaakte uit gang door het aanbrengen van een bergplaats onbruik baar was geworden. B. en W. hebben deze uitlating gebaseerd op een rapport van Gem.werken en als zij onwaarheid hebben gesproken, dan was dat in com missie en dat is hun niet zoo kwalijk te nemen. Op de andere onjuistheden wacht spr. nog steeds. Nu frappeert het hem zeer, dat er gezegd is, dat Pruis hier eigenlijk ook graag een stuk grond had willen hebben. Er is echter nog nooit het is nagezien een verzoek tot aankoop door Pruis ingediend. Als de gemeente er een behoorlijken prijs voor kon krijgen en die gribus was opgeruimd geworden, dan hadden B. en W. den grond ook wel aan Pruis willen verkoopen. Pruis heeft echter zijn wensch tot aankoop nooit, zelfs niet in de requesten, uit laten komen, maar nu is de grond aan een ander verkocht. Wat de waterlossing betreft, B. en W. hebben Pruis destijds aangeschreven om deze onder den grond te maken, maar dit was niet gebaseerd, zooals de heer Praamsma het wil laten voorkomen, op de erkenning van B. en W., dat Pruis het recht had tot waterlossing, maar op het feit, dat Pruis water loosde over den open baren weg, in strijd met de verordening i.z. de volks gezondheid. Men kan het ook zoo zeggen zelfs als Pruis geen recht op waterlossing had. dan nog zouden B. en W. hem een aanschrijving kunnen sturen. Als het noodig is, willen B. en W. dat recht overigens wel erkennen. Het blijft eenvoudig bestaan; ook t.a.v. nieuwe koopers. Het afvoerwater kan onder het pakhuis van Jongbloed door loopen. De heer J. de Boer (weth.) antwoordt, dat Pruis bij hem geweest is voor de Raadsvergadering en gezegd heeft, dat het hem speet, dat de gemeente den grond verkocht niét dat hij de kooper niet was want hij had liever met de gemeente te doen dan met den volgenden kooper. Maar dat hij zich vroeger tot Gem. werken, spr., of de Secretarie heeft gewend, is spr. niet bekend. Hij heeft, toen hij vóór de Raadsvergadering bij hem was, wel gezegd, dat hij eigenlijk ook wel een stuk van den grond had willen koopen; hij had zich toen voor die vergadering nog tot den Raad kunnen wenden, maar heeft het niet gedaan. De heeren Jongbloed en Terveer hebben zich wel op de plaats, waar het behoort, als gegadigden voor den grond aangemeld. De toestand ter plaatse was een bron van allerlei ongerechtigheid. Iedereen deponeerde er wat hij kwijt wilde. Enkele steegjes in de omgeving waren reeds af gesloten en aan het verkeer onttrokken. En daar de gemeente den grond niet gebruikte, noch voor de school noodig had, was het beter dezen maar te verkoopen. Jongbloed en Terveer meldden zich als koopers en B. en W. hebben hun bemiddeling verleend om een stukje grond van Jongbloed te koopen en aan Terveer weer te verkoopen om een goede oplossing ten behoeve van belanghebbenden te verkrijgen. Had Pruis zich toen ook aangemeld, dan had ook met diens belangen rekening kunnen worden gehouden en had ook hij voor een stukje grond in aanmerking kunnen komen. Nu komt Pruis op voor zijn rechten. Die rechten zijn vastgelegd, toen de Raad tot verkoop besloot. Art. 4 der voorwaarden luidt „Het recht van pad over het door de gemeente af te stane terrein blijft voor alle rechthebbenden bestaan, tenzij hierin op andere wijze wordt voorzien, dan wel genoemde rechthebbenden afstand doen van dit recht.". Wat wil hij nu nog meer Er is twijfel uitgesproken, of dit straatje wel aan het openbaar verkeer moet worden onttrokken. Het is open baar, maar dat er veel verkeer is, gelooft spr. niet. De meeste Raadsleden waren er, voor deze zaak aan de orde was, misschien nooit geweest en wisten denkelijk niet eens, waar het Bagijneklooster precies is. Daar Pruis recht van uitgang behoudt en niemand te kort wordt gedaan, kan de Raad moeilijk bezwaar hebben tegen onttrekking dezer straat aan het openbaar ver keer, waarvoor ze ook van geen belang is. De heer Praamsma zegt, dat de geheele Raad verbe tering ter plaatse noodig acht en een oplossing toejuicht. Het gaat echter om last te voorkomen. Op grond van de acte van 1871 heeft Pruis recht van vrijen uitgang

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1940 | | pagina 3