Vergadering van Vrijdag 15 Maart 1946 8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 27 Februari 1946. c. onderwijzer gemeenteschool no. 16: 1. A. H. Moelijker te Eefde; 2. H. J. Westerhuis te Franeker; 3. B. Waaksma te Terwolde; d. onderwijzeres gemeenteschool no. 21: 1. mej. M. T. Kloosterman te Leeuwarden; 2. G. C. Bitter te Leeuwarden; 3. mej. A. G. Kerkstra te Hoogersmilde; e. onderwijzeres aan gemeenteschool no. 24: 1. mej. G. C. Bitter te Leeuwarden; 2. R. van der Meer te Groningen; 3. A. Anema te Winterswijk. De heer Wiersma wenscht naar aanleiding van het rapport van de commissie, die belast is geweest met het onderzoek van de sollicitanten, eenige opmerkingen te maken, doch hij zou dit gaarne in besloten vergadering willen doen. De Voorzitter doet de deuren sluiten. Na heropening wordt tot stemming overgegaan. Het stembureau wordt gevormd door de heeren Visser en Zijlstra. Benoemd wordt: de heer B. Waaksma met 25 stem men (1 bilj. blanco); de heer H. J. Westerhuis met 25 stemmen (1 bilj. blanco) de heer A. H. Moelijker met alg. stemmen; mej. M. T. Kloosterman met 24 stemmen (de dames Bitter en Kerkstra elk 1 stem); mej. G. C. Bitter met 24 stemmen (mej. Van der Meer 2 stemmen). Punt 6 (bijl. no. 21). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. J. Terpstra te Leeuwarden; 2. W. Kamstra te Winschoten; 3. mej. G. C. Bitter te Leeuwarden. Benoemd wordt de heer Terpstra met alg. stemmen. Punt 7 (bijl. no. 23). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. A. G. van Manen te Beetgumermolen; 2. H. Bottema te Noordbergum. Benoemd wordt mej. A. G. van Manen met alg. stemmen. Punt 8. De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt: F. Krips, H. F. Huizinga en L. L. van Keijzerswaard, allen te Leeuwarden. Benoemd worden de heer F. Krips met alg. stemmen en de heeren H. F. Huizinga en L. L. van Keijzerswaard elk met 25 stemmen (1 bilj. blanco). Punt 9 (bijl. no. 25). Met alg. stemmen worden de heeren J. van Kuik, H. H. Wildeboer en M. Zijlstra benoemd. Punt 10 (bijl. no. 26). Wordt van de agenda gevoerd. Punt 11 (bijl. no. 22). Met alg. stemmen wordt mej. J. van Eelen benoemd. Punten 12, 13 en 14 (bijl. nos. 17, 15 en 18). Met alg, stemmen wordt besloten over eenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 15. Mevr. Van DijkSmit wil eenige opmerkingen plaat sen over den aanbiedingsbrief. De Voorzitter: Aan de orde is alleen de begrooting van M.H. Met alg. stemmen worden de begrootingen sub a, b en c goedgekeurd. Punt 16 (bijl. no. 16). Mevr. Van DijkSmit vindt den in den aanbiedings brief voorkomenden zin: „Hierbij moet bovendien in het oog worden gehouden, dat in de begrootingen tevens zijn verwerkt de financieele gevolgen van het beheer over een tijdvak (dat van 1 Januari tot de bevrijding), waarvoor noch Uwe vergadering, noch ons college aansprakelijk kan worden gesteld", niet volledig. Voor den noodgemeenteraad geldt dit ook voor het tijdvak van de bevrijding tot aan het tijdstip van aanbieding dezer begrooting. Het lijkt spr. ondoenlijk voor deze begrooting verantwoordelijkheid te nemen. De heer Westra (weth.) antwoordt, dat, zoover de bedoelde zinsnede in den aanbiedingsbrief betreft, de opmerking van mevr. Van Dijk inderdaad juist is. Het geen daarin wordt gezegd geldt t.a.v. den noodgemeen teraad ook voor het gevoerde beleid tot het bijeenkomen van dien raad. De bedoeling van dezen zin is echter er op te wijzen, dat zoowel B. en W., die de begrooting alsnog hebben ingediend, als de raad, indien hij ze goedkeurt, de ver antwoordelijkheid voor deze begrooting op zich nemen, hoewel zij op de uitgaven, die vóór de bevrijding ge daan zijn, geen invloed hebben kunnen uitoefenen. Het college heeft willen doen uitkomen, dat het niet „au fait" is van de dingen, die vóór 15 April zijn ge schied en dit is natuurlijk ook het geval bij den raad voor alles wat gebeurd is voor het bijeenkomen van den noodgemeenteraad. De begrootingen van baten en lasten der gem.be- drijven en de gemeentebegrooting, alle dienst 1945, worden met alg. stemmen onveranderd vastgesteld. Om 9.15 sluit de Voorzitter de vergadering. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Vrijdag 15 Maart 1946. 9 Aanwezig 29 leden. Afwezig de heeren Beekhuis, Bueving, Kramer, Meines en Zijlstra. Voorzitter: de heer Mr. J. Algera, wnd. burgemeester. De vergadering is bijeengeroepen ter gelegenheid van iet afscheid van den wnd. burgemeester Mr. J. Algera. De Voorzitter opent deze buitengewone vergadering en geeft het woord aan den heer Van der Meulen. Toen de heer Van der Meulen (weth.) deze week nadacht over het afscheid van hedenmiddag en over hetgeen hij aan het adres van den heer Algera zou moeten zeggen, vond hij in de bus een biljet, afkomstig van een politieke partij, die den heer Algera niet on bekend is, welk biljet spr. den kruitdamp van den komenden verkiezingsstrijd deed ruiken. De heer Algera zal hem ten goede houden, dat hij nu hij op deze laats en in deze kwaliteit voor het laatst het woord oer' eenige zinsneden uit het bedoelde strooibiljet ls uitgangspunt neemt, voor hetgeen hij zal zeggen. Spr. bedoelt de volgende zinnen: ,,Er wordt door een aanta' oude en nieuwe politieke leiders naar gestreefd, ons te isoleeren, ons in een hoek te dringen, ons buiten de eigenlijke natie te plaatsen. Het „werkelijk nationaal oelend deel der natie", dat zijn dan de anderen, in het jzonder zij, die oude partijverhoudingen willen ver reken en een partij van den arbeid stichten. Dat zijn die ons principieel en practisch het recht willen ont zeggen, ons politiek te organiseeren, op den grondslag an onze geloofsovertuiging. Dat zijn zij, die het ons elfs kwalijk hebben genomen, dat wij bij de verzets- ctie, toen het om het leven ging, overal mee in de erste gelederen zijn gaan staan, en die ons daarom eeds de eerste week na de bevrijding in hun krant ebben verweten, dat wij „het midden en de beide inden" willen hebben." Deze passage is zoo algemeen gesteld, dat zij ook ijkt te slaan op de gemeentepolitiek, ook in onze ge- eente. Het spreekt vanzelf, dat spr. zich bij het lezen af- roeg of zij, die hier tot de in het stuk genoemde Partij an den Arbeid behooren, bij hun werk in den raad n in het college van B. en W., speciaal na den oorlog, n eenig opzicht in gebreke zijn gebleven. Hij heeft zich aarbij den gang van zaken in deze gemeente Voor ogen gesteld. Het is inderdaad waar, dat in vroeger aren de rechts-protestantsche fractie en die der voor- alige S.D.A.P. zeer ver van elkaar stonden. Na den orlog is deze kloof echter voor een aanzienlijk deel edempt. De heer Algera en spr. hebben elkaar ontmoet n het concentratiekamp en in den zomer van 1944 is pr. met den vollen steun van zijn fractiegenooten naar en heer Algera gegaan en heeft hij betoogd, dat na den orlog deze gemeente niet gebaat zou zijn met politiek eharrewar, maar dat allen gezamenlijk de schouders nder het werk tot opbouw en herbouw van het door e Duitschers vernielde moesten zetten. Spr. c.s. zijn uist naar den heer Algera en zijn politieke vrienden egaan, om uitdrukking te geven aan hun wensch de love zoo ver mogelijk te dichten. Het was voor hen ter verheugend, dat ook daar die wensch leefde, even- pis bij de andere raadsgroepen, die bij het overleg tot gezamenlijk aanpakken betrokken waren. Toen spr. niet meer aan het overleg kon deelnemen, nam de heer itsma het over. Op dien gedenkwaardigen Zondag avond vooraf was niets bekend over de benoeming \an den heer Algera tot wnd. burgemeester is een poiitiek accoord ontstaan. Spr. c.s. hebben een van hun wethouderszetels prijs gegeven ten dienste van de zoo 9ewenschte samenwerking en zij hebben, dat meenen 4j althans, verder steeds loyaal en sportief gehandeld. Toen de noodgemeenteraad werd ingesteld, is de jsamenwerking in denzelfden vorm voortgezet, ook toen ,.e, "eer Praamsma ons verliet en in zijn plaats de heer itteveen wer<4 gekozen. Spr. zegt dit alles niet om een tegenstelling aan te duiden tusschen hem en den heer Algera. Wilde hij dat, dan zou hij het zóó niet zeggen. Wèl is er een tegen stelling tusschen het in het strooibiljet geschrevene en door hem geciteerde èn den feitelijken gang van zaken in deze gemeente. Na de bevrijding was de verhouding in den raad van Leeuwarden van het begin af aan een van hartelijk samengaan. In dit opzicht heeft nóch de heer Praamsma, nóch de heer Algera, nóch iemand van spr.'s richting, iets te wenschen overgelaten. Als captain heeft de heer Algera een belangrijke rol gespeeld. Wanneer het college in eersten aanleg is ge slaagd in het te boven komen van de eerste moeilijk heden, dan is dat, gelooft spr., voor een groot deel te danken aan den wnd. burgemeester. Hij is steeds vol ledig op zijn post geweest en heeft niet alleen zijn eigen portefeuille beheerd, maar ook daar buiten om veel arbeid verricht. In het begin betrof deze vooral de ver tegenwoordiging naar buiten, het contact met de Cana- deezen, het Militair Gezag en andere instanties. Met ijver en toewijding heeft hij al deze plichten vervuld. Niet alleen met de wethouders, maar ook met de amb tenaren ter secretarie bestond een verhouding van har telijke samenwerking. Spr. meent, dat aan de benoeming van den heer Algera tot wnd. burgemeester bepaalde politieke opvat tingen niet vreemd zijn geweest, zooals voor hem ten slotte ook vaststaat, dat zijn benoeming in overeen stemming is met het regeeringsstandpunt, neergelegd in de nota aan de Tweede Kamer, dat dus bij deze be noeming ook zijn politieke richting mede heeft gegolden. Spr. gelooft namens het college, maar meer nog na mens de gemeente Leeuwarden en het ambtenarencorps te spreken, wanneer hij den heer Algera zeer hartelijk bedankt voor diens werk in de afgeloopen elf maanden. Hij voegt de hoop er aan toe, dat de heer Algera slechts voor korten tijd moge verdwijnen en dat hij via het raadslidmaatschap spoedig terug moge komen, zoodat de gemeente dan weer van zijn groote verdiensten kan profiteeren. De heer J. K. Dijkstra houdt de volgende Friesche rede Mynhear de Foarsitter, In hoartsje forlyn, nei ófrin fan in gearkomste fan dizze selde rie, in gearkomste mei in foech insidint, dat üs nou al lang wer forgetten is, kamen Jo by my en seine Jo: „Dykstra, ik mei Jo helte leaver Frysk praten hearre as Hollansk, it harket folie eigener en, ik soe hast sizze, ek freonliker." Ik wist it wier net, mar it woe wol yn my del, en om't it üt noch yn myn doel net is om hjoed ünfreonlike dingen to sizzen, ear- der krekt oarsom, haw ik it bitrouwen, dat it Jo wol sinniget as ik, hwat ik to sizzen haw, diskear yn üs eigen tael siz, al haw ik it folsleine bitrouwen net hielendal, dat it üs, sa machtich as wy hjir sitte, alle- gearre noaskje sil. Mar dat moat dan foar in kear sa fuort. Der is nóch hwat hwerom ik de dryste skuon oan- tsjoch en brek hjir op dit stuit de swide Hollanske tradysje. Ik tink oan in gritenyhüs hjir net fier óf, dêr't okkerdeis wurden sein binne en dingen dien binne, dy t hiele Frysk Fryslan yn ünstjür brocht hawwe. Ik hoech net üt to lizzen, hwer't dat op slacht. Ik skamje my as Fries om hwat dêr sein en bard is en skamte is in raer gefoel. Men wol it kwyt, gau en goed! In raer gefoel wol men leafst öfreagearje, sizze de sielkundigen. As hjir yn dit formidden psychologen tahalde, dan sille se my gelyk jaen kinne, der alteast by kinne, dat ik hjoed üt de toan fal (of yn 'e toan, dêr sille wy gjin messen om lüke). Sadwaende Mar om ta de saek to kommen, wy binne hjir hjoed om ófskie fan Jo to nimmen as boargemaster, as earste boarger fan de stêd fan Ljouwert.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1946 | | pagina 1