54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 4 September 1946.
Trekt men van het laatste getal af het aantal stemmen,
uitgebracht op de A.R., die zoo gelukkig zijn om blijk
baar bij de P.v.d.A. in de gunst te vallen, dan blijft
over een stemmenaantal van 13.578, dat in het geheel
geen vertegenwoordiging in het college heeft. Trekt
men daar ten slotte nog af de stemmen, uitgebracht op
de communisten, met wie de P.v.d.A. niet wil samen
werken, dan houdt men over een- aantal van 9500 stem
men, die geen vertegenwoordiging krijgen in het dage-
lijksch bestuur der gemeente Leeuwarden. Dat vindt
spr. wel een heel droevige geschiedenis. Z.i. zou men
in het bijzonder van de P.v.d.A., waarvan men mag
veronderstellen en vertrouwen, dat zij juist de demo
cratie en de evenredige vertegenwoordiging hoog houdt,
mogen verwachten, dat ze, geen samenwerking wen-
schende met de communisten, toch in ieder geval aan
de drie overblijvende groepen: de P.v.d.Vr., de R.K.
en de C.H., de gelegenheid had gegeven uit hun midden
den geschikten man te kiezen voor de vierde plaats in
het college van B. en W. Helaas is dat niet het geval
geweest en daarover wil de C.H. fractie, die in deze
zittingsperiode zelfstandig optreedt, haar spijt uitdruk
ken.
Ten slotte geeft spr. de verzekering, dat deze beden
kingen in het geheel geen invloed zullen hebben op de
houding van de C.H. tegenover de onderscheidene par
tijen: zij zullen volgaarne medewerken aan de bevor
dering van den bloei der gemeente Leeuwarden en bij
voorbaat willen zij het nieuwe college van B. en W.
van harte toewenschen, dat het veel tot dien bloei moge
bijdragen.
De heer Kamstra heeft met eenige verbazing kennis
genomen van het voornemen van de P.v.d.A. om drie
wethouderszetels te bezetten. Deze partij is zich schijn
baar zoo geweldig van haar macht bewust, dat zij uit
haar midden een onevenredig aantal wethouders wil
kiezen, daarbij geholpen door de A.R., die dan ook een
zetel krijgt.
Het college zal dan niet het beeld van den uitslag
der verkiezingen weerspiegelen, hetgeen door spr.'s
voorganger heel aardig met cijfers is aangetoond. Naar
zijn meening gaat de P.v.d.A. hierdoor de voorheen
aangeprezen en zoo gewenschte breede basis verlaten.
Naar spr. van zijn rapporteur heeft vernomen, gingen
de besprekingen op de conferentie van lijstaanvoerders
in een geheel andere richting en het verwondert hem
daarom ten zeerste, dat de P.v.d.A. thans met het voor
nemen komt om drie zetels op te eischen. Hij vraagt
zich af, wat dit voor soort democratie is.
Meer wil spr. er niet van zeggen. Hij heeft alleen
het feit willen constateeren.
De heer J. K. Dijkstra heeft niet de illusie gehad, dat
het in Leeuwarden alles pais en vree zou zijn bij de
wethoudersverkiezingen. Spr. herinnert aan de eerste
door hem op de conferentie van fractievoorzitters ge
sproken woorden, waarbij hij uiting gaf aan de ver
wachting, dat allen wel niet even bevredigd van die
conferentie naar huis zouden gaan. Bovendien behoeft
men de krant maar op te slaan, om te weten, dat de
wethoudersverkiezingen in tal van gemeenten stof heb
ben doen opwaaien en dat er overal haken en oogen
aan zitten. Het is dus niet verwonderlijk, dat ook in
Leeuwarden critiek wordt uitgeoefend op de samenwer
kende fracties. Dit is eerder een normaal verschijnsel
dan een abnormaliteit te noemen en in zekeren zin is
het zelfs verheugend, want het democratisch recht van
critiek, tegenspraak en oppositie wordt er mee gede
monstreerd.
Op de conferentie van de fractievoorzitters op 3 Au
gustus is in de eerste plaats gebleken, dat men algemeen
van opinie was, dat de P.v.d.A. recht zou kunnen doen
gelden op 2 zetels in het college van B. en W., waaraan
spr. kan toevoegen, resp. ten minste 2.
In de tweede plaats meende men, dat een a.r. wet
houder als vertegenwoordiger van de tweede fractie in
sterkte een plaats in het college moest innemen. Zoowel
de P.v.d.A. en de C.P.N., als de A.R. stonden op dit
standpunt. De P.v.d.Vr. en de R.K. hebben aandui
dingen gegeven, die niet op het tegendeel wezen. De
C.H. echter heeft zich over dit punt niet uitgelaten. Het
is den anderen voorzitters niet duidelijk geworden, of
de C.H. con amore zou meewerken aan de verkiezing
van een a.r. wethouder.
Het derde punt was de vraag, of een communistischen
wethouder zou kunnen worden gekozen. Het bleek, dat
de A.R. niet bereid waren met communisten samen te
werken en de C.H. wilden niet op een communist stem
men, wat eigenlijk iets anders is, maar het is toch dui
delijk. Er is slechts een nuance verschil. De K.V.P. gaf
onomwonden te kennen, niet een college te zullen
steunen, waarin een communist zitting zou hebben. De
P.v.d.Vr. vond samenwerking met communisten wel
zeer bezwaarlijk. De C.P.N. zelf was van meening dat
haar fractie niet buiten het college moest blijven, zij
wenschte constructief werk te doen.
De P.v.d.A. heeft medegedeeld, dat zij groot bezwaar
had tegen een college, uitsluitend bestaande uit leden
van de P.v.d.A. en van de C.P.N. Daargelaten de
groote principieele verschillen en de uiteenloopende
politieke werkmethoden, kan de C.P.N. met vier man
geen aanspraak maken op een zetel. Een fractie van
vier man is even sterk als in den ouden raad van drie
en om bij een partij te blijven, waaraan spr. gelieerd
is de oude S.D.A.P. dacht er, toen zij drie raadszetels
bezette, niet aan aanspraak op een wethouderszetel te
maken. Bovendien zouden de 14 raadsleden van de
overige partijen, waaronder de tweede in sterkte, uit
gesloten zijn. De vertegenwoordiger der communisten,
in derde instantie het woord voerende, verklaarde
trouwens ook tegen de combinatie van uitsluitend com
munisten en leden van de P.v.d.A. te zijn.
De conclusie uit dit alles isen naar spr.'s meening
is ze de eenige juiste dat de meerderheid der fracties
geen communstischen wethouder wil, hetzij om princi
pieele redenen, hetzij om practische redenen, rustende
op de cijfers, op het getal.
Ten tweede is men algemeen van meening, dat er
een a.r. wethouder moet komen en ten derde kan de
P.v.d.A. recht doen gelden op ten minste 2 zetels.
De vraag blijft nu, door welke fractie de vierde zetel
zal worden ingenomen. De P.v.d.A. meent aanspraak
op dezen zetel te mogen maken, daarbij in de eerste
plaats overwegende, dat er bij de meeste fracties geen
bereidheid blijkt te zijn een communist te stemmen of
met een communist samen te werken.
In de tweede plaats zijn 2 fracties, tezamen 23 leden
omvattende, niet bereid een c.h. wethouder te stemmen
om redenen, die spr. wel wil ontvouwen, wanneer het
wordt verzocht.
Ten derde blijkt er te weinig bereidheid te bestaan,
om in de gegeven situatie een vertegenwoordiger der
K.V.P. te helpen verkiezen, mede doordat het denkbeeld
van de P.v.d.Vr., om den geschikten man te zoeken,
door het uitvallen van den heer Westra eenigszins aan
actualiteit heeft ingeboet.
In de vierde plaats bleek, dat het denkbeeld, om een
vertegenwoordiger van de P.v.d.Vr. te verkiezen,
weinig geestdrift bij de andere fracties ontmoette.
Ten vijfde werd nog overwogen, dat de fractie van
de P.v.d.A. geen behoefte gevoelde om van 3 op 2
wethouderszetels terug te gaan, gezien het feit, dat
voorheen gedurende een lange reeks van jaren de beide
partijen, waaruit mede de P.v.d.A. door fusie is ont
staan: de S.D.A.P. en de V.D.B., resp. 2 en 1 zetei in
het college van B. en W. hadden. De door spr. s fractie
voorgestelde oplossing geeft h.i.:
Ie. vertegenwoordiging in het college van B. en W.
van de beide grootste fracties, waarvan de een voor
verschillende van haar maatschappelijke doelstellingen
steun mag verwachten van de derde fractie, terwijl de
andere aanrakingspunten heeft met de overige fracties,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 4 September 1946. 55
I wat een gunstige omstandigheid geacht moet worden
I voor een vruchtbare samenwerking in den raad, en
2e. een werkmeerderheid van ten minste twee derde
I van den raad, alzoo een basis met een behoorlijke
breedte. Tal van gemeentebesturen vertoonen bases, die
aanzienlijk smaller zijn.
Spr. acht hiermede wat de heer Beuving heeft op-
I gemerkt, grootendeels beantwoord.
Den heer V. d. Vlerk, die zeide, dat het hem niet
bekend is, dat in de conferentie van fractievoorzitters
het getal 3 met betrekking tot de wethouderszetels voor
i de P.v.d.A. is genoemd, maakt hij er opmerkzaam op,
dat daar zelfs over het getal 4 is gesproken. Spr. heeft
toen even de theoretische mogelijkheid verondersteld,
dat het overleg tusschen de fracties tot niets zou leiden
en dat dus de raad bijeenkomen zou met de gedachte:
het wordt een wilde stemming. Men behoeft in dit geval
I zijn fantasie maar te laten werken om met spr.'s fractie
tot de conclusie te komen, dat de uitslag van de stem-
ming bij het gehandhaafd blijven van de fractie-
tucht dan een college zou opleveren met vier leden
I van de P.v.d.A.
De heer V. d. Vlerk heeft het woord onhebbelijkheid
gebruikt, maar er direct bij gezegd het niet van toe
passing te verklaren. Dat vindt spr. geen goede methode.
Hij heeft thans allerminst behoefte aan geestige woord
spelingen, hoewel hij ze te juister tijd een genot vindt.
Hij acht de raadzaal daarvoor niet de geëigende plaats
en hij wil den heer V. d. Vlerk op dien weg niet volgen.
Deze heeft het ook gehad over een humoristische noot
en over Oostersche democratie. Wat hij daar precies mee
bedoelt, mag hij op een cursusvergadering eens uitleg
gen! Hij kwam tot de conclusie, dat de P.v.d.A. macht
boven recht bleek te verkiezen en is toen met cijfers
begonnen te goochelen. Daartegenover behoeft spr.
slechts dit aan te voeren, dat alles wat hij tot nog toe
heeft gezegd op niets anders gebaseerd was dan op de
getallen en de verhoudingen. Hij heeft die geen oogen-
blik over het hoofd gezien, hoewel hij ze niet genoemd
heeft. Ieder heeft ze immers in zijn hoofd: 17
6P4 2X3 2.
De heer Kamstra heeft wat smalend opgemerkt, dat
de a.r willen meehelpen en als loon daarvoor een wet
houderszetel krijgen. Spr. denkt, dat de heer Wiersma
de neiging zal gevoelen om daarop te antwoorden, maar
kan niet nalaten even te zeggen, dat de verkiezing van
eiken katholieken wethouder, die er tot nog toe in
Leeuwarden is geweest, op dezelfde wijze verdacht kan
worden gemaakt, omdat de katholieke fractie hier er
steeds een is geweest, die men klein pleegt te noemen,
wat overigens op zichzelf niets erg is.
Wat soort van democratie de P.v.d.A. toegepast
heeft? Spr. meent, dat hij geen ondemocratisch geluid
heeft laten hooren. Wie op deze materie betrekking
hebbende ondemocratische klanken wil hooren, moet
maar gaan naar het land bezuiden de groote rivieren,
waar t.a.v. de P.v.d.A. minder consideratie gebruikt
wordt dan den katholieken in Leeuwarden steeds ten
deel is gevallen.
Den heer Weistra lijkt het wenschelijk de woorden
van den heer J. K. Dijkstra te verduidelijken en hij acht
het noodzakelijk het standpunt van de C.P.N. uiteen te
zetten. Bij den aanvang der besprekingen stond men
op het standpunt, dat in het te vormen college de
P.v.d.A. met 2 zetels vertegenwoordigd zou zijn, de
A.R. met 1 zetel en de communisten met 1 zetel. Deze
samenstelling werd ook door den heer Van der Vlerk
onderschreven.
Dat de vertegenwoordiger van de C.P.N., toen de
besprekingen dood liepen, verklaard zou hebben, dat
de .P.N. niet met de P.v.d.A. alleen zou willen samen
werken, is niet juist. Het tegendeel is zoo juist door
den heer Beuving verdedigd. De heer J. K. Dijkstra
heeft echter na de eerste bespreking niets meer van
zich laten hooren en als de C.P.N. er niet over ge
schreven had, zou ze zelfs nu nog niet van den gang
van zaken op de hoogte zijn geweest. De P.v.d.A. heeft
met de A.R., buiten alle andere fracties om, een besluit
genomen. Er wordt den communisten verweten, dat
zij geen democraten zijn, maar spr. gelooft, de P.v.d.A.
met haar 3 wethouderszetels, die den communisten met
hun 4 raadszetels het recht op een zetel in het college
van B. en W. betwist, met meer recht dit verwijt te
kunnen maken. De P.v.d.A. bedenke, dat zij mèt de
communisten een socialistische meerderheid vormt en
niet zonder de communisten. Daarom was het haar taak
geweest met hen een college te vormen. De commu
nisten immers sluiten de A.R. niet uit, maar dezen slui
ten zichzelf uit, doordat ze niet met de communisten
willen samenwerken. Het was dus de plicht van de
P.v.d.A. als socialistische en vooral als democratische
partij geweest een candidatuur voor een communis
tischen wethouder te steunen, maar niet met de reactie
der linkervleugel en daarmede het meest vooruitstre
vende deel van de arbeidersmassa uit te sluiten. Spr.
verklaart van dit soort democratie geen flauw benul te
hebben.
Hij dankt den heer V. d. Vlerk nog voor diens recht
vaardige gevoelens, die ook tot uiting zijn gekomen in
de vergadering der fractievoorzitters.
Spr. geeft in overweging niet op den voorgestelden
vierden candidaat te stemmen.
De heer Wiersma zegt, er wel toe genoodzaakt te
zijn het woord te voeren. Hij is echter niet van plan
om de verhoudingen in den raad te verscherpen. Deze
zijn tot nu toe zeer dragelijk geweest, althans in den
noodgemeenteraad. waarin een krachtig streven be
stond naar algemeene samenwerking en spr. c.s. willen
er zeer sterk het hunne toe bijdragen, dat dit in den
nu officieelen Leeuwarder gemeenteraad behouden
blijft. Dat is een van de redenen, waarom spr. kort
zal zijn. Een andere reden daarvoor is, dat de heer
J. K. Dijkstra reeds vóór hem het woord heeft gevoerd
en al veel van de critiek heeft opgevangen.
Op de opmerking van den heer Beuving, dat er in
de kringen van den raad buiten de C.P.N. blijkbaar
zeer veel onkunde bestaat ten aanzien van die partij
en van datgene wat zij eigenlijk wil, zal spr. niet nader
ingaan: hij handhaaft slechts het standpunt van zijn
fractie t.a.v. een eventueelen zetel voor de communisten
in het college van B. en W.. ook door hem in de ver
gadering van de fractievoorzitters uiteengezet, n.l„ dat
spr. c.s. nog zeer ernstig meenen te moeten betwijfelen,
dat de C.P.N. nu zoover gevorderd is, dat ze inder
daad wil medewerken aan constructief werk, iets wat
in dezen tijd zeer zeker noodig is. Hij komt hier, in
verband met hetgeen de heer Weistra opmerkte, nog
nader op terug.
Toen de heer V. d. Vlerk aan het woord was, heeft
spr. eerst gedacht: het schijnt, dat alles zich concen
treert op de P.v.d.A. en dat de A.R. er bij hem goed
afkomen. De heer V. d. Vlerk heeft zich echter t.a.v.
de A.R. toch uitdrukkingen veroorloofd, die, naar spr.
meent, niet geheel onweersproken kunnen blijven, bijv.
de uitdrukking, dat de a.r. blijkbaar in de gunst van
de P.v.d.A. zijn gevallen en daardoor een wethouders
zetel zoo ongeveer hebben toegeworpen gekregen. Spr.
wil er met nadruk op wijzen en dit is ook door den
heer Dijkstra reeds gezegd dat in de vergadering
van de fractievoorzitters overduidelijk is gebleken, dat
meerderen van dezen al van meet af aan al heeft
de een zich sterker uitgesproken dan de ander en heeft
de C.H. fractie zich eigenlijk heelemaal niet uitgespro
ken op het standpunt stonden, dat den A.R. krach
tens hun getalsterkte een zetel in het te vormen college
toekwam. Van eenige gunst is dan ook geen sprake
en de A.R. behoeven den wethouderszetel dus niet te
beschouwen als een hun toegeworpen brok.
De A.R. hebben altijd op het standpunt gestaan
en de P.v.d.A. kent hen daar wel van dat men