74 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 6 November 1946
hen erg pijnlijk zal zijn iedere dierenliefhebber kan
dat begrijpen terwijl daarentegen de honden van
de beter-gesitueerden door kunnen gaan met het ver
keer in gevaar te brengen, de plantsoenen te bevuilen,
enz.
Spr. acht het noodzakelijk een andere oplossing te
zoeken en hij meent die te hebben gevonden in een
wijziging van de politieverordening. Wanneer men een
hond meevoert aan een riem, is in ieder geval de veilig
heid van het verkeer niet in gevaar en de bevuiling van
de plantsoenen wordt tegengegaan. Spr. meent, dat dit
de juiste oplossing van het vraagstuk is. De politie
worde opgedragen tegen losloopende honden op te
treden, zooals in andere gemeenten ook is gebeurd. Dit
kan b.v. geschieden door het houden van razzia's met
vangnetten. Het gewraakte euvel verdwijnt dan, zonder
dat het noodig is den belastingdruk op te voeren.
Spr. geeft den raad in overweging zijn voorstel aan
te nemen.
De heer Van Rooijen zegt, dat B. en W. in hun prae-
advies ontraden om een progressieve belasting in te
voeren en in overweging geven een zeer hooge belas
ting voor alle honden vast te stellen.
Spr. heeft niet het genoegen gehad bij de vorige be
spreking dezer kwestie aanwezig te zijn geweest. Er zijn
voldoende argumenten aanwezig om op te treden tegen
het groote aantal honden. Iedereen weet, dat dit tot
allerlei narigheden aanleiding geeft. Een van zijn col
lega s heeft zich tot B. en \V. gewend en o.a. opge
merkt, dat verschillende kinderen door honden zijn ge
beten. Die toestand kan niet voortduren. Aan den last,
veroorzaakt door de losloopende honden, moet een
einde worden gemaakt. Hoe moet dat gebeuren? Spr.
gelooft met, dat het wenschelijk is het op de manier van
B. en W. te doen. Wel kan hij zich zoo ongeveer aan
sluiten bij den heer Weistra, die in overweging geeft
de zaak op een heel andere wijze aan te pakken. Het
gaat niet aan, dat de armen hun knie moeten buigen
en zich door de honden van de goed-gesitueerden in
gevaar moeten blijven laten brengen.
Spr. herhaalt, dat aan de wantoestanden een einde
moet worden gemaakt, maar niet door het invoeren van
een ondraaglijke belasting, die den minder-gesitueerde
het genoegen van een hond ontzegt.
De heer Kamstra zegt, dat door een vorigen spreker
wel werd aangeraden om een „razzia" te houden, maar
als men de honden gaat vangen in een vangnet, bestaat
de kans, dat de burgers er ook in terecht komen!
Het euvel van de losloopende honden is echter inder
daad ernstig en spr. c.s. willen gaarne met B. en W.
medewerken om het zooveel mogelijk te bestrijden. Hij
heeft in de vergadering van 7 Augustus j.l. dan ook
gezegd, dat zijn fractie, wat het politioneele gedeelte
van de voorgestelde verordening aangaat, volkomen
met B. en W. wilde medewerken, maar met het daar
aan verbonden fiscale gedeelte niet accoord kon gaan.
Spr. c.s. hebben er toen, mèt anderen, op aangedrongen
deze belasting, daar de verhooging nogal ingrijpt, pro
gressief te maken. De billijkheid eischte h.i. belasting
naar draagkracht. En nu zegt het nieuwe voorstel van
B. en W., dat er inderdaad plaats voor die meening is,
maar dat de uitvoering op practische bezwaren afstuit.
Spr. heeft in de stukken gezien, dat B. en W. inlich
tingen hebben ingewonnen bij een viertal gemeenten,
waar ook een progressieve hondenbelasting geheven
wordt, doch deze vertoonen nu juist niet alle een op
wekkend beeld op dit gebied. Maar er zijn nog meer
gemeenten De Haagsche regeling zou spr. hier liever
niet zien ingevoerd, maar daartegenover staat Almelo.
B. en W. hebben gezegd, dat men geen gebruik kan
maken van den rijksbelastingdienst; in Almelo echter
maakt men daar wel gebruik van! Als het mogelijk is,
dat de rijksdienst daar wel inlichtingen verstrekt, nog
wel met toestemming van den Minister, dan vraagt spr.
zich af, waarom het hier in Leeuwarden niet kan. De
betrokken hoofden van dienst in de plaatsen, waar in-
lichtingen gevraagd zijn, hebben verklaard, dat de re-
geling bij hen zeer goed voldoet. B. en W. zeggen, dat
de personeele belasting thans niet geschikt is om als
maatstaf voor progressie genomen te worden. Spr. is
dat volkomen met B. en W. eens. Maar ze is niet alleen
nü daarvoor ongeschikt, dat was ze in het verleden ook,
want ze wordt bepaald naar de huurwaarde en een
zekeren welstand, wat het wonen betreft. Var twee
gelijkverdienenden zal de een immers er op staan netjes
te wonen en een ander doet het met een eenvoudiger
huis.
Spr. heeft deze kwestie nog eens goed bekeken en
staat nog op hetzelfde standpunt als door hem in de
raadsvergadering van 7 Augustus is verdedigd. De
vorige sprekers hebben reeds opgemerkt, dat de minst-
draagkrachtigen den eersten en gevoeligsten klap krij-
gen, want degene, voor wien het mogelijk is ruim te
betalen, houdt zijn hond toch wel, ook al verdubbelt
men het voorgestelde belastingbedrag. Degene, die het
niet kan betalen, zal noodgedwongen afscheid moeten
nemen van zijn hond; en toch kunnen dit even groote
dierenvrienden zijn.
B. en W. hebben spr. in hun laatste voorstel nog niet
overtuigd, dat de mogelijkheid er niet is om progressie
toe te passen. Is er uit de uit vier gemeenten voege-
zonden verordeningen niet één goede verordening voor
Leeuwarden te distilleeren? Nu andere gemeenten aan
getoond hebben, dat progressieve heffing mogelijk is,
meent spr., dat men in Leeuwarden niet kan ze gen.
dat het hier niet gaat. Voorloopig vindt hij dar ook
alle reden om zijn standpunt te handhaven.
De heer Stobbe c.s. hebben aanvankelijk gemeend
accoord te kunnen gaan met het voorstel van B. er. W„
al was het niet van ganscher harte, omdat er h.i ver
schillende gebreken aan de ontwerp-verordening Heef
den. Zij hadden zich echter de ontzaglijke moeilijk: eden
gerealiseerd, waar B. en W. hier voor staan.
Nu kan men zich op het standpunt stellen, dat 20,
te veel is voor een arbeider, maar 15,en 10,
is ook nog te veel. Uit een rapport van het Centraal
Bureau voor de Statistiek herinnert spr. zich. d, t de
inkomsten van de arbeidersgezinnen, varieerende van
een loon van 30,tot 60,per week, geacht moet
worden 7,a 8,beneden het te stellen minimum
te liggen. Neemt men dit in aanmerking, dan kan men
zelfs de bestaande hondenbelasting ad 7,50 nog te
veel noemen. Hier hebben spr. c.s. zich wel ter dege
rekenschap van gegeven, maar zij zijn er toch van
overtuigd, dat er iets moet gebeuren. Het ligt h.i. meer
op den weg van de Leeuwarder bevolking om j. en
W. en raad uit deze moeilijkheid te helpen; de :gen-
woordige toestand kan onmogelijk bestendigd b! iven.
Het is bijna zoo ver, dat niemand op straat veilig is en
er verzekerd van kan zijn, dat hij 's avonds met be
hoorlijk schoone voeten niet alleen, maar ook met
schoone kleeren thuiskomt; de „zwijnerij" ligt zelfs wel
hoog ter zijde van de trottoirs. De vorige spreker heb
ben echter dienaangaande al genoeg gezegd, spr zal
daarover niet verder uitweiden.
Wat het belastingbedrag van 20,betreft, meent
hij, dat meer menschen in staat zijn dit op te brengen
dan men vermoedt. Immers, als iemand drie onge
hondjes heeft, kan hij daar wel 3 X 30,— 90,—
voor maken en zoo iemand is dan ongeveer voor vier
belastingjaren klaar.
Spr. had wel van B. en W. verwacht, dat ze de: raad
kenbaar zouden maken wat ze verder nog t.a.v deze
materie denken te doen, want met dit voorstel alleen
is men er nog niet. Welke maatregelen zullen zij vegen
de losloopende honden nemen? Spr. acht het wenschelijk
te verbieden, dat men zich met honden in parken en
plantsoenen bevindt. Hij ergert zich uitermate over het
misbruik, dat van deze terreinen gemaakt wordt. Parken
V slag van de handelingen van den gemeenteraad
en plantsoenen worden wel de „longen" van een stad
qenoe. 1 en deze organen moet men toch te allen tijde
-uiver trachten te houden! Spr. hoopt, dat de be
moeiingen van B. en W. in deze richting zullen gaan,
opdat het mogelijk worde verdere bevuiling van deze
plaatsen tegen te houden.
Ten slotte wil spr. nog opmerken, dat het hem mo
gelijk kt. met weinig moeite een bepaalde groep hij
heeft t oog op hen, die men tegenwoordig in Neder
land - „thuiszittende armen" noemt van deze be
lastin, erhooging te vrijwaren. Deze armen worden van
wege urgerlijke- of kerkelijke instellingen met een
weke: sche uitkeering gesteund. Spr. kent enkele van
deze enschen persoonlijk en het gaat hem inderdaad
aan het hart, dat dezulken straks afstand moeten doen
van h: i hond, opdat ze ten eenenmale niet in staat zijn
deze Hastingverhooging te betalen. Het gaat hier om
oudd can dagen en, zooals in een der ingezonden
stukke wordt gezegd, hebben dezen niet veel anders
meer 'in juist hun hond.
De heer Van der Veen is blij, dat dit een punt is,
wat n ar zijn idee niets met politiek te maken heeft.
Hij gscnikt zich onder de dierenliefhebbers en voelt
zich drongen zijn meening naar voren te brengen.
Bt; t punt zijn verschillende argumenten aangevoerd.
Er r ;esproken over het fiscale, zoowel als over het
poli:: eele element. Spr. meent, dat de kwestie van de
hon huiten het fiscale doel valt. De geheele burgerij
moei - zorg voor dragen, dat het getal zich misdra
gen: londen zich niet uitbreidt en dat deze geen over
last b :orgen aan de burgerij. Het zit hem niet in de
belasting, maar in de kwaliteit van den baas van den
hon an het standpunt van den hond bekeken. Als
de b slecht is, is de hond hinderlijk. Is de baas
daar: egen goed, dan is er geen sprake van, dat iemand
last v zijn hond behoeft te hebben.
Vroeger liet spr. zijn hond geregeld in een plantsoen
uit, ar sedert hij kennis heeft gemaakt met ander vuil
dan an honden, dat daar ligt, laat hij dit na, terwille
van d n hond. Hij kan het verder met den heer Stobbe
eens n, dat het zeer onplezierig is thuis te komen met
smerige voeten.
E onden moeten echter toch hun behoeften doen,
maar dan op een plaats, waar niemand er last van
heeft.
Ais de plantsoenen de longen van de stad worden
gen id, wordt dit zuiver hygiënisch bezien. Zij hebben
echt t0g andere functies. Voor de stadsmenschen zijn
de pla ïtsoenen tevens de aanraking met de natuur en
dat I- -eer belangrijk.
Hei; is zeker niet bij den „beteren stand", waar de
hond het beste worden behandeld. Op een tentoon
stel' van honden waren de bevolkingsgroepen met
de 1 gere inkomens het best vertegenwoordigd.
H bedrag der belasting is ook niet het belangrijkst.
Spi bedoelt dit zoo; houders van honden weten, dat
een elvoud van het belastingbedrag wordt betaald
aan voedsel voor het dier en een „goede" baas betaalt
meer aan den dierenarts, dan aan den fiscus. Hij doet
dit echter graag, wanneer zijn hond het behoeft. Spr.'s
werkster heeft twee honden, een mooie en een leelijke.
Zij heeft het zeker niet breed, maar als een van de
honden ziek is, gaat ze naar den dierenarts. Ze heeft
het e; graag voor over en spaart er zich desnoods het
brood voor uit den mond.
Spr. gelooft, dat, wanneer men het aantal honden
wil icperken, het op een andere manier moet gebeuren
dan door middel van belastingverhooging. Het is ver-
keei i, dat er per fiscus uitgehaald wordt, wat er uit te
haler valt. Bovendien .wordt naar spr.'s meening de
totale opbrengst der belasting minder, ook al verhoogt
men het bedrag per hoofd.
Hij denkt, dat er raadsleden zullen zijn, die de be
lastingverhooging toejuichen. Hij doet het niet en meent
van Leeuwarden van Woensdag 6 November 1946. 75
dit duidelijk te hebben aangetoond. De meeste last
wordt van de losloopende honden ondervonden en
wanneer de belasting verhoogd wordt, is juist een toe
neming van dit aantal te verwachten. Tot op zekere
hoogte kan spr. accoord gaan met het voorstel, dat
alle honden aan de lijn moeten. Hoe zou de hond dit
echter vinden? Spr. laat zijn hond meestal ook aan de
lijn loopen, maar dat is, omdat hij over de veiligheid
van het dier zelf bezorgd is. Hij zou het verbod van
losloopende honden willen beperken tot de bebouwde
kom. In de plantsoenen en buitenwijken zullen de dieren
vrij moeten kunnen loopen. Een hond te dwingen altijd
aan de lijn te loopen is in strijd met de liefde voor
het beest. Liever geen hond, dan een aan een touw.
Een soortgelijk bezwaar heeft spr. tegen het lagere
tarief voor trekhonden van kleine neringdoenden. Naar
zijn meening is er geenerlei argument te vinden, deze
honden minder zwaar te belasten, dan de z.g. luxe
honden.
Er is geen sprake van, dat een hond een trekdier is;
hij is er niet op gebouwd en niet op ingesteld. Trek
honden spr. weet er het een en ander van kunnen
slechts zeer korten tijd mee en moeten dan weer ver
vangen worden. Het vermogen, dat ze kunnen trekken,
is buitengewoon gering. Ze zijn dan ook als trekdier
van weinig belang. In „Hollandkomen bijna geen trek
honden meer voor. Amsterdam heeft al honderden jaren
geleden een verbod van het houden van trekhonden
uitgevaardigd. Toen de trekhonden toegelaten moesten
worden voor mitrailleur-transport, werd daar alleen
voor bepaalde straten vergunning verleend. De „Hol
landers", die hier komen, zeggen, dat hier practisch
onder elke kar een hond loopt.
Spr. weet wel, dat men niet van „dierenbeulen" be
hoeft te spreken, om toch te meenen, dat het juiste be
grip voor wat het dier toekomt, hier min of meer ont
breekt. Hij zou willen voorstellen in elk geval het be
lastingbedrag voor de trekhonden niet lager te stellen
dan strikt noodzakelijk is. Meenen B. en WH dat deze
honden, omdat ze voor een bedrijf worden gehouden,
lager geclassificeerd moeten worden dan de z.g. „luxe'-
honden, spr. is van oordeel, dat de belasting voor trek
honden beslist niet lager mag liggen dan voor de waak
honden.
Ook in Engeland komt de opbrengst der honden
belasting ten goede aan de gemeenten, maar de aanslag
wordt door het rijk vastgesteld. Spr. meent, dat het ge
middelde belastingbedrag iy2 shilling is. Hij zou hier
het maximum bedrag van 20,terug willen brengen
tot 10,waaraan eventueel het politievoorschrift
verbonden zou kunnen worden, dat de burgers hun hon
den niet anders los mogen laten loopen dan onder
toezicht. Ook zou het voorschrift weer ingevoerd kun
nen worden, dat de honden voorzien moeten zijn van
een penning, aantoonende, dat de hondenbelasting is
voldaan. Zelfs van „razzia's" is spr. niet afkeerig. Het
grootste euvel wordt n.l. niet veroorzaakt door de hon
den, die een goed tehuis hebben, doch door die honden,
die slechts te hooi en te gras thuis kunnen komen of
in 't geheel geen tehuis hebben. Het is niet erg die
honden te dooden, het is zelfs gewenscht, zoowel ten
gunste van de bevolking als van het dier zelf. Ook zou
de „medaille" van den hond kunnen aangeven, wie de
eigenaar is, wat van belang zou kunnen zijn in geval
van de eventueel door den hond toegebrachte schade.
Spr. ziet in al dergelijke voorschriften meer heil dan
in het voorstel tot tariefsverhooging.
De heer Posthuma meent, dat aan dit voorstel vele
kanten zitten, wat ook wel bleek uit de zeer uitvoerige
beschouwing van den heer V. d. Veen.
Hij wil beginnen met te herinneren aan de bezwaren,
van de zijde van zijn fractie tegen het eerste voorstel
van B. en W. in de raadsvergadering van 7 Augustus
j.l. gemaakt. Die bezwaren waren niet gericht tegen het