16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945.
behalve nog de losse krachten bij de periodieke uitrei
kingen, geeft spr. aanleiding tot het college de volgende
vragen te richten: Zijn B. en W. ten volle overtuigd,
dat alle ambtenaren, voor wier salarieering in deze
zwaar belaste begrooting gelden worden aangevraagd,
ook inderdaad noodig zijn en dat bij het geven van
100 werkkracht door alle betrokkenen ook voor allen
een volle dagtaak aanwezig is Zijn B. en W. bereid
hiernaar een serieus onderzoek in te stellen op zoodanig
doeltreffende wijze, dat een objectief resultaat verkregen
wordt, dat niet uitsluitend is bereikt door inlichtingen
van de betrokken hoofden van dienst
Mevr. Van Dijk-Smit merkt op, dat de begrooting
1935, met een tekort va-n 550.000,-, destijds heel wat
stof deed opwaaien. Ook de begrooting 1946 sluit met
een tekort, en wel van 1.417.453,51. dus bijna driemaal
het tekort van 1935. Iemand, die dit nauwkeurig na
rekent, zal zeggen: op 200.000,na. Maar daarop
zou spr. antwoorden: die twee ton zijn dubieus, d.w.z.
als de opcenten op de Pers. Belasting niet 172 mogen
worden, maar 158, en de Ondernemingsbelasting 1946
niet tijdig binnen kan komen (in dien geest was van
den Inspecteur der Belastingen al bericht ontvangen),
dan is het tekort nog meer dan 200.000 grooter. Tegen
woordig is men zoo langzamerhand aan groote bedragen
gewend geraakt, maar de inwoners van Leeuwarden
zullen toch zeker wel schrikken, als ze hooren, dat het
tekort van ruim lx/4 millioen op de gemeentebegrooting
beteekent, dat iedere inwoner 25.zou moeten bij
dragen om die schuld te delgen. Een en ander zal on
vermijdelijk moeten leiden tot het over enkele jaren
zwaar belasten van alle kleine inkomens, ook al, door
dat door nivelleering de hoogere inkomens langzamer
hand verdwijnen, welk proces door de voorgenomen
heffing ineens van 10 van de vermogens nog ver
haast zal worden. Een dergelijke heffing zal bovendien
waarschijnlijk tot gevolg hebben, dat levensverzekering
maatschappijen en pensioenfondsen in de klem geraken.
Laatstgenoemde maken n.l. door belegging in Staats
fondsen a 3 al aanzienlijk minder rente; zij zullen
ten slotte verzekerden en pensioengerechtigden niet
meer als voorheen kunnen behandelen. Nu reeds zijn
premiën voor levensverzekeringen en lijfrenten ver
hoogd moeten worden.
Laat men verder zijn gedachten gaan over den schul
denlast, dan rijst de vraag: Is het nu eigenlijk wel eerlijk
werk om ons nageslacht zoo n erfenis na te laten?
Want het geld om die schulden af te lossen, moet
verdiend worden en in feite laten we hen, die na ons
komen, werken om de uitgaven te dekken, die wij ons
thans permitteeren. Spr. meent, dat een dergelijk finan
cieel beleid onzerzijds niet verantwoord is. In de jaren
1935—1942 werd vaak, wanneer het hooge uitgaven
betrof, uit verschillende monden in den raad gehoord:
„hindert niet, den Haag betaalt toch". Spr. heeft dan
wel eens opgemerkt: „Och, dat gelooft Uzelf toch niet".
Of U nu een belastingbiljet ontvangt met „Gemeente
Leeuwarden" of een met „Rijksinkomstenbelasting"
(z.g. dan een Haagsche vordering), dat wil toch niets
anders zeggen dan: betalen, en behoorlijk ook.
Spr. gaat uit van de gedachte, dat het college Van
B. en W. in de afgeloopen jaren zoo goed mogelijk
gehandeld heeft en zijn best heeft gedaan om alles, voor
zoover het in zijn vermogen lag, behoorlijk te laten
functionneeren. Wel zal in de volgende jaren de grootst
mogelijke zuinigheid betracht moeten worden, want wij
zijn armer dan ooit tevoren en er zal hard, heel hard,
gewerkt moeten worden, willen we de eindjes weer
aan elkaar kunnen knoopen. De gemeente zal zich dan
ook geen meerdere verplichtingen op den hals kunnen
halen; ze zal geen subsidies kunnen verhoogen of nieuwe
kunnen geven. Er moet naar gestreefd worden te be
houden wat men heeft; er moet geen uitbreiding van
lasten komen en voor goed onderhoud van gebouwen
etc. gezorgd worden. Het particulier initiatief moet
meer gaan werken. In den Aanbiedingsbrief wordt er
op gezinspeeld, dat de financieele verhouding tusschen
Rijk en gemeenten noodig herziening vraagt en Zelfs
wordt het verlangen geuit: „moge de gemeentelijke
autonomie weer hersteld worden of terugkeeren." Ook
in de Troonrede werden hieraan de noodige woorden
gewijd. Het is een verblijdend teeken. dat we beginnen
in te zien, dat voor zich zelf zorgen, zelf de verantwoor
ding dragen verkieslijker is dan de hand op te houden,
wat te ontvangen en daarna te moeten gehoorzamen.
Spr. hoopt, dat B. en W. er in de komende jaren in
slagen zullen sluitende begrootingen te krijgen. De oor
zaak.van het groote tekort op deze begrooting is in de
eerste plaats te wijten aan de overheersching van een
vreemde natie met alle gevolgen van dien. Verder blijkt,
dat Maatschappelijk Hulpbetoon ongeveer de helft van
het uitgetrokken begrootingsbedrag opeischt; bovendien
zijn de uitgaven der politie belangrijk gestegen, evenals
die der brandweer. Wanneer echter materialen vrijge
geven en wederopbouwwerken ondernomen kunnen
worden, zal zeker voor M. H. in de komende jaren veel
minder geld noodig blijken te zijn. De politie, thans door
het Rijk samengesteld, moet nu op last van hoogerhand
door de gemeente betaald worden. Premievrij pensioen,
hoogere salarissen, een niet geringe uitbreiding van per
soneel. het zijn alle opdrachten, waaraan de gemeente
moet voldoen en waartegen ze haar bezwaren niet kon
indienen. T.z.t. zal deze verhouding herzien moeten
worden en de gemeente zeer zeker ook vrij wat worden
ontlast. En hopelijk zal wellicht voor de uitgaven der
brandweer een betere oplossing worden gevonden, wat
in de toekomst tot verlaging zal kunnen leiden. Ten
slotte zal aan nieuwe belastingobjecten wel niet te ont
komen zijn. Het oog zal dan gericht worden op de dien
sten, die de gemeente te goedkoop aan derden bewijst
(sommige zijn 30 jaren lang in prijs hetzelfde gebleven).
Die prijzen zullen zeker noodgedwongen verhoogd moe
ten worden. Evenzoo die der producten, die de gemeente
aflevert. Moge het den in 1946 nieuw te benoemen raad
gelukken aldoende te komen tot lagere en sluitende
begrootingen. Evenals de vorige jaren zal aan Ged.
Staten overgelaten moeten worden in deze begrooting
de noodige wijzigingen aan te brengen. Eerlijk gezegd,
is het, aldus spr., voor de thans zittende raadsleden
zeer moeilijk om de verantwoording op zich te nemen
voor uitgaven, waarover ze zich thans door allerlei bij
zondere omstandigheden geen oordeel kunnen vormen.
Aan de enkele wijzigingen van loonen en salarissen,
die men zal willen aanbrengen, kan zij haar goedkeuring
niet hechten, omdat daardoor de geheele verhouding in
de war raakt en men steeds weer voor nieuwe moeilijk
heden komt te staan. Wil men veranderingen aanbren
gen, dan is het noodzakelijk alle loonen en salarissen
te bekijken.
Waren vóór den oorlog loon- en prijspeil bezwaarlijk
tot elkaar te brengen, thans is dit nog veel moeilijker.
De ervaring heeft geleerd, dat verhooging van loon
onmiddellijk weer gevolgd wordt door verhoogde prij
zen en tot nu toe heeft zich nog niemand gemeld met
een goede oplossing van dit zoo moeilijke vraagstuk,
moeilijk, omdat tegenwoordig voor wat men noemt „een
goed loon" nog maar heel weinig gekocht kan worden,
om van aanvulling van linnenkast etc. niet te spreken.
Over vernieuwing en herstel hebben verschillende
raadsleden reeds veel gezegd. Het wel en wee van
Leeuwarden ligt spr. na aan het hart en men kan dan
ook van haar verwachten, dat, waar vernieuwing en
herstel in het belang van Leeuwarden worden voor
gesteld, zij die voorstellen zal steunen.
De heer Van Dijk wil over een enkel punt eenige
vragen stellen. Hoe stellen B. en W. zich de rentabili
teit voor van het markt- en havenwezen? Zijn er bij
de oorlogsomstandigheden ook andere oorzaken aan te
gegeven, welke dit bedrijf ongunstig hebben beïnvloed?
Is het mogelijk, dat dit bedrijf zich op den duur weer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945.
17
op gunstige wijze zal ontwikkelen en welke middelen
kunnen er worden beraamd om een dergelijke ontwik
keling te bevorderen?
Den heer W. C. Dijkstra is het bekend, dat men er
in het laatst van den bezettingstijd bij den Distributie-
dienst toe overgegaan is gepensionneerden te plaatsen.
De omstandigheden leidden er destijds toe, eenerzijds,
ómdat het te verrichten werk zich aanmerkelijk uit
breidde, anderzijds, omdat van de beschikbare werk
krachten een deel tewerkgesteld en een ander deel on
dergedoken was. Dit moet echter gezien worden als een
noodoplossing. Het is normaal, dat de hierbedoelde
personen van hun pensioen genieten en dat het werk
gelegd wordt in handen van bonafide werkzoekenden.
Nu deze laatsten er weer zijn, acht spr.'s fractie den
tijd gekomen om deze kwestie onder oogen te zien en
speciaal de mogelijkheid te onderzoeken of tot vervan
ging in den hierbedoelden zin kan worden overgegaan.
De heer Posthuma heeft het voorrecht een der laatste
sprekers te zijn. Omdat hij de mogeijlkheid moest ver
onderstellen, dat er vragen naar aanleiding van het
sectierapport zouden worden gesteld, heeft hij gemeend
tot het laatst te moeten wachten. Er is inderdaad een
aanmerking op het rapport gemaakt; spr. komt hierop
terug. Als laatste spreker heeft men bovendien het
voordeel, dat over dingen, die men naar voren had
willen brengen, al door anderen is gesproken, zoodat
men zich dikwijls bij vorige sprekers kan aansluiten.
Iets wil spr. toch opmerken. Hij wil dan beginnen,
hetgeen ook in de sectievergadering al is geschied, met
B. en W„ en speciaal den wnd. burgemeester, te dan
ken voor hun vele werk en ook voor het feit, dat zij
gemeend hebben deze begrooting niet aan den raad
te moeten onthouden. Spr. is dankbaar, dat de demo
cratie hoog gehouden wordt en dat aan de rechten van
den raad niet wordt getornd. Hij spreekt verder zijn
genoegen uit over de samenvoeging van Leeuwarden
en Huizum, niet over de wijze waarop zij tot stand :'s
gekomen; het feit echter, dat het is geschied, wil hij
met dankbaarheid erkennen.
Wat de samenstelling van het college van B. en W.
betreft, behoort spr. tot hen, die er aan hebben mede
gewerkt en hij is blij, dat het door den noodgemeente-
raad gehandhaafd is.
De opmerking van den heer Dijkstra over de benoe
ming van een vasten burgemeester, neemt spr. geheel
voor zijn rekening.
Er is herhaaldelijk gesproken over de samenwerking
in den raad en van alle kanten juicht men haar toe.
Spr. wil hiervan zeggen, dat hij altijd voor samenwer
king is geweest. Hij heeft steeds blijk gegeven met
handhaving van eigen overtuiging en inzichten natuur
lijk naar samenwerking te streven en heeft zich nooit
afgevraagd van wien een voorstel was, maar wat er
werd voorgesteld. Spr. acht het niet noodig zich nog
eens uitdrukkelijk voor samenwerking uit te spreken.
Over de financieele positie der gemeente zijn van
verschillende kanten ongelijke klanken gehoord. Spr.
behoort tot degenen, die de financieele positie der ge
meente nog niet zoo slecht en zeker niet verontrustend
vinden. Wel verontrustend zijn de toenemende begroo-
tingstekorten over de afgeloopen jaren. Bij samentel
ling wordt een bedrag van rond 3.700.000,ver
kregen. De hoop van den heer Wiersma, dat de tekor
ten over 1944 en 1945 wat mee zullen vallen, kan spr.
niet deelen. Er is alle reden om aan te nemen, dat deze
tekorten grooter zullen zijn. In tegenstelling tot mevr.
v. Dijk is hij van meening, dat de tekorten geen gevolg
zijn van de politiek van de gemeente Leeuwarden. Door
de Rijksregeering zijn niet die maatregelen genomen,
die noodig zijn, om de op de begrooting geraamde uit
gaven, waarop niet was te bezuinigen, te dekken.
Voor de raadsleden, die vroegere begrootingsverga-
deringen hebben meegemaakt, is de vaststelling dezer
begrooting heelemaal geen pretje. Er zit geen muziek
in. Ze is slechts een opsomming van uitgaven, waarbij
de raadsleden de gelegenheid krijgen eenige vragen te
stellen.
De heer Heerma van Voss heeft ook gesproken over
de samenwerking in den raad en hij heeft doen uitko
men, dat het gemeentebelang thans meer dan voor den
oorlog wordt gediend. In deze opmerking ligt voor de
menschen, die voor den oorlog lid van den raad waren,
onbedoeld iets onprettigs. Spr. heeft het althans zoo
gevoeld en heeft er behoefte aan het uit te spreken.
Voor den oorlog heeft de raad het gemeentebelang
gediend en moet dit nu weer doen. Als we achter de
feiten staan, kunnen we zien of dit is geschied.
Wat betreft de aanmerking op het sectierapport,
hierin staat dit: „hetzelfde lid was van meening, dat
het aantal ambtenaren grooter was dan noodig zou zijn,
indien alle ambtenaren hun volle werkkracht gaven."
Volgens den heer Heerma van Voss geeft dit niet juist
weer, wat hij heeft betoogd. Spr. heeft dezen middag;
diens nadere uiteenzetting beluisterd en komt daarbij
tot de ontdekking, dat precies hetzelfde is gezegd, als
wat in het rapport staat„Als alle ambtenaren hun
volle werkkracht geven, kunnen wij met minder amb
tenaren toe. In de sectievergadering werd door den
heer Heerma van Voss het volgende voorbeeld ge
noemd: Er zijn vaste ambtenaren overeenkomstig de
verordening, daarnaast zijn er vele op arbeidscontract.
Laat de gemeente er nu voor zorgen, dat er geen amb
tenaren op arbeidscontract meer worden aangesteld,
dan moeten de anderen maar wat meer doen. Zoo waren
ongeveer zijn woorden en ook bij een bepaalden post
heeft hij in dien geest gesproken. Spr. is dan ook van
meening, dat het rapport een volkomen juiste weergave
van de woorden van den heer Heerma van Voss bevat.
Spr. sluit zich aan bij die leden, die verbetering der
volkshuisvesting bepleiten. 300 a 400 nieuwe huizen
zijn zeker niet genoeg om in de behoefte te voorzien
en bovendien zal het langen tijd duren, voor ze er zullen
komen. Dit kan niet anders, daar alle thans beschikbare
bouwmaterialen niet hier komen, 'maar daar waar ze
nog meer noodig zijn. Hoe meenen B. en W. in den
woningnood te kunnen voorzien?
T.a.v. hun plannen op economisch gebied zou spr.
graag iets uitvoeriger worden ingelicht. In welk stadium
zijn de plannen voor het Economisch-Technologisch
Instituut? En wat kunnen B. en W. nog meer doen
Spr. hoopt, dat zij bij een verplaatsing van de Zuivel-
school uit Bolsward hun uiterste best zullen doen haar
in Leeuwarden te krijgen.
Voor den oorlog bestond het plan een parkeerplaats
voor autobussen en vrachtwagens, komende uit de rich
ting Groningen, in te richten bij het sportterrein „Cam-
buur" en voor bussen en wagens, komende uit andere
richtingen, een parkeerterrein op het Oldehoofsterkerk-
hof. Deze oplossing zou allen betrokkenen ten goede
komen. Hebben B. en W. nog plannen in die richting
en kunnen zij ze uitvoeren?
De heer De Vries wil gaarne enkele opmerkingen
maken over den Gem. Geneesk. Dienst, ondanks het
feit, dat B. en W. in de Mem. v. Antw. mededeelen,
dat deze hun volle aandacht heeft. B. en W. zeggen,
dat door vermeerdering van het aantal t.b.c.-patiënten
het consultatiebureau meer ruimte moet hebben. Dit nu
moet een aanleiding zijn tot reorganisatie van den ge-
heelen Geneesk. Dienst, die door de oorlogsjaren is
blijven liggen. Niet alleen het consultatiebureau moet
uitgebreid, men dient ook te komen tot een eigen bureau
voor den G.G.D.
Spr. c.s. meenen, dat, als gevolg van de vijf oorlogs
jaren, met ondervoeding en andere euvelen, aan den
volksgezondheidsdienst de meeste aandacht besteed zal
moeten worden. De toestand is hier zoo. dat geen ge
neesheer-directeur aanwezig is. Dat deze functie thans
waargenomen wordt door twee artsen naast hun ge-